ECLI:NL:RBAMS:2016:9788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/703070-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en poging tot diefstal in Amsterdam met bijzondere voorwaarden voor verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 januari 2016 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de vordering heeft ingediend. De verdachte, geboren in 1956 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van diefstal met braak en poging tot diefstal van verschillende goederen, waaronder een damesfiets en spullen uit een motorkoffer. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich in oktober 2015 in Amsterdam hebben afgespeeld.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie als overtuigend beschouwd, met inbegrip van camerabeelden en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen bevestigden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, met name de poging tot diefstal van een fiets, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder verplichtingen tot reclassering en behandeling voor psychische problemen of verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/703070-15 (Promis)
Datum uitspraak: 12 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij op of omstreeks 17 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een motorkoffer) heeft weggenomen

- voetbalschoenen en/of
- verzekeringspapieren en/of
- een sleutelset en/of
- een veiligheidsvest,
geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen motorkoffer heeft verschaft door middel van braak op en/of verbreking van een of meer slot(en) op/aan voornoemde motorkoffer;
(artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)

2. hij op of omstreeks 17 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een fiets geheel of ten dele toebehorend aan een tot nu toe onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en die weg te nemen fiets onder zijn bereik te brengen door naar voornoemde fiets te gaan, waarna hij, verdachte, een slot van voornoemde fiets heeft geforceerd;

Artikel 311 jo 45 Wetboek van Strafrecht

4. hij op of omstreeks 17 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een (personen)auto en/of geld en/of goederen uit die (personen)auto geheel of ten dele toebehorend aan een tot nu toe onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die (personen)auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen (personen)auto onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers is verdachte naar die (personen)auto toegegaan, waarna hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, aan de kofferbakklep van voornoemde (personen)auto heeft getrokken en/of heeft getracht het slot van voornoemde kofferbak van voornoemde (personen)auto open te krijgen;

Artikel 311 jo 45 Wetboek van Strafrecht

5. (gevoegde zaak: 684521-15)

hij op of omstreeks 15 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (dames)fiets (merk; Gazelle, kleur: zwart), geheel of ten dele toebehorende aan een tot nu toe onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die/dat weg te nemen (dames)fiets heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen (dames)fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meerdere (ketting)slot(en) op of aan voornoemde (dames)fiets.
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde, nu onvoldoende duidelijk op welke fiets in de tenlastelegging wordt gedoeld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 15 oktober 2015, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blijkt dat de verbalisanten verdachte op aanwijzingen van een getuige hebben aangehouden, terwijl hij een zwarte damesfiets vast had en een kapot geknipt kettingslot over zijn schouder droeg. Op deze fiets heeft het verdere onderzoek zich gericht. Getuige [getuige] heeft nog wel gesproken over een tweede fiets die verdachte zou hebben gestolen. [getuige] heeft zich er in zijn getuigenverklaring van 26 november 2015 over beklaagd dat de politie geen gevolg heeft gegeven aan zijn melding op 15 oktober 2015 dat verdachte nog een tweede fiets zou hebben gestolen. [getuige] heeft in zijn getuigenverklaring verteld dat die tweede fiets nog een paar dagen, zonder ketting en dus niet op slot, was blijven staan op de plek waar hij door verdachte was achtergelaten, maar dat de fiets er na twee dagen niet meer stond. Verder is omtrent die tweede fiets niets door de politie onderzocht of bevonden. Onder die omstandigheden is duidelijk dat het Openbaar Ministerie met het onder 5 ten laste gelegde heeft gedoeld op de fiets die daadwerkelijk bij verdachte is aangetroffen en niet op deze beweerdelijke tweede/andere fiets, waar verder niets van is gebleken. De tenlastelegging is op dit punt dus voldoende duidelijk.
Ook overigens is de dagvaarding geldig.
3.2.
De overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 2 is op de camerabeelden te zien dat verdachte aan het rommelen was bij de fiets. Verdachte mocht niet in de garage komen en verklaart niet consistent, dus ook de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal van die fiets kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 4 is op de camerabeelden is ook te zien dat verdachte aan de kofferbakklep van een auto trekt. Later wordt gezien dat hij aan de zitting van een motor trekt en daar vervolgens goederen uit wegneemt. Er is dus sprake van dezelfde modus operandi als bij de auto, zodat de onder 4 ten laste gelegde poging tot diefstal van goederen uit die auto kan worden bewezen.
Gelet op de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van getuige [getuige] kan ten slotte ook het onder 5 ten laste gelegde worden bewezen. [getuige] herkent de fiets op de foto als de fiets die verdachte had gestolen. Het slot dat op die foto zit, is door verbalisant [verbalisant 2] om de fiets heen gewikkeld om te kunnen helpen met het aanleggen van de boeien bij verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde, doch geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 2 is verdachte op de camerabeelden inderdaad te zien met een fiets, maar hij zet die keurig neer. Dat is onvoldoende om een poging tot diefstal te kunnen bewijzen.
Ook voor de poging tot diefstal uit de auto (feit 4) is onvoldoende bewijs. De omstandigheid dat verdachte die auto heeft aangeraakt, levert nog geen poging tot diefstal op.
Verdachte heeft verklaard dat de fiets van zijn vriendin was gestolen en dat hij die op is gaan halen. Verdachte heeft de in beslag genomen fiets gewoon weer terug gekregen van de politie. De fiets op de foto’s betreft ook een hele andere fiets. Op die foto’s is ook een heel ander slot te zien, want dat slot is gesloten en de verbalisant, die het slot om de fiets zou hebben gewikkeld, had helemaal geen sleutel van het slot. Voor dit feit moet dus vrijspraak volgen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het oordeel over het onder 1 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen – onder meer inhoudende de bekennende verklaring van verdachte – wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde diefstal met braak uit een motorkoffer heeft gepleegd.
Daarnaast kan ook het onder 4 ten laste gelegde, te weten dat verdachte heeft geprobeerd om goederen uit een auto te stelen, worden bewezen. Verdachte heeft in een parkeergarage, waar hij onbevoegd aanwezig was, rond lopen scharrelen en verschillende daar gestalde vervoermiddelen bekeken. Nadat hij eerst een fiets had vastgepakt en die aandachtig had bekeken, is hij naar een auto gelopen en heeft twee keer aan de kofferbak getrokken. Vervolgens heeft hij een motorkoffer open getrokken en daar spullen uit gestolen. Onder die omstandigheden lijdt geen twijfel dat de opzet van verdachte op 17 oktober 2015 in de garage in het algemeen was gericht op het stelen van goederen. Kennelijk trok hij aan de kofferbak om te kijken of deze mogelijk niet goed was afgesloten, in welk geval hij in die auto aanwezige goederen had kunnen wegnemen. Door aan de kofferbak van de auto te trekken, maakte verdachte dus een begin met de uitvoering van een poging tot diefstal.
4.3.2.
Het oordeel over het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen eveneens bewezen dat verdachte op 15 oktober 2015 een zwarte damesfiets van het merk Gazelle heeft gestolen door middel van verbreking. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat verdachte de bij hem aangetroffen fiets heeft weggenomen, nadat hij een kettingslot had verbroken. Dit kettingslot zou groen zijn. Verbalisant [verbalisant 1] heeft een doorgeknipt kettingslot bij verdachte aangetroffen. Dit kettingslot is vervolgens door verbalisant [verbalisant 2] om de fiets heen gewikkeld. Op de foto van de fiets die zich in het dossier bevindt, is te zien dat het om de fiets heen gewikkelde kettingslot groen is. Anders dan door de raadsman is betoogd, is duidelijk te zien dat weliswaar het slot is gesloten maar dat de ketting van dit kettingslot verbroken is. Het is dus niet juist dat dit slot alleen met behulp van een sleutel aan de fiets had kunnen worden bevestigd. De omstandigheid dat [verbalisant 2] dit kettingslot om de fiets heen heeft gewikkeld, terwijl het zo niet is aangetroffen, doet derhalve niet af aan het bewijs van het ten laste gelegde.
4.3.3.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte geprobeerd heeft een fiets te stelen, zoals onder 2 ten laste is gelegd. Uit de camerabeelden, zoals omschreven door verbalisant [verbalisant 3] , blijkt niet meer dan dat verdachte de fiets in zijn handen heeft, aandachtig bekijkt en vervolgens tegen een muur aan zet. Hoewel de opzet van verdachte er in het algemeen op was gericht om in die parkeergarage spullen te gaan stelen, zoals hiervoor is overwogen, heeft hij geen begin gemaakt met de uitvoering van een poging tot het wegnemen van die fiets. Met vastpakken en bekijken van de fiets was verdachte kennelijk aan het inschatten of hij het de moeite waard vond om aan een dergelijke poging te beginnen. Niet blijkt dat hij daar toe heeft besloten, want hij heeft de fiets weer teruggezet zonder verder iets te ondernemen wat op een poging diefstal lijkt. Verdachte zal dus van dit feit worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 17 oktober 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een motorkoffer heeft weggenomen
- voetbalschoenen en
- verzekeringspapieren en
- een sleutelset en
- een veiligheidsvest,

toebehorende aan [persoon 1] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen motorkoffer heeft verschaft door middel van braak aan voornoemde motorkoffer.

 Het onder
4ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 17 oktober 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen uit een personenauto, toebehorend aan een tot nu toe onbekend gebleven persoon, naar die personenauto is toegegaan, waarna hij, verdachte, meermalen aan de kofferbakklep van voornoemde personenauto heeft getrokken.
 Het onder
5ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 15 oktober 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een damesfiets, merk; Gazelle, kleur: zwart, toebehorende aan een tot nu toe onbekend gebleven persoon, waarbij hij, verdachte, zich die weg te nemen damesfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van een kettingslot aan voornoemde damesfiets.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 111 (honderdelf) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden zoals ter terechtzitting door de reclasseringsmedewerker geformuleerd, te weten een meldplicht, een verplichting om afspraken met de verslavingszorg na te komen, een verplichting zich te houden aan de afspraken omtrent dagbesteding en een verplichting om zich te houden aan de afspraken van [wooninstelling] , of een soortgelijke wooninstelling. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte blijft maar in de fout gaan, ook tijdens lopende toezichten, dus ISD leek in deze zaak aan de orde te zijn. Gelet op de verklaring van verdachte dat zijn laatste detentie er behoorlijk in heeft gehakt en de omstandigheid dat de reclassering hem toch nog een laatste kans wil geven, moet daar echter van af worden gezien en moet verdachte nog een kans worden geboden om aan te tonen dat hij, met behulp van een toezicht, niet meer zal recidiveren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, hooguit aangevuld met een voorwaardelijke straf, moet worden opgelegd. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft al eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Hij heeft toen erg zijn best gedaan, maar werd na afloop van de ISD-maatregel weer teruggeplaatst in de slechte woonomgeving waar hij vandaag kwam. Toen is het weer misgegaan. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak heeft hij het echter redelijk voor elkaar. De ISD-maatregel moet niet te makkelijk opnieuw worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met braak, een diefstal met verbreking en een poging tot diefstal. Dit zijn ernstige feiten, die veel schade en overlast voor de slachtoffers veroorzaken.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij al een zeer groot aantal malen voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Dit heeft hem er tot op heden niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte voldoet op dit moment opnieuw aan de criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Uit de verklaring die reclasseringswerker [persoon 2] ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt echter dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 24 december 2015, huisvesting heeft en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. De reclassering is daarom bereid verdachte één laatste kans te geven om, onder strenge voorwaarden, buiten de ISD-inrichting zijn recidive te beëindigen. De rechtbank volgt dit advies en zal verdachte derhalve nog
een laatste kans gevenen daarom afzien van oplegging van de ISD-maatregel en aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf wijkt de rechtbank af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, aangezien zij, anders dan de officier van justitie, het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen acht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen verklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het onder4bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal.
Ten aanzien van het onder5bewezen verklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 81 (éénentachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich zo frequent en zolang als nodig wordt geacht door de reclassering, moet blijven melden bij Inforsa reclassering op het adres [adres] te Amsterdam Zuidoost;
wordt verplicht om zich te laten behandelen voor psychische problemen en/of verslavingsproblematiek bij FAZ-team van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt dat veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
wordt verplicht om zich te houden aan de afspraken omtrent dagbesteding, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader daarvan door of namens de reclassering of zijn begeleider bij de dagbesteding zullen worden gegeven;
wordt verplicht te verblijven in [wooninstelling] , of een soortgelijke wooninstelling, en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld en zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn verblijf in die wooninstelling worden gegeven door de wooninstelling of de reclassering.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/703070-15.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/684521-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. W.F. Pieters en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2016.