ECLI:NL:RBAMS:2016:9786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/741235-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van inklimming in woning tijdens nachtrust met gevangenisstraf als gevolg

Op 21 januari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal door middel van inklimming. De tenlastelegging betrof een inbraak in een woning te Amsterdam op 3 november 2015, waarbij de verdachte zich toegang verschafte tot de woning door een openstaand raam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte kort na de melding van de inbraak in de buurt werd gezien en in het bezit was van gestolen goederen. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte de dader was, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn strafblad en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor een voorwaardelijke straf, gezien de geringe motivatie van de verdachte om zijn problemen aan te pakken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.F. Ferdinandusse als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741235-15 (Promis)
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam en plaats huis van bewaring] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kattouw en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 03 november 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, om (ongeveer) 05.55 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans een of meer laptops en/of een portemonnee en/of een ID kaart en/of een ING pas en/of diverse andere pasjes en/of een geldbedrag en/of een pakje sigaretten en/of een OV-chipkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning en/of weg te nemen voorwerpen heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming via een (openstaande) raam van voornoemde woning binnen te klimmen en/of te gaan;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen moet worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is zeer kort na de melding van de inbraak in de buurt van de woning van aangeefster gezien. Verdachte heeft daarna, tot zijn aanhouding, geen contact gehad met omstanders. Hij blijkt bij zijn aanhouding vervolgens gestolen spullen bij zich te hebben.
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd, maar verklaart telkens anders. Eerst heeft verdachte verklaard dat de laptops van hem waren en dat hij ze had gekocht, later heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat iemand een tas op straat neerlegde en dat hij die tas heeft meegenomen en weer later heeft hij verklaard dat hij zag dat iemand spullen op straat neerlegde en dat hij die spullen heeft meegenomen en in zijn eigen tas heeft gedaan. De verklaringen van verdachte wordt in ieder geval niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel.
Nu verdachte zeer kort na de inbraak met alle gestolen goederen is aangehouden en zijn verklaring niet wordt ondersteund, moet worden aangenomen dat verdachte de inbreker was.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De aangeefster en haar zus zijn niet geconfronteerd met verdachte, noch met een foto van hem. Ook is geen vingerafdrukken onderzoek gedaan. Er is alleen een vaag signalement waar verdachte aan voldoet, maar dat signalement is zo algemeen dat een groot deel van Amsterdam daaraan voldoet. Verdachte is in de buurt aangetroffen met gestolen spullen in een tas. Dat schreeuwt inderdaad om een uitleg, maar verdachte heeft die uitleg ook gegeven. Hij heeft gezien dat iemand de spullen op straat neerlegde en heeft die spullen in zijn tas gestopt. Het enige dat mogelijk tegen verdachte pleit, is dat hij wisselend heeft verklaard, maar daar kan nog niet uit worden afgeleid dat hij betrokken was bij de inbraak. Er moet dus worden geconcludeerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan om met voldoende mate van zekerheid te kunnen vaststellen dat verdachte de dader was, hetgeen moet leiden tot vrijspraak.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon was die op 3 november 2015 goederen heeft gestolen uit de woning van aangeefster [naam slachtoffer 1] . Uit de verklaring van [naam slachtoffer 1] blijkt dat zij meteen na de diefstal 112 heeft gebeld en daarbij een signalement van de inbreker heeft gegeven Deze inbraakmelding op [adres] is om 05:55 uur doorgegeven aan meerdere verbalisanten. Drie minuten daarna wordt door verbalisant [naam verbalisant] een man gezien die aan de oneven zijde van de [naam straat 1] in de buurt van nummer [nummer] loopt. Hij ziet de man een fiets pakken en maant hem te stoppen, maar de man voldoet hier niet aan en fietst weg over de route [naam straat 1] , [naam straat 2] en [naam straat 3] , daarbij achtervolgd door [naam verbalisant] . Vervolgens ziet [naam verbalisant] dat de man door twee andere verbalisanten op de kruising [naam straat 2] / [naam straat 3] , die, naar zij relateren, een man op de fiets zien aankomen in de [naam straat 2] , wordt aangehouden. Bij de aanhouding blijkt de man (die voldoet aan het signalement van aangeefster), verdachte, in het bezit te zijn van (onder andere) goederen van de zusjes [achternaam zusjes] , te weten: twee laptops (van [naam slachtoffer 2] – die bij [naam slachtoffer 1] logeerde – en van [naam slachtoffer 1] ), de portemonnee van [naam slachtoffer 2] , de OV chip kaart van [naam slachtoffer 2] alsook een ING bankpasje en een rijbewijs van haar. Gelet op deze omstandigheden die zo kort na elkaar zijn voorgevallen en waarbij verdachte voortdurend, vanaf drie minuten na melding van de inbraak, in het oog van de politie is geweest, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de man is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal uit de woning. De omstandigheid dat aangeefster [naam slachtoffer 1] en haar zus niet met verdachte zijn geconfronteerd en dat geen nader technisch onderzoek is gedaan, doet hier niet aan af. Ook is de verklaring van verdachte, dat hij zag dat een andere persoon – kennelijk in de drie minuten tussen de melding en het waarnemen van verdachte – de goederen op straat neerlegde en dat hij die goederen heeft meegenomen, op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De verklaring van verdachte dat hij een man een tas zag wegleggen en hij die tas heeft opgepakt, weggefietst is en vervolgens is aangehouden, wordt gelogenstraft door de vondst van verbalisanten in de tas van een ID van verdachte en een brief van DWI waarboven geschreven staat: [naam verdachte] , [geboortedag] 1974.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
op 3 november 2015 te Amsterdam om ongeveer 05.55 uur in een woning gelegen aan de [adres] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee laptops en een portemonnee en een ID kaart en een ING pas en diverse andere pasjes en een OV-chipkaart, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ,
waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van inklimming via een openstaand raam van voornoemde woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 (negen) maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in de nachtelijke uren, terwijl er mensen aanwezig waren in die woning. Hij heeft in het verleden een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Na de ISD-maatregel is hij vrij snel weer de fout in gegaan en op dit moment voldoet verdachte net niet opnieuw aan de eisen voor oplegging van een ISD-maatregel. Hulpverlening heeft in het verleden niet het gewenste effect gehad en de reclassering geeft een nieuw toezicht een minimale kans van slagen. Verdachte heeft zich aan geen enkele afspraak gehouden bij het eerder opgelegde toezicht. Dat toezicht is daarom ook geretourneerd, met het advies om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. Verdachte zegt wel begeleiding te willen, maar stelt daar ook voorwaarden aan en zo werkt het niet. Gelet daarop en gelet op het strafblad, dient dus, conform het advies van de reclassering, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opgelegd te worden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – in het geval van een bewezenverklaring – een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest aan verdachte moet worden opgelegd, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Als het feit kan worden bewezen, dan moet verdachte worden aangemerkt als een verslaafde opportunist, niet als een georganiseerde inbreker. De strafeis van de officier van justitie is dus veel te fors. Het is bovendien niet begrijpelijk waarom rapporteur Visser van Inforsa na één gesprek met verdachte geen mogelijkheden ziet voor een reclasseringscontact, terwijl de begeleidster van verdachte, mevrouw Snater, daartoe nog wel mogelijkheden ziet. Als verdachte alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt, dan komt hij na het uitzitten van zijn straf weer zonder hulp op straat. Dat is korte termijn denken. Verdachte wil af van zijn verslaving en moet een straf krijgen waarmee hij gemotiveerd wordt om iets van zijn leven te maken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal gedurende voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning waar op dat moment de bewoonster en haar zus lagen te slapen. Zij werden wakker van een klap. Toen zij opkeken zagen zij een vreemde man – verdachte – in het raam zitten, die daarop uit het raam sprong en er met de buit vandoor ging. Om de buit te kunnen pakken moet verdachte daadwerkelijk door de kamer hebben rondgelopen waar aangeefster en haar zus beiden lagen te slapen. Nu er kennelijk licht genoeg was om in die kamer allerlei spullen te kunnen vinden, kan de aanwezigheid van twee slapende personen hem niet zijn ontgaan, maar dat was voor verdachte kennelijk geen reden om van de diefstal af te zien. Goed voorstelbaar is hoezeer beiden moeten zijn geschrokken van de aanwezigheid van een vreemde man in de ruimte waar zij op dat moment lagen te slapen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en weegt de ernst van dit feit daarom zwaarder dan een ‘gewone’ inbraak. Verdachte heeft er door zijn handelen bovendien blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Uit een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 4 december 2015 blijkt dat verdachte al vele malen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben niet geleid tot enige verandering in het delictgedrag van verdachte. Ook de in 2012 opgelegde ISD-maatregel heeft verdachte niet kunnen brengen tot een delictvrij bestaan. Verdachte heeft het bewezen verklaarde feit gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling van 19 maart 2015.
Uit het reclasseringsadvies ten aanzien van verdachte van 28 december 2015 blijkt dat verdachte blijvende problemen heeft op verschillende leefgebieden, maar zijn problemen externaliseert. Hij zegt wel bereid te zijn om mee te werken aan reclasseringstoezicht, maar verbindt daar voorwaarden aan. De reclassering is van oordeel dat bij verdachte sprake is van een zeer geringe motivatie om zijn problemen aan te pakken. Een nieuw reclasseringstoezicht zou daarom een minimale kans van slagen hebben en de kans op recidive niet verminderen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor een nieuwe (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en dat deze zaak slechts afgedaan kan worden door oplegging van een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de ernst van het door verdachte gepleegde feit en de Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit een structureel delictpatroon blijkt, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zeven maanden passend en geboden is. Dit betekent dat de bij de straftoemeting enigszins in matigende zin zal worden afgeweken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2016.