ECLI:NL:RBAMS:2016:9784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/710089-10 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in de zaak Mercedes II met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak, die voor de rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om een ontbindingsvordering van de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank deed uitspraak op 26 januari 2016 in de zaak met parketnummer 13/710089-10. De veroordeelde, geboren in 1955 en thans gedetineerd, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met oplichting en witwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, dat aanvankelijk werd geschat op € 43.908.994, maar later werd aangepast naar € 974.628. De rechtbank onderzocht de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere veroordelingen van de veroordeelde en de rol die hij speelde binnen de criminele organisatie. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde een aanzienlijk bedrag had verkregen uit de criminele activiteiten, maar dat niet alle bedragen daadwerkelijk als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 255.218,77, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De rechtbank oordeelde dat de draagkracht van de veroordeelde pas in de executiefase relevant zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/710089-10 (ontneming)
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/710089-10, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen
veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 15 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering ter terechtzitting van de officier van justitie mr. M.P. Kok en van wat veroordeelde en zijn raadsman mr. J.A. Schadd naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 3 juni 2014 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 43.908.994, -.
Bij conclusie van repliek van 9 juni 2015 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in dier voege dat zij het wederrechtelijk verkregen voordeel stelt op € 879.833, - en de betalingsverplichting stelt op € 584.366, -.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd in dier voege dat zij stelt dat zij het wederrechtelijk verkregen voordeel stelt op € 974.628, - en de betalingsverplichting stelt op € 674.473, -.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het onder 1 bewezen verklaarde feit waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2014 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Medeplegen van witwassen.
Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het vonnis van 18 augustus 2014
In het vonnis van 18 augustus 2014 ten aanzien van veroordeelde, heeft de rechtbank onder meer de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van het witwassen vastgesteld:
In het vonnis van [medeveroordeelde 1] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeveroordeelde 1] de ABN AMRO-bank op 19 maart 2010 heeft opgelicht. Het geldbedrag dat hij daarmee verkreeg, ontving hij op de rekening van [naam 1] . Eveneens op 19 maart 2010 heeft [medeveroordeelde 1] dit bedrag verder doorgeboekt naar Hongarije (aangifte 1, zaak [naam 1] ). Het ging om in totaal € 5.279.000,00
,bestaande uit een deel van € 2.849.000,00 overgemaakt aan [naam 2] en een deel van € 2.430.000,00 aan [naam 3] .
(…)
[naam 4] heeft verklaard dat [veroordeelde] hem heeft gezegd dat zijn bedrijf miljoenen ging verdienen, dat hij met dit geld geen kant op kon en dat hij aan [naam 4] heeft gevraagd een bankrekening in Indonesië te regelen waar [veroordeelde] het geld naartoe zou kunnen overmaken. [veroordeelde] , de eigenaar van deze Hongaarse bedrijven en degene die toegang had tot de rekeningen, werd op 22 maart 2010 aangehouden en zat vanaf dat moment gedetineerd. De administratieve en (bank)gegevens van de rekeningen van die Hongaarse bedrijven lagen op het kantoor van [naam 5] te [plaats] .
Een groep personen, onder wie [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 5] en eenmaal [medeveroordeelde 4] heeft in de daaropvolgende periode vanaf 30 maart 2010 meermalen bezoeken gebracht aan [naam 5] . Het was deze groep te doen om geld, zo blijkt uit de verklaring van [medeveroordeelde 5] , en om de genoemde gegevens, kennelijk om over de rekening van de bedrijven te kunnen beschikken. Deze gegevens hebben zij van [naam 5] ontvangen. Daarna is de groep nog meermalen bij [naam 5] langsgegaan om hem assistentie te vragen bij het digitaal overboeken van bedragen van de rekening.
De provider heeft de voor de overboekingen vereiste dubbele simkaart van de telefoon die bij [veroordeelde] in gebruik was, eerst op 3 april 2010 afgegeven. Na die datum zijn nog bezoeken aan [naam 5] gevolgd en hebben van 11 april 2010 tot en met 28 april 2010 daadwerkelijk overboekingen van de rekening van de bedrijven plaatsgevonden.”
Daarnaast heeft de rechtbank in haar vonnis van 18 augustus 2014 de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie vastgesteld:
“ [medeveroordeelde 1] heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar in georganiseerd verband vijfmaal banken voor grote bedragen opgelicht. Hij maakte bij de oplichting gebruik van rekeningen van katvangers en boekte de verkregen bedragen over naar weer andere katvangers en zelfs naar rekeningen van bedrijven en personen in het buitenland. Veel van deze overgeboekte bedragen werden vervolgens via verschillende overboekingen doorgesluisd naar andere rekeningen, vanwaar zij veelal contant werden opgenomen.
Verdachte komt in één zaaksdossier naar voren als betrokkene bij het witwasproces dat volgde op de oplichtingsfeiten, te weten bij het voortdurende delict witwassen in maart en april 2010, het voorhanden hebben van een miljoenenbedrag op rekeningen van zijn bedrijven in Hongarije.”
De rechtbank heeft naar aanleiding van deze vastgestelde feiten de volgende conclusies getrokken:
“De feitelijke vaststellingen van de rechtbank leiden tot de volgende conclusies. Verdachte heeft in maart en april 2010 een groot geldbedrag dat door [medeveroordeelde 1] uit misdrijf was verkregen witgewassen.
De verhullende constructie waarbij [medeveroordeelde 1] banken oplichtte en de daarmee verkregen gelden via verschillende vaak buitenlandse rekeningen werden weggesluisd, is kennelijk in het leven geroepen èn uitgevoerd om enerzijds door te kunnen gaan met het oplichten van banken en anderzijds de daarmee verkregen gelden daadwerkelijk in contanten in handen te kunnen krijgen en te kunnen besteden (witwassen), zonder dat de banken of justitie dit zouden opmerken. Dat doel vormt dan ook het criminele oogmerk van deze constructie. Om de constructie en in het bijzonder het internationale witwasproces mogelijk te maken en uit te voeren zijn een zorgvuldige voorbereiding, de medewerking van veel verschillende personen èn organisatie vereist, die gelet op de bewezenverklaarde feiten ook daadwerkelijk hebben bestaan.
Uit het aandeel van verdachte bij dit feit kan worden afgeleid dat verdachte wist dat sprake was van het georganiseerde verband. Hij wist immers dat diverse personen (hijzelf, [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 4] en verschillende katvangers) erbij betrokken waren, dat met de feiten een langere periode was gemoeid en dat hij in dat geheel een specifieke rol vervulde. Hij verschafte immers als katvanger buitenlandse rekeningen waarnaar gelden konden worden overgeboekt. De duurzaamheid en de structuur van het samenwerkingsverband waren hem dan ook duidelijk.
Op grond daarvan kan bewezen worden verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.”
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – in haar conclusie van repliek en bij schriftelijk requisitoir – zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd ten aanzien van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aangifte 1, welke betrekking heeft op een fraudebedrag van € 5.279.000, - is gepleegd op 19 maart 2010, zodat dit binnen het bereik van de deelname aan een criminele organisatie, waarvoor verdachte is veroordeeld, valt. Datzelfde geldt voor aangifte 6, welke aangifte betrekking heeft op een fraudebedrag van € 284.386, - en is gepleegd op 6 november 2009. Deze bedragen dienen dus als uitgangspunt te gelden bij de berekening van het wederechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde maakte samen met vijf anderen deel uit van een criminele organisatie. Bij een pondspondsgewijze verdeling is het daarom passend om 1/6 deel van € 5.279.000, - als geschat wederrechtelijk verkregen voordeel toe te rekenen aan veroordeelde. Hij vervulde immers een prominente rol binnen de organisatie. Dit blijkt ook uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2014. Voor aangifte 6 geldt dat veroordeelde samen met [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] is veroordeeld. Bij een pondspondsgewijze verdeling is het daarom passend om 1/3 deel van dit bedrag aan hem toe te rekenen. Nu er geen aanknopingspunten zijn voor een andere verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet een pondspondsgewijze verdeling worden toegepast. Het is aan veroordeelde om concreet en gemotiveerd het tegendeel aan te tonen. Dit heeft hij niet gedaan.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet bij veroordeelde dus worden vastgesteld op € 974.628, -.
De officier van justitie heeft – in haar conclusie van repliek en ter terechtzitting – daarnaast het volgende aangevoerd ten aanzien van de betalingsverplichting.
De kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict komen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad voor aftrek in aanmerking. Deze kosten ten aanzien van aangifte 1 bedragen € 869.938,43. Deze kosten moeten ook pondspondsgewijs aan veroordeelde worden toegerekend, zodat 1/6 deel, te weten € 144.989, -, in aftrek dient te worden genomen op de betalingsverplichting. Ten aanzien van aangifte 6 bedragen de af te trekken kosten € 14.065, -. Deze kosten moeten ook pondspondsgewijs aan veroordeelde worden toegerekend, zodat 1/3 deel, te weten € 4.688, -, in aftrek dient te worden genomen op de betalingsverplichting. Daarnaast is door tijdig en adequaat handelen van de bank een bedrag van € 902.873,83 - teruggehaald. Ook 1/6 deel van dit bedrag, te weten € 150.478, -, dient in aftrek te worden genomen op de betalingsverplichting van veroordeelde. Het bedrag van € 3.491.772, -, dat in het vonnis genoemd wordt als zijnde het totale bedrag dat nog niet teruggevonden zou zijn, is achterhaald door later onderzoek en niet correct. Van de € 5.279.000, - is feitelijk slechts € 902.873,83 retour ontvangen.
Er dient bij het bepalen van de betalingsverplichting geen rekening te worden gehouden met de gelden waarop via rechtshulpverzoeken beslag is gelegd. Deze gelden zijn immers nog niet in het vermogen van de bank teruggevloeid. Dit betreft een bedrag van € 954.000, -, dat op 12 april 2010 door de criminele organisatie is overgemaakt naar [rechtspersoon] . Deze rechtspersoon is failliet verklaard. Er zijn daarnaast nog andere beslagen gelegd in deze zaak, maar dat betreffen allemaal
(de rechtbank begrijpt: conservatoire)beslagen onder de veroordeelden.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting – onder meer middels pleitaantekeningen – zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd ten aanzien van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De puur juridische vaststelling dat veroordeelde bedragen voorhanden heeft gehad, maakt niet dat hij ook voordeel heeft gehad van het bedrag van € 5.279.000, -, dat op de Hongaarse bankrekeningen van veroordeelde terecht is gekomen. De pondspondsgewijze verdeling waarvan het Openbaar Ministerie uitgaat, doet geen recht aan het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel. Er kan in deze zaak niet worden vastgesteld dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten. Ten tijde van de overboekingen naar zijn rekeningen en de daaropvolgende doorbetalingen zat veroordeelde uit anderen hoofde gedetineerd. Nergens blijkt uit dat er na de vrijlating geld bij hem terecht is gekomen. Integendeel. In het dossier is exact te zien waar de gelden naartoe is gegaan en veroordeelde staat daar niet bij. Het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel moet dus worden gesteld op nihil.
Veroordeelde is door de rechtbank niet veroordeeld voor betrokkenheid bij aangifte 6. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de criminele organisatie heeft verkregen als gevolg van die aangifte, kan dus niet aam hem worden toegerekend.
De verdediging heeft zich daarnaast aangesloten bij het standpunt van de verdediging van medeveroordeelde [medeveroordeelde 3] , welk standpunt, zakelijk weergegeven, het volgende inhoudt.
Er kan niet worden gesteld dat de veroordeelden ooit beschikkingsmacht hebben gehad over het in Luxemburg in beslag genomen geldbedrag van € 954.000, -. Er moet worden uitgegaan van het geldbedrag dat nog verdwenen is. Uit [documentnummer] volgt dat in de zaak Mercedes II nog € 3.491.772, - van het gefraudeerde geld is verdwenen. Daarmee is nog niet gegeven dat dit volledige bedrag toe valt te schrijven aan aangifte 1. Ook bij aangiftes 3 en 6 zijn immers nog restantbedragen in verband met niet teruggehaalde gelden. Als niet duidelijk wordt waarop het bedrag van € 3.491.772, - is gebaseerd, dan dient een evenredige verdeling te worden gemaakt van dit bedrag en moet 93,9% van het nog verdwenen geld, te weten € 3.277.664,20, aan aangifte 1 toegerekend worden. Hiervoor moeten de kosten, te weten € 869.938,43, afgetrokken worden. Bij een evenredige verdeling komt 1/6 deel, te weten € 401.287,63, dan toe aan veroordeelde
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit het feit
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit het vonnis van de rechtbank van 18 augustus 2014 blijkt dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van het bedrag van € 5.279.000, - dat uit aangifte 1 was verkregen. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen dat veroordeelde samen met [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] , [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 5] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van oplichting en gewoontewitwassen.
Hoewel de rechtbank bewezen heeft dat veroordeelde in de periode van 11 mei 2009 tot en met 29 april 2010 deel heeft genomen aan deze criminele organisatie en aangifte 6 in deze bewezen verklaarde periode valt, heeft de rechtbank ook expliciet overwogen dat veroordeelde in één zaaksdossier voorkomt. Nu ook het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel geen enkel aanknopingspunt bevat dat veroordeelde betrokken is geweest bij of voordeel heeft getrokken uit aangifte 6, wordt de vordering van de officier met betrekking tot aangifte 6 afgewezen.
[medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] maakten samen deel uit van de harde kern van de criminele organisatie. Daarbinnen zorgde [medeveroordeelde 3] samen met [medeveroordeelde 2] voor katvangers en het contant opnemen van gelden. [1] [medeveroordeelde 4] is waarschijnlijk de schakel geweest tussen [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] en de groep van veroordeelde, [medeveroordeelde 4] en [medeveroordeelde 5] . [2]
Op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en het vonnis van de rechtbank van 18 augustus 2014 kan worden geconcludeerd dat de criminele organisatie, waarvan veroordeelde deel uitmaakte, op 19 maart 2010 (aangifte 1) de beschikking heeft gekregen over € 5.279.000, -. [3]
Van het bedrag van € 5.279.000, - is, door tijdig ingrijpen van de bank, € 902.873,83 retour ontvangen. [4] Hoewel de criminele organisatie korte tijd over dit geld heeft kunnen beschikken, is de rechtbank van oordeel dat – nu dit geld inmiddels terug is bij de bank – niet gesteld kan worden dat de criminele organisatie dit geld daadwerkelijk als wederechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het bedrag van € 902.873,83 zal daarom in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank passeert het verweer van de verdediging dat van de totale fraude slechts een bedrag van € 3.491.772, - nog niet is geretourneerd aan de bank. Hoewel de rechtbank bij de strafmotivering van het vonnis van 18 augustus 2014 heeft verwezen naar document [documentnummer] waar dit uit zou blijken, blijkt dit niet uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de bedragen die in dit rapport worden genoemd, temeer daar niet duidelijk is waarop het in [documentnummer] genoemde bedrag is gebaseerd.
Van de € 5.279.000, - is, na meerdere overboekingen, uiteindelijk een bedrag van € 954.000, - terecht gekomen op een Luxemburgse bankrekening van [rechtspersoon] . [5] Op dit geld is beslag gelegd. [6] De rechtbank heeft van de officier van justitie begrepen dat [rechtspersoon] failliet is verklaard en dat dit bedrag nog steeds onder beslag ligt. Hoewel de criminele organisatie op enig moment de beschikkingsmacht heeft gehad over dit bedrag – immers is het door personen binnen de organisatie of in opdracht van de organisatie overgemaakt naar de rekening van [rechtspersoon] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat personen uit de organisatie daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten uit dit geld. Immers kan geen van de leden van de organisatie door het faillissement nog beschikken over dit geld en moet verwacht worden dat dit geld – voor zover [rechtspersoon] geen andere schuldeisers heeft – zal worden geretourneerd aan de bank. De rechtbank zal daarom ook het geldbedrag van € 954.000, - in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten slotte komen volgens vaste jurisprudentie, bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, kosten die in directe relatie staan tot het delict voor aftrek in aanmerking. [7] Deze kosten bedragen ten aanzien van aangifte 1 € 869.938,43. [8] De rechtbank zal ook deze kosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande, concludeert de rechtbank dat de criminele organisatie door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op € 2.552.187,74.
Op grond van de wetsgeschiedenis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangenomen dat, ook gelet op het reparatoire karakter van de maatregel, bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Daarbij is onder ogen gezien dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds zal kunnen vaststellen. In dat verband is door de Hoge Raad overwogen dat de rechter op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, zal moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. [9]
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en het vonnis van de rechtbank van 18 augustus 2014 blijkt dat veroordeelde samen met vijf anderen onderdeel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie, die het voornoemde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Uit het rapport, en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, blijkt echter niet hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel concreet is verdeeld. Hieruit blijkt wel dat [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] de harde kern van de criminele organisatie vormden en dat [medeveroordeelde 4] een belangrijke schakel was tussen deze harde kern en de overige leden van de criminele organisatie. Nu het dossier verder geen aanknopingspunten bevat om tussen deze personen te differentiëren, zal de rechtbank een gelijk deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan deze vier personen toerekenen.
Wel ziet de rechtbank aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat veroordeelde en [medeveroordeelde 5] een andere rol binnen de criminele organisatie hebben gehad dan de andere veroordeelden. Immers is het gehele bedrag van € 5.279.000, - overgemaakt naar bankrekeningen van [naam 3] en [naam 2] , welke rekeningen aan veroordeelde gekoppeld konden worden. [10] De rechtbank heeft veroordeelde in haar vonnis van 18 augustus 2014 om deze reden ook aangemerkt als katvanger. De ervaring leert dat personen van wie bankrekeningen worden gebruikt in de witwasconstructie doorgaans lager in de hiërarchie van een criminele organisatie staan, dan de personen die niet op een dermate gemakkelijke manier in verband kunnen worden gebracht met de strafbare feiten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een kleiner deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde toe te rekenen, dan aan [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] . De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat uit het dossier exact blijkt waar het wederrechtelijk verkregen voordeel terecht is gekomen en dat veroordeelde, die gedetineerd was ten tijde van het overboeken van de geldbedragen van zijn bankrekeningen, dus geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het kan niet anders dan dat veroordeelde zijn bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld én het daarmee gepaard gaan de risico heeft aanvaard omdat hem een aanzienlijk geldbedrag was beloofd. Nu nog een aanzienlijk deel van het bedrag van € 5.279.000, - niet getraceerd is, omdat dit uiteindelijk contant is opgenomen en tijdens het onderzoek niet is aangetroffen, is aannemelijk dat een deel van dit geld bij verdachte terecht is gekomen als vergoeding voor zijn diensten. De omstandigheid dat veroordeelde gedetineerd was ten tijde van het overboeken van de geldbedragen doet hier niet aan af, nu dit geld ook na zijn vrijlating aan hem kan zijn overhandigd.
Ook een bankrekening die aan [medeveroordeelde 5] gekoppeld kon worden, is gebruikt om geld naar over te maken. [11] Uit het dossier blijkt weliswaar dat [medeveroordeelde 5] een veel actievere rol heeft gespeeld in het witwasproces dan veroordeelde, maar het gebruik van zijn bankrekening suggereert wel dat hij een ondergeschikte rol had in de criminele organisatie. Gelet op hetgeen ten aanzien van veroordeelde is overwogen, zal daarom ook aan [medeveroordeelde 5] een kleiner deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden toegerekend dan aan [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan veroordeelde en [medeveroordeelde 5] 10% en aan [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] , [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4] 20% van het wederrechtelijk verkregen voordeel toerekenen.
4.4.2.
Conclusie
Al het voorgaande betekent dat de rechtbank het totale wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft behaald schat op € 255.218,77.

5.De verplichting tot betaling

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de betalingsverplichting (daarnaast) aangevoerd dat de draagkracht van veroordeelde pas in de executiefase relevant is.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweren gevoerd met betrekking tot de betalingsverplichting.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 255.218,77.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 255.218,77.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 255.218,77 ( [tweehonderdvijfenvijftigduizendtweehonderdachttien euro en zevenenzeventig cent] ) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. R.H.C. Jongeneel en B. Vogel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2016.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 5).
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 6).
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 23).
4.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 33).
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 25).
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 28).
7.HR 8 juli 1998, NJ 1998, 841.
8.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 28).
9.HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:884.
10.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 11).
11.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22april 2013, opgemaakt door rapporteur [naam 10] (p. 12).