ECLI:NL:RBAMS:2016:9688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
15/6539
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-herbeoordeling en de rol van deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsongeschiktheid (WIA). Eiseres, een vrouw die sinds 1999 werkzaam was, heeft een vervolguitkering aangevraagd na een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de verzoeken van eiseres om een deskundige te benoemen afgewezen, met als argument dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende waren om de arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Eiseres stelde dat het niet inschakelen van een onafhankelijke deskundige zou leiden tot een schending van het beginsel van 'equality of arms' zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde echter dat eiseres voldoende mogelijkheden had om het standpunt van de verzekeringsarts te betwisten en dat de rechtbank niet verplicht was om een deskundige te benoemen enkel omdat eiseres het niet eens was met de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiseres adequaat hadden vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de objectiviteit van het medisch onderzoek. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [de persoon] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Diemen.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsongeschiktheid (WIA) toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80% per 1 maart 2015.
Bij besluit van 9 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2016. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres was sinds 1 november 1999 voor 39 uur per week werkzaam bij [bedrijf] . als [medewerker] . Op 27 juni 2006 is eiseres uitgevallen wegens fysieke klachten. Per 24 juni 2008 ontving eiseres een loongerelateerde uitkering volgens de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 100%.
2. Bij besluit van 21 februari 2013 is, na herbeoordeling, de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 65,34%. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
3. Deze rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep van eiseres op 11 februari 2015 gegrond verklaard wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wat betreft de arbeidskundige grondslag van het besluit - de medische grondslag houdt in rechte stand - en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 1 maart 2015 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar voor een WGA-vervolguitkering met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80%.
5. Eiseres is op 21 mei 2015 gezien door de verzekeringsarts zowel in het kader van de omzetting van de loonaanvullingsuitkering naar een vervolguitkering van 65-80%, als in verband met de melding van eiseres van 13 mei 2015 dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is. Op 3 juli 2015 heeft de verzekeringsarts een rapportage en een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 19 juli 2015 functies geduid en geconcludeerd dat eiseres per 24 maart 2014 68,88% arbeidsongeschikt was en per 1 maart 2015 61,63%.
Voorts is eiseres op de hoorzitting van 2 september 2015 gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een rapportage uitgebracht op 8 september 2015.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 24 maart 2014 68,88% arbeidsongeschikt was en per 1 maart 2015 61,63%, ingaande op 1 december 2015. Aan dit besluit heeft verweerder de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2015 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 september 2015 ten grondslag gelegd.
7. Eiseres voert in beroep aan dat zij meer beperkt is dan aangenomen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en fysieke klachten.
Zij heeft ernstige psychische klachten (depressie, doodswens) en staat onder behandeling van een psychiater. De reden dat zij hiervoor geen medicijnen gebruikt, is dat zij al teveel andere medicijnen gebruikt. Verder heeft ze pijn in beide armen en kan ze niets meer met de armen doen. Haar klachten worden steeds erger. Zij heeft een indicatie gekregen voor huishoudelijke hulp, omdat zij zelf geen huishoudelijke taken meer kan verrichten.
Met betrekking tot de arbeidsdeskundige rapportage stelt eiseres dat niet alle signaleringen zijn voorzien van een afzonderlijke toelichting en dat niet het vereiste overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts. Anders dan de arbeidsdeskundige stelt valt de belasting in de functies niet binnen de vastgestelde belastbaarheid.
Eiseres verzoekt de rechtbank onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Eiseres voert tenslotte aan dat er een zogenaamde QuickScan zal worden uitgevoerd.
8. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben op 15 maart 2016 nog aanvullend gereageerd op de stellingen van eiseres.
Verzekeringsgeneeskundig onderdeel:
9. Tussen partijen is allereerst in geschil of verweerder de beperkingen van eiseres op 24 maart 2014 en 1 maart 2015 op juiste wijze heeft vastgesteld.
10. De verzekeringsarts heeft eiseres op 21 mei 2015 onderzocht en informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist drs. J.W. Hol en [huisarts] , opgevraagd en dit in haar beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft als diagnose gesteld: “nieuwvorming van mamma, carpale tunnel syndroom en overige aanpassingsstoornissen”. Zij concludeert dat eiseres, zowel per 24 maart 2014 als per 1 maart 2015, benutbare mogelijkheden heeft conform de FML van 3 juli 2015. In de FML zijn functionele beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk, sociaal functioneren van eiseres en ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen. In dit verband is met name van belang dat eiseres een beperking heeft voor het frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk. De verzekeringsarts heeft verder een urenbeperking tot 20-25 uur per week aangenomen in verband met de vermoeidheidsklachten van eiseres.
11. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medische heroverweging verricht. Zij heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting op 2 september 2015 en informatie met betrekking tot de medische voorgeschiedenis van eiseres en de door eiseres overgelegde informatie van haar behandelaars bestudeerd en in haar oordeel betrokken.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigt de diagnose van de primaire arts met als aanvulling “artrose DIP en AC gewrichten”. Zij concludeert dat sprake is van een status na behandeling van een mammacarcinoom links, dat er klachten zijn aan de rechterarm en -hand, waarvan niet duidelijk is of deze zijn terug te voeren op de artrose in DIP en AC gewrichten en er is sprake van hypothyreoïdie en psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. Daarbij overweegt zij dat eiseres sinds april 2014 wel een toename van de klachten van arm/hand claimt, maar de in mei 2014 en september 2014 door de neuroloog voorgestelde operatie heeft afgewezen, zodat de indruk bestaat dat de klachten op dit punt wel meevallen. Eiseres wordt behandeld met injecties door de anesthesioloog, die goed helpen, mits eiseres de arm/hand niet overbelast. Wat betreft de psychische klachten overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze klachten komen en gaan. Er is echter geen sprake van een ernstige psychische stoornis en medicatie wordt niet noodzakelijk geacht door de psychiater. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat met de reeds aangenomen forse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren in voldoende mate aan deze klachten tegemoet wordt gekomen. Ook zijn er in de periode tussen april 2014 en het onderzoek op 2 september 2015, met uitzondering van een tijdelijke toename van spanningen in mei/juni 2015, geen wijzigingen in de klachten opgetreden.
13. Eiseres heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen objectief oordeel heeft gegeven, maar zijn subjectieve beleving, omdat hij heeft overwogen dat het geen doorgang vinden van de operatie aan de polsen, de indruk wekt dat de klachten wel meevallen en het feit dat de psychiater van eiseres geen medicatie heeft voorgeschreven betekent dat de psychiater dit niet noodzakelijk acht. De rechtbank ziet niet in dat de verzekeringsarts het niet plaatsvinden van een behandeling onder omstandigheden niet medisch relevant mag achten en daaraan vanuit zijn deskundigheid conclusies mag verbinden. Voorts heeft eiseres niet aangetoond dat deze veronderstellingen van de verzekeringsarts onjuist zijn. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding te oordelen dat het medisch onderzoek niet met de vereiste objectiviteit en zorgvuldigheid is uitgevoerd.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 15 maart 2016 nog aanvullend heeft gerapporteerd en haar standpunt in deze nader heeft toegelicht. Zij stelt dat als eiseres een ernstige depressie had gehad er wel degelijk medicatie kon worden voorgeschreven, zelfs met gunstig bijeffect in geval van een voorgeschiedenis van kanker.
14. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen forse psychische en fysieke beperkingen hebben aangenomen in verband met de klachten van eiseres. Tevens is een aanzienlijke urenbeperking aangenomen. Eiseres voert aan dat zij lijdt aan een depressie. Dit heeft zij echter niet met recente documenten onderbouwd. De verklaring van psycholoog Possen van 14 april 2014 heeft voor de rechtbank in de uitspraak van 11 februari 2015 geen aanleiding gevormd voor een andere visie op de belastbaarheid van eiseres.
In deze procedure heeft eiseres geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zij op de datum in geding meer of ernstiger beperkingen had dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding eiseres hierin te volgen.
15. Eiseres heeft gesteld dat de thans gestelde urenbeperking tot 24 uur te gering is, omdat 24 uur werken per week in 2010 te zwaar voor haar is gebleken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop gereageerd met de overweging dat eiseres van meet af aan ongeschikt is geacht voor haar eigen werk, ook parttime. Dat wil echter niet zeggen dat zij geen 20-25 uur zou kunnen werken in passend werk.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat voor de conclusie dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische en fysieke beperkingen van eiseres heeft onderschat. De rechtbank ziet op grond van de beschikbare medische gegevens ook geen aanleiding voor het oordeel dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen.
16
.Eiseres heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen. Eiseres stelt dat het niet betrekken van een onafhankelijk oordeel van een deskundige door de rechtbank in de oordeelsvorming zal leiden tot schending van het beginsel van ‘equality of arms’ in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zij verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (application no. 77212/12, Korošec v. Slovenia, RSV 2016/27) In haar zaak, evenals in de zaak Korošec, gaat het om een medisch expert die benoemd is door een uitkeringsinstantie en dat het oordeel van de medisch expert van doorslaggevend belang wordt geacht. In dergelijke gevallen dient volgens eiseres, gelet op de uitspraak van het EHRM, door de rechtbank een deskundige te worden benoemd. Eiseres stelt dat zij niet over de financiële middelen beschikt om een deskundige adequaat te laten rapporteren.
17. De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres genoemde uitspraak van het EHRM niet volgt dat de rechtbank gehouden is een deskundige te benoemen, uitsluitend op de grond dat een betrokkene het niet eens is met de conclusies van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Weliswaar komen aan de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, vanwege diens verzekeringsgeneeskundige expertise, bijzondere betekenis toe, maar eiseres heeft in deze beroepsprocedure wel degelijk mogelijkheden, waaronder – maar niet uitsluitend – het overleggen van medische gegevens, om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. Dat van eiseres wordt verlangd met een begin van bewijs of een concreet aanknopingspunt te komen ter onderbouwing van de betwisting van het oordeel van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het recht op een eerlijk proces.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt evenmin.
Arbeidsdeskundig onderdeel:
18. Bij uitspraak van 11 februari 2015 heeft deze rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van de functies productiemedewerker textiel, geen kleding, (SBC-code 272043) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) sprake is van een overschrijding op het item 4.15.2 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk).
De rechtbank heeft destijds overwogen dat “de bezwaararbeidsdeskundige onvoldoende (heeft) gemotiveerd waarom deze functies, waarin sprake is van het tillen van aanzienlijk zwaardere voorwerpen dan waarvoor eiseres volgens de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts belastbaar is, toch geschikt zijn voor eiseres, ondanks haar beperkingen op dit aspect.” De rechtbank heeft verweerder opgedragen te onderzoeken of aanleiding wordt gezien om de functies met SBC-code 272043 en SBC-code 271130 te laten vervallen of dat deze functies worden gehandhaafd met een nadere, dragende motivering wat betreft de overschrijding van de belastbaarheid op het aspect 4.15.2 in de FML.
19. Verweerder heeft, zich baserend op de rapportage van 8 september 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in deze procedure wederom functies binnen de sbc-codes 271130 ‘operator assemblage’ en 272043 ‘afbiester’ geschikt geacht voor eiseres. In de functie productiemedewerker textiel, geen kleding, komt tillen tijdens 4 werkuren 30 keer per uur voor tot een gewicht variërend van 2 tot 4 kilogram. In de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie komt tillen maximaal 19 keer per uur voor, waarvan tijdens 4 werkuren 4 keer ongeveer 5 kilogram en tijdens 2 werkuren 15 maal ongeveer 1 kilogram.
De rechtbank stelt echter vast dat eiseres, volgens de FML van 3 juli 2015, in de periode hier in geding juist beperkt is geacht op onderdeel 4.15 het ‘frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk door tillen’. Eiseres kan niet 150 maal ongeveer 5 kilo tillen, maar wordt geacht per uur slechts ongeveer 150 keer ruim 1 kilogram te kunnen hanteren. Ook de thans geduide functies overschrijden net als in de vorige procedure op dit punt de belastbaarheid. De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij de motivering van de rechtbank in de zaak AMS 13/5449. Blijkens de rapportages van 8 september 2015 en 15 maart 2016 hebben de arbeidsdeskundigen geen aanleiding gezien met de verzekeringsartsen te overleggen met betrekking tot signaleringen en de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft als nadere motivering voor de signaleringen op dit punt gesteld dat in het CBBS ‘frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk door tillen’ betekent het veelvuldig met de handen oppakken van voorwerpen van 0,5 kilo tot en met 5 kilo.
Met de enkele verwijzing naar een definitie in het CBBS heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de overschrijding van de belasting op punt 4.15 geen overschrijding van de belastbaarheid van eiseres oplevert. Met name nu blijkens de rapportages van de diverse verzekeringsartsen moet worden voorkomen dat er overbelasting van de handen en armen van eiseres plaatsvindt, had het op de weg van verweerder gelegen een nadere dragende motivering wat betreft de overschrijding van de belastbaarheid op het aspect 4.15. in de FML te verschaffen, dan wel andere functies te duiden.
20. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de bij uitspraak van 11 februari 2015 gegeven opdracht. De motivering van de signaleringen is niet toereikend. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
21. Aangezien zonder de functies met SBC-code 272043 en SBC-code 271130 niet langer wordt voldaan aan het vereiste van artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit dat de passende arbeid wordt omschreven aan de hand van tenminste drie functies/SBC-codes, kan het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
22. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de arbeidsdeskundige grondslag.
23. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, nu verweerder reeds in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk te reageren op de arbeidskundige gronden van eiseres en de arbeidsdeskundige op dit punt ook een nadere toelichting heeft gegeven. Nu deze toelichting naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende is om het handhaven van de twee genoemde functies te kunnen dragen, zal de rechtbank verweerder opdragen om een nieuwe beslissing te nemen. Verweerder zal daarbij wederom moeten onderzoeken of aanleiding wordt gezien om de functies met SBC-code 272043 en SBC-code 271130 te laten vervallen of te voorzien van een nadere motivering. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Voorts bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke met toepassing ven het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 496,- per punt, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.