RECHTBANK AMSTERDAM
Beslissing op het op 4 november 2016 gedane en onder rekestnummer HA RK 16-405 ingeschreven verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
raadsman mr. W.K. Jebbink.
welk verzoek strekt tot wraking van mr. Y. Cenik. politierechter, hierna: de rechter.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
proces-verbaal van 4 november 2016 van de zitting bij de politierechter vanwege de strafzaak tegen verzoekster, met daarin opgenomen liet wrakingsverzoek, waaraan zijn gehecht de pleitnota van int. Jebbink voor de zitting bij de politierechter en het voorgedragen deel van liet opschrift gestelde laatste woord van verzoekster;
proces-verbaal van 4november2016 van de zitting bij de politierechter vanwege de strafzaak tegen een medeverdachte van verzoekster:
brief van mr. Jebbink van 23 november 2016 naar aanleiding van de processenverbaal van 4 november 2016;
herstelprocessen-verbaal van 30 november 2016 in beide zaken;
de reactie van de rechter op liet wrakingsverzoek;
de reactie van de officier van justitie mr. F.W.M. van Straelen op het wrakingsverzoek namens het Openbaar Ministerie;
de op 16 november 2016 door mr. Jebbink namens verzoekster bij de rechtbank ingediende klacht tegen de rechter.
De rechter heeft medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 december 2016. Verzoekster is verschenen, vergezeld door haar raadsman. De rechter en de officier van justitie zijn – met voorafgaand bericht - niet verschenen. De raadsman van verzoekster heeft het verzoek toegelicht aan de hand van een pleitnota.
1.De feiten
1.1. Verzoekster is verdachte in een strafzaak, geregistreerd onder nummer 13.06377 1-16. Verzoekster wordt verdacht van lokaalvredebreuk in de RAI te Amsterdam. Zij was daar aan het flyeren bij een stand van een bouwbedrijf dat betrokken is bij de bouw van een detentie instelling op het terrein van “kamp Zeist” met daarin “gezinsvoorzieningen voor uitgeprocedeerde vluchtelingen”. De rechter is belast met de behandeling van de strafzaak.
1.2. De strafzaak tegen de medeverdachte is op 4 november 2016 gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen verzoekster. Uit het bij de stukken gevoegde proces verbaal van de zaak tegen de medeverdachte blijkt dat de politierechter de medeverdachte tijdens haar laatste woord heeft voorgehouden: “de bedoeling van het laatste woord is niet dat u een betoog houdt over Kamp Zeist. vluchtelingen en andere problematiek en wat uw visie daarop is. Ik verzoek u het kort te houden. Uw laatste woord dient betrekking te hebben op de zaak, op hetgeen aan u is ten laste gelegd”.
1. Verzoekster heeft zich tijdens de behandeling van haar zaak beroepen op haar
zwijgrecht. Aan het begin van de zitting heeft verzoekster te kennen gegeven dat zij wel gebruik wil maken van het laatste woord.
1. In het proces-verbaal van de behandeling van de strafzaak van verzoekster is onder meer het volgende vermeld:
“[...]
De politierechter deelt mee dat voor de verdachte hetzelfde geldt als voor de medeverdachte. De politierechter verzoekt de verdachte haar laatste woord te beperken tot hetgeen betrekking heeft op de zaak.
De verdachte verklaart in haar laatste woord onder meer:
Een rechter heeft mij al eerder onderbroken. Als u mij niet laat praten dan wraak ik u. (...)
De politierechter voert het woord: Wat u zegt lijkt op chantage: als ik u niet laat uitpraten dreigt u mij te wraken. Ik laat mij niet chanteren. t...) U krijgt gelegenheid om het laatste woord te houden, maar ik verzoek u het kort te houden. De bedoeling van het laatste woord is niet om een lang algemeen betoog te houden over uitgeprocedeerde vluchtelingen in Kamp Zeist, andere problematiek en wat uw visie daarop is. Het is de bedoeling dat het laatste woord betrekking heeft op de zaak, op hetgeen aan u is tenlastegelegd.
[...]“
1.5. Tijdens het uitspreken van het door verzoekster op schrift gestelde laatste woord heeft de rechter verzoekster onderbroken en haar medegedeeld het laatste woord kort te houden en dat het niet de bedoeling is dat zij een lang algemeen betoog houdt. Verzoekster heeft daarop met stemverheffing geantwoord dat het laatste woord 10 minuten in beslag zal nemen.
1.6. Op enig moment heeft de rechter verzoekster voorgehouden dat zij nog een paar zinnen uit het laatste woord mocht voordragen en haar verzocht om af te ronden. Verzoekster heeft daarop blijkens het proces-verbaal gereageerd als volgt: “ik lees gewoon door, ik zie wel hoe ver ik kom en bij onderbreking zal ik u wraken
1.7. De rechter heeft verzoekster na de aan het eind van de eerste pagina opgenomen zinsnede
“laten we het eens hebben over de vrede die mensen en hun kinderen mei leven lang niet gekend hebben”in het laatste woord onderbroken en gezegd dat verzoekster moet stoppen omdat verzoekster geen gehoor geeft aan het verzoek om tot een afronding te komen. Daarop heeft verzoekster de rechter gewraakt.
1.8. De rechter heeft de behandeling vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst.