ECLI:NL:RBAMS:2016:9526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
13/730057-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie, vrijspraak voor het in vereniging aanwezig hebben van cocaïne en hasjiesj

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1958 en gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie, maar heeft hem vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot cocaïne en hasjiesj. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 16 december 2016, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, de vordering indiende. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 18.700,- en het voorhanden hebben van een geladen pistool en munitie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de andere ten laste gelegde feiten, zoals het aanwezig hebben van verdovende middelen en wapens in een woning die hij trachtte te betreden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag, dat afkomstig was uit een misdrijf, en dat hij een vuurwapen voorhanden had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte betrokken was bij georganiseerde drugscriminaliteit, wat de ernst van de feiten onderstreepte. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd en bepaalde dat de verdachte de tijd in voorlopige hechtenis in mindering kon brengen op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730057-16 (Promis)
Datum uitspraak: 30 december 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres, te plaats] , gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.L.F. Groenhuijsen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode vanaf 01 mei 2016 tot en met 12 september 2016 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (van) een of meerdere voorwerp(en)/geldbedrag(en), te weten (onder meer):
- een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 18.700,-, in elk geval enig geldbedrag
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) was en/of voornoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden had
en/of
voornoemd(e) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (geheel of gedeeltelijk) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 12 september 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (onder meer):
uit de woning [adres] te [plaats] :
- een hoeveelheid van 6 blokken bevattende ongeveer 6 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 12 september 2016 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, een of meerdere wapen(s) van categorie II en/of III, te weten:
- een pistoolmitrailleur, model R9-ARMS, kaliber 9mm x 19, met geluiddemper en/of
- een revolver van het merk Zoraki, model Streamer R1, kaliber 6mm knal, serienummer [nummer] en/of
- een semiautomatisch pistool, merk Walther, model P99 en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet van categorie II en/of III, te weten:
- 20, althans een of meerdere patronen, kaliber 9mm Luger (synoniem voor 9mm x 19), model volmantel rondneus, merk PMC Ammunition (USA) en/of
- 100, althans een of meerdere patronen, kaliber 6 mm knal, merk Sellier & Bellot, voorzien van vouwkapje en/of
- een of meerdere patronen, kaliber 9mm (afkomstig uit de Walter P99)
voorhanden heeft/hebben gehad;
4.
hij op of omstreeks 01 mei 2016 tot en met 12 september 2016 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] te [plaats] ), een hoeveelheid van (ongeveer) 1071,1 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen, alsmede het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde en heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De verdachte beschikt over een personenauto (Volvo met kenteken [kenteken] ) met daarin een ingebouwde verborgen ruimte. Het inbouwen van een dergelijk ruimte vereist een flinke investering, hetgeen een stevige aanwijzing is voor betrokkenheid bij gewoontewitwassen en/of drugshandel. Ten aanzien van verdachte zijn daarnaast de volgende handelingen waargenomen. Op 12 september 2016 is in de Volvo – die op naam van verdachte staat – in de reeds besproken verborgen ruimte € 18.700,- aangetroffen, alsmede een vuurwapen (Walther) met bijhorende munitie. De verklaring van verdachte dat hij het geld heeft ontvangen in het kader van werkzaamheden als chauffeur bij een escortbureau is door hem onvoldoende onderbouwd. De verdachte rijdt op 12 september 2016 samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar de [adres] in [plaats] en opent op het moment dat de politie bezig is met een doorzoeking de woning met een sleutel. In de woning zijn verdovende middelen, wapens, verpakkingsmateriaal en administratie die verband houdt met afgegeven geldbedragen en drugs aangetroffen. De woning is de verblijfplaats van medeverdachte [medeverdachte 2] die eerder op 12 september 2016 in Rotterdam is aangehouden met ruim 2,1 miljoen euro in een verborgen ruimte van het voertuig waar hij in reed. De verdachte verklaart dat hij de sleutel een maand of drie eerder van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gekregen. Hij verklaart eveneens dat hij de sleutel heeft ontvangen om bij afwezigheid van [medeverdachte 2] de planten water te geven. Het openbaar ministerie vindt dit ongeloofwaardig nu een verbalisant die bij de doorzoeking aanwezig was zich herinnert slechts één plant te hebben gezien. De verdachte maakt gebruik van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] , ook aanwezig in de contactenlijsten van medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Verder verklaart de verdachte alle medeverdachten te kennen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Ten tijde van de staandehouding en aanhouding van verdachte was er geen sprake van een redelijke vermoeden van schuld dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan een strafbaar feit. De staandehouding, aanhouding en doorzoeking van de auto van verdachte zijn derhalve onrechtmatig geweest. Bij het ontbreken daarvan zijn desondanks steeds meer ingrijpende dwangmiddelen bij verdachte toegepast. De vormverzuimen zijn onherstelbaar en verdachte heeft daar nadeel van ondervonden, waarbij de artikelen 27, 52, 54, 96b van het Wetboek van Strafrecht alsmede artikel 8 van het EVRM zijn geschonden. De verdediging verzoekt derhalve al hetgeen uit die onherstelbare vormverzuimen is gevolgd uit te sluiten van het bewijs. Dit heeft tot gevolg dat het aantreffen van het geldbedrag en het wapen met munitie zoals ten laste gelegd onder feit 1 en 3 niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd en verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de resultaten van de doorzoeking voor het bewijs kunnen worden gebezigd, bepleit de verdediging dat het in het voertuig aangetroffen geld van verdachte is verkregen via zijn werkzaamheden als escortchauffeur. Het geld is derhalve niet uit misdrijf afkomstig. Indien de rechtbank wel tot dat oordeel komt is er geen bewijs dat verdachte vermogen heeft verkregen door middel van het plegen van delicten met anderen. In dat geval moet het er dus voor worden gehouden dat het geldbedrag wel uit eigen misdrijf afkomstig is, en het alleen voorhanden hebben is gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad onder die omstandigheden onvoldoende voor witwassen. Het opbergen/verstoppen van geld uit eigen misdrijf is immers geen verhullingshandeling en staat een bewezenverklaring voor witwassen in de weg. Ten aanzien van het aangetroffen geladen vuurwapen merkt de verdediging op dat het wapen niet direct onder handbereik lag, en uitsluitend met het oog op de risico’s tijdens zijn werkzaamheden als chauffeur in het escortcircuit in zijn bezit was.
De verdediging bepleit voorts vrijspraak van het onder feit 2, 3 (gedachtestreepjes 1, 2, 4 en 5) en 4 ten laste gelegde nu het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan voornoemde feiten. De verdachte komt binnen het onderzoek 13Slag nagenoeg niet naar voren als het gaat om observaties van voertuigen en woningen. De enkele keer dat dit wel is voorgevallen valt echter buiten de ten laste gelegde periode. Voorts is het dossier – ten aanzien van de bij verdachte aanwezige sleutel van de [adres] te [plaats] en een mogelijke link naar verdachte ten aanzien van een in de administratie aangetroffen bijnaam [naam] en zijn telefoonnummer – alleen gebaseerd op vermoedens en onderbuikgevoelens. Van daadwerkelijk bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot de in de voornoemde ten laste gelegde feiten is geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
4.3.1.1 Vrijspraak van het onder 2 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte – het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte – zoals hij zelf bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard – in het bezit was van de sleutel van de woning aan de [adres] in [plaats] , de verblijfplaats van medeverdachte [medeverdachte 2] . Na doorzoeking zijn er verschillende verdovende middelen en vuurwapens in voornoemde woning aangetroffen. Gedurende de doorzoeking kwam verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] aan de deur en werd getracht de deur met een sleutel te openen. Vervolgens werden beiden mannen aangehouden. De rechtbank acht in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig om over te gaan tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de aangetroffen cocaïne, hasjiesj, vuurwapens en munitie, al dan niet als medepleger. De beschikkingsmacht kan immers niet worden vastgesteld. Voorts heeft de Hoge Raad in haar arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) uiteengezet dat pas sprake kan zijn van medeplegen indien de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Het dient te gaan om een wezenlijke bijdrage van de verdachte ten opzichte van de ten laste gelegde feiten. Enkel het voorhanden hebben van de sleutel van voornoemde woning is onvoldoende om te kunnen spreken van een wezenlijk bijdrage gericht op de ten laste gelegde feiten. De verdacht was op 12 september 2016 immers nog niet in de woning aanwezig en werd aangehouden alvorens hij de woning had betreden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat verdachte de goederen in de woning heeft gezien of wel heeft moeten zien. De verdachte verklaart wel eerder in de woning te zijn geweest, maar de rechtbank kan uit het dossier niet opmaken vanaf welk moment de verdovende middelen en vuurwapens in de woning aan de [adres] in [plaats] aanwezig waren. Hiermee is niet zonder gerede twijfel vast te stellen dat verdachte wetenschap heeft gehad omtrent de in de woning aangetroffen verdovende middelen, vuurwapens en munitie. Het feit dat het mogelijke telefoonnummer van verdachte bekend is in de contactlijsten van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] maakt dit niet anders. Dat het telefoonnummer in administratie eveneens is aangetroffen onder de bijnaam [naam] is onvoldoende onderbouwd en bevat geen bruikbaar bewijs met betrekking tot het voorhanden hebben van de verdovende middelen, wapens en munitie. Wegens onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten die zien op deze voorwerpen en goederen, dient hij daarvan te worden vrijgesproken.
4.3.1.2 Partiële vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte – het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen niet bewezen. Verdachte dient van dat onder 1 ten laste gelegde onderdeel te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Voor een bewezenverklaring van gewoontewitwassen op grond van artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de tenlastelegging inhoudt uit welke feiten de gewoonte bestaat, en over welke periode de gewoonte zich heeft uitgestrekt. Gedurende de te ten laste gelegde periode is daarnaast de frequentie en de intentie van de verdachte doorslaggevend. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 28 juni 1983 (NJ 1984/41) uitgemaakt dat vermelding van één geval van witwassen met de toevoeging dat verdachte daarvan een gewoonte maakt onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat het dossier aanwijzingen bevat die kunnen wijzen op structureel crimineel gedrag. Uit de tenlastelegging en het dossier volgen – 12 september 2016 uitgezonderd– echter onvoldoende concrete handelingen waaruit naar voren komt dat verdachte zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte zal derhalve partieel worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsman van verdachte – het onder 3 (gedachtestreepjes 1, 2, 4 en 5) ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte dient van die ten laste gelegde onderdelen te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe – met verwijzing naar het reeds onder 4.3.2 overwogene – dat onvoldoende is gebleken dat verdachte betrokken is bij de aangetroffen goederen en voorwerpen op het adres aan de [adres] te [plaats] .
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank overweegt hierover het bijzonder nog het volgende.
Verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs doordat er ten tijde van de staandehouding, aanhouding en doorzoeking van het voertuig van verdachte geen sprake was van een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte ten tijde van de aanhouding terecht is aangemerkt als degene tegen wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Zij beantwoordt die vraag bevestigend, verwerpt derhalve het verweer en overweegt daartoe als volgt. Medeverdachte [medeverdachte 2] is – nadat hij eerder op de dag al was geobserveerd bij het plaatsen van tassen in een Volkswagen Jetta – op 12 september 2016 omstreeks 14:04 uur aangehouden in Rotterdam als bestuurder van de Volkswagen Jetta. De tassen werden niet direct in de auto aangetroffen. Het voertuig van medeverdachte [medeverdachte 2] is vervolgens direct naar de Forensische Opsporing van de politie eenheid [plaats] overgebracht en onderzocht. Omstreeks 15:30 uur is met dat onderzoek aangevangen, waarna er een verborgen ruimte is aangetroffen in de Volkswagen Jetta met daarin tassen met ruim 2,1 miljoen euro. Op het moment dat de politie op grond van deze informatie aan het einde van de middag/begin avond het verblijfadres van medeverdachte [medeverdachte 2] in [plaats] wil gaan doorzoeken verschijnt verdachte met een sleutel van de woning aan de deur van de [adres] , een pand die in het onderzoek al langer in beeld was. Voor de doorzoeking was een bevel afgegeven door de rechter-commissaris. De doorzoeking vond rechtmatig plaats. Op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering kan een persoon als verdacht worden aangemerkt als feiten en omstandigheden die objectiveerbaar zijn aanleiding geven voor een redelijk vermoeden van schuld dat er sprake zou kunnen zijn van een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven voldaan aan dit criterium. Het aantreffen van een fors geldbedrag in een verborgen ruimte van een personenauto en het vervolgens in beeld komen van de verdachte bij de woning van de in dat voertuig aangehouden medeverdachte en met de sleutel van dat pand de deur tracht te openen, acht de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot de verdachte. Temeer daar uit eerder onderzoek dit pand ook al in verband werd gebracht met georganiseerde drugscriminaliteit.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en verwerpt de rechtbank het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
Van misdrijf afkomstig
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Gelet op het feit dat verdachte een geldbedrag van € 18.700,- in een verborgen ruimte in zijn personenauto heeft verborgen is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Verdachte heeft als verklaring omtrent de herkomst van het in de verborgen ruimte aangetroffen geld gesteld dat het geld is verkregen met zijn werkzaamheden als chauffeur voor een escortbureau. In die hoedanigheid zou hij geldbedragen ontvangen en deze gedurende een aantal weken in zijn kluis/verborgen ruimte van zijn auto bewaren alvorens hij dit moet afdragen aan de baas van het escortbureau. Op vragen om welk escortbureau het gaat, aan wie hij het geld moest afdragen en op de vraag of hij overigens een nadere onderbouwing kan geven, wenst de verdachte geeft antwoord te geven. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het geld als onvoldoende concreet, onvoldoende verifieerbaar en ongeloofwaardig terzijde moet worden gelegd. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
omstreeks 12 september 2016 te [plaats] , zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft verdachte een geldbedrag van in totaal EUR 18.700,- voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
op 12 september 2016 te [plaats] , een wapen van categorie III, te weten een semiautomatisch pistool, merk Walther, model P99 en munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet van categorie III, te weten meerdere patronen, kaliber 9mm, afkomstig uit de Walter P99, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Door de raadsman is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde subsidiair aangevoerd dat geen sprake is van strafbaar witwassen, omdat niet is gebleken dat het geld niet afkomstig is van een door verdachte gepleegd misdrijf en er geen sprake zou zijn van verhullingshandelingen.
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie-uitsluitingsgrond die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie heeft ontwikkeld alleen betrekking heeft op voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn van een door verdachte zelf begaan misdrijf. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen van welk concreet strafbaar feit het geldbedrag van 18.700 euro afkomstig is. Dat het geld anderszins onmiddellijk afkomstig is van een door verdachte gepleegd misdrijf blijkt niet uit het dossier en dit is ook niet door of namens verdachte verder geconcretiseerd. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het door verdachte witgewassen geld onmiddellijk van een door hem gepleegd misdrijf afkomstig is (zie bijvoorbeeld HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618).
Het voorgaande brengt mee dat voornoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluit. De bewezen geachte feiten zijn dan ook strafbaar.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie ten aanzien van het beslag gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen met nummers 3 en 7 verbeurd worden verklaard. In aanvulling op voornoemde beslaglijst heeft zij tevens gevorderd dat de daarop niet aanwezige personenauto (Volvo S80 met kenteken [kenteken] , itemnummer 5252223) verbeurd wordt verklaard. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde voorwerpen met nummers 4, 5 en 6 aan de verdachte worden teruggegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien de rechtbank de rechtbank oordeelt tot een bewezenverklaring, bepleit de verdediging een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een onvoorwaardelijke deel de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet overstijgt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor het witwassen van een geldbedrag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Hoewel hij wordt vrijgesproken van de overige ten laste gelegde feiten, blijkt uit het dossier dat verdachte volop betrokken is bij georganiseerde drugscriminaliteit. Op de dag van zijn aanhouding rijdt verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] heeft kort daarvoor [medeverdachte 2] geholpen met het plaatsen van ruim 2,1 miljoen euro in een ingenieus verborgen ruimte van een speciaal daarvoor geprepareerde auto. [medeverdachte 1] is vervolgens naar verdachte gereden in een auto die ook over zo’n geprepareerde, ingenieus verborgen ruimte beschikte. Verdachte en [medeverdachte 1] rijden dan samen verder in de auto van verdachte, die óók weer is voorzien van een ingenieus verborgen ruimte, zij het dat die niet geschikt is voor het verbergen van grote geldbedragen, maar wel een geladen pistool en toch ook nog een hoeveelheid geld bevat, naar de woning van [medeverdachte 2] . In deze woning ligt onder meer 6 kilo cocaïne open en bloot op tafel, en een geladen automatisch vuurwapen voor het grijpen in een kledingkast. Verdachte en [medeverdachte 1] willen deze woning - met de sleutel - betreden, als ze worden aangehouden. In een andere woning waar [medeverdachte 1] de sleutels van had worden onder meer twee geldtelmachines aangetroffen.
Deze achtergrond is van belang voor de op te leggen straf. Op feiten als de bewezen verklaarde feiten kan, mede gegeven de duidelijke context van georganiseerde drugshandel, geen andere reactie volgen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor de strafoplegging sluit de rechtbank zoveel als mogelijk aan bij de LOVS-oriëntatiepunten.
Voor het enkele voorhanden hebben van een pistool geldt volgens het oriëntatiepunt WWM als uitgangspunt een gevangenisstraf van 3 maanden. Dat het pistool geladen was is een strafverzwarende omstandigheid, en dat het pistool onder handbereik - zij het in een verborgen ruimte - werd bewaard in een auto, is ook een strafverzwarende omstandigheid. Het uitgangspunt van het oriëntatiepunt moet daarom naar het oordeel van de rechtbank worden verdubbeld. Voor het bewezenverklaarde onder feit 3 ligt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden in de rede.
Er is geen LOVS-oriëntatiepunt met betrekking tot witwassen. Het oriëntatiepunt Fraude wordt van toepassing verklaard op witwassen, indien dit in een frauduleuze context plaats vindt. Hoewel daar hier - waar duidelijk sprake is van een drugscontext - geen sprake van is en bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank toch aanleiding om aan te haken bij het oriëntatiepunt Fraude. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden, en de maximale strafbedreiging op witwassen (zes jaar) is zelfs hoger dan die bij de meeste fraudedelicten (bijvoorbeeld vier jaar bij oplichting, verduistering in dienstbetrekking, en schending van de plicht tot gegevensverstrekking aan uitkeringsinstanties). De gedachte dat de als uitganspunt op te leggen straffen voor het witwassen van een geldbedrag en het door fraude verkrijgen van hetzelfde geldbedrag in dezelfde orde van grootte moeten liggen, vindt ook steun in de praktijk in Engeland, waar een gedetailleerd systeem aan straftoemetingsrichtlijnen bestaat, en de tabellen met de als uitgangspunt op te leggen straffen voor witwassen en fraude identiek zijn, voor zover de bedragen elkaar overlappen.
In het geval van verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van 18.700 euro, zou conform het LOVS-oriëntatiepunt Fraude als uitgangpunt een straf tussen de twee en de drie maanden passen. De rechtbank ziet geen strafverzwarende omstandigheden. Dat het witwassen door verdachte, zoals hierboven overwogen, plaatsvond binnen een overduidelijke criminele context, is aan witwassen eigen. Evenmin ziet de rechtbank strafverminderende omstandigheden.
De rechtbank zal verdachte, gelet op het voorgaande, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
De opgelegde gevangenisstraf is aanzienlijk lager dan de geëiste gevangenisstraf, omdat verdachte van de meeste feiten wordt vrijgesproken.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 3. Geld Euro, waarde 18.700, 5252817;
- 7. 1.00 STK, personenauto, Volvo S80, 5252223,
dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan.
Teruggave aan verdachte
De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen en worden aan verdachte teruggeven:
- 4. 1.00 STK Papier, 5252853;
- 5. 1.00 STK Plakband, 5256401;
- 6. 1.00 STK Tas, 5256403.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
witwassen;
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIenhandelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- 3. Geld Euro, waarde 18.700, 5252817;
- . 1.00 STK, personenauto, Volvo S80, 5252223,
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 4. 1.00 STK Papier, 5252853;
- 5. 1.00 STK Plakband, 5256401;
- 6. 1.00 STK Tas, 5256403.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en F.A.N.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2016.