ECLI:NL:RBAMS:2016:946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
AMS 15/759
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende motivering van weigeringsgronden bij openbaarmaking op basis van de Wet openbaarheid bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van politie over de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op correspondentie, contacten en contracten met een derde partij. De rechtbank oordeelde dat verweerder in zijn besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd welke weigeringsgronden van toepassing waren op de weggelakte passages in de documenten. Verweerder had in veel gevallen volledige alinea's of pagina's weggelakt zonder te specificeren welke weigeringsgrond op welke passage van toepassing was. Dit maakte het voor de rechtbank onmogelijk om na te gaan of de belangenafweging in het nadeel van eiser had kunnen uitvallen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit II, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/759

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: H. van Drunen),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Batting).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf] ., te Delft.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) documenten aan eiser verstrekt.
Bij besluit van 8 januari 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 10 april 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit I gewijzigd.
Eiseres heeft nadere gronden ingediend tegen het bestreden besluit II.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. Pietermaat, [betrokkene] , juridisch adviseur bij verweerder, en [betrokkene] , coördinator Wob bij verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om [bedrijf] in de gelegenheid te stellen om als belanghebbende deel te nemen aan de procedure. Voorts heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het mandaatbesluit van de politie, waaruit volgens verweerder het door verweerder gestelde ondertekeningsmandaat aan het hoofd Juridische Zaken volgt, aan de rechtbank toe te zenden. De rechtbank heeft de zaak vervolgens naar de meervoudige kamer verwezen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer op 15 januari 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [betrokkene] en [betrokkene] .

Overwegingen

1. Bij brief van 26 mei 2014 heeft eiser verweerder verzocht alle documenten openbaar te maken die betrekking hebben op correspondentie, contacten en contracten met [bedrijf] (of vergelijkbare namen).
2. Bij brief van 12 juni 2014 heeft verweerder eiser verzocht zijn verzoek te verduidelijken voor zover het de gevraagde correspondentie en contacten betreft. Eiser heeft hierop bij brief van 24 juni 2014 gereageerd.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder beslist op eisers verzoek. Er zijn bij onderzoek veertien documenten aangetroffen, aldus verweerder. Het betreft: het ARVODI (Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten) met onderliggende raamovereenkomst, vier aanvullende onderliggende contracten, diverse offertes en goedkeuringen van offertes en een drietal inkoopopdrachten. Openbaarmaking van een (groot) deel van de inhoud van de documenten is geweigerd. Hieraan heeft verweerder het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, onder c, en onder e, van de Wob, alsmede het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de Wob, ten grondslag gelegd. Verweerder heeft volstaan met een algemene motivering zonder in de documenten zelf aan te geven op welke passage welke weigeringsgrond van toepassing is. De reden daarvoor is dat de kans bestaat, als per pagina gemotiveerd zou worden aangegeven waarom de informatie wordt geweigerd, dat daarmee bepaalde informatie onbedoeld alsnog openbaar wordt gemaakt, aldus verweerder.
4. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij – samengevat weergegeven – verwezen naar de openbaarmakingsregeling in de Aanbestedingswet 2012 die derogeert aan de Wob.
Verder heeft verweerder te kennen gegeven dat de hoorzitting met de gemachtigde van eiser niet heeft plaatsgevonden in het bijzijn van [bedrijf] , omdat om gewichtige redenen de geheimhouding was geboden op grond van artikel 7:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [bedrijf] zou de bezwaren van openbaarmaking niet kunnen uiten, zonder te verklaren over de inhoud, aldus verweerder.
5. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit I gewijzigd. Volgens verweerder is de overheidsopdracht tot levering van diensten en producten door [bedrijf] geheim verklaard. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het meegestuurde Besluit van het algemeen bestuur vts Politie Nederland van 31 januari 2008 tot geheimhouding van diensten, leveringen en werken ten behoeve van bouw-, onderhouds- en inrichtingswerkzaamheden aan het hoogbeveiligde rekencentrum van de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (Besluit geheimverklaring). Overheidsopdrachten die geheim zijn verklaard worden op grond van artikel 2.23, eerste lid, onder e, van de Aanbestedingswet 2012 volledig onttrokken aan het regime van de Europese aanbestedingsrichtlijnen en aldus aan het regime van de Aanbestedingswet 2012. Vanwege de geheimverklaring van de inkoop van infrastructuur voor de verwerking van (staats)geheime informatie, is het openbaarheidsregime van de Aanbestedingswet 2012 dan ook niet van toepassing op de documenten betreffende de levering van ICT-producten en diensten door [bedrijf] . Dit betekent dat de Wob in volle omvang van toepassing is op het verzoek van eiser. De documenten die onder de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen, zijn documenten die naar strekking en inhoud overeenkomen. De contracten, inkoopopdrachten en offertes bevatten telkens informatie over aanbod en aanvaarding van de levering van ICT-producten en –diensten van [bedrijf] aan de politie. Aan de geweigerde passages liggen steeds dezelfde weigeringsgronden ten grondslag. Een motivering per (onderdeel van een) document dient derhalve geen redelijke doel, aldus verweerder. Verweerder heeft de openbaarmaking van de betreffende passages geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, onder b en onder c, artikel 10, tweede lid, onder a, b, c, e en g, en artikel 11 van de Wob. Ten slotte heeft verweerder erop gewezen – naar aanleiding van eisers opmerking dat eiser in aanwezigheid van [bedrijf] gehoord zou moeten worden – dat [bedrijf] heeft aangegeven geen behoefte te hebben om te worden gehoord.
6. Verweerder heeft ter zitting op 15 januari 2016 verklaard dat bij het bestreden besluit II de motivering van het bestreden besluit I is gewijzigd en dat het bestreden besluit I niet als ingetrokken moet worden beschouwd. Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij zijn beroepsgronden die betrekking hebben op de Aanbestedingswet 2012 niet langer handhaaft. Eiser handhaaft wel de beroepsgrond over schending van artikel 7:6 van de Awb en zijn verwijzing naar de bezwaargronden over de Wob. Deze gronden van eiser komen ook in het bestreden besluit II aan de orde en de rechtbank zal die gronden, die overeenkomen met de aanvullende gronden van eiser van 29 mei 2015, in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit II behandelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit I en zal eisers beroep tegen het bestreden besluit I dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
7.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder artikel 7:6 van de Awb heeft geschonden, nu [bedrijf] niet in zijn bijzijn is gehoord. Verweerder heeft verzuimd [bedrijf] uit te nodigen voor de hoorzitting in de bezwaarprocedure. Volgens eiser is het niet ondenkbaar dat [bedrijf] wel was verschenen als hij tijdig was uitgenodigd voor de hoorzitting.
7.2.
Op grond van artikel 7:6, eerste lid, van de Awb worden belanghebbenden in elkaars aanwezigheid gehoord. De rechtbank stelt vast dat [bedrijf] niet is uitgenodigd voor de hoorzitting op 5 november 2014 en ook overigens niet is gehoord in het kader van de bezwaarprocedure. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat [bedrijf] is ingelicht over het bezwaar van eiser, maar dat [bedrijf] geen behoefte had om te worden gehoord. Dat volgt volgens verweerder ook uit telefoonnotities en correspondentie per e-mail tussen verweerder en [bedrijf] , die zich ook in het dossier bevinden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan het vereiste in artikel 7:6, eerste lid, van de Awb. Evenmin is gebleken dat verweerder [bedrijf] met een beroep op artikel 7:6, tweede lid, van de Awb afzonderlijk van eiser heeft gehoord. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit II. Deze laatste bepaling strekt er immers toe dat belanghebbenden weten wat er buiten elkaars aanwezigheid is verhandeld. Verweerder heeft hierin voorzien door eiser na de hoorzitting bij brief van 18 november 2014 alsnog de telefoonnotities en correspondentie tussen verweerder en [bedrijf] over de bezwaarprocedure toe te sturen, waarin wordt aangegeven dat [bedrijf] op de hoogte is van de bezwaarprocedure. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek aan informatievoorziening van de zijde van verweerder hiermee voldoende is hersteld en eiser hierdoor niet is benadeeld. Tevens is genoegzaam gebleken dat [bedrijf] geen noodzaak zag om een zienswijze in te dienen dan wel in bezwaar te worden gehoord. De rechtbank passeert het geconstateerde gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
8.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit II onbevoegd is genomen, nu dit is ondertekend door het hoofd Juridische Zaken en de bevoegdheid hiertoe niet aan hem is gemandateerd. Het hoofd Juridische Zaken is op grond van het Mandaatbesluit Politie maart 2015 (het Mandaatbesluit) wel bevoegd om te beslissen op verzoeken op grond van de Wob, maar niet op bezwaarschriften gericht tegen besluiten op dergelijke verzoeken.
8.2.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van het Mandaatbesluit wordt het volgende mandaat verleend aan de directeur Korpsstaf en bij diens ontstentenis aan het hoofd Juridische Zaken: ondertekeningsmandaat voor de besluiten van de korpschef op verzoeken op grond van de Wob als bedoeld in artikel 2.1, sub m.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het hoofd Juridische Zaken op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b slechts mandaat heeft verkregen voor het ondertekenen van een besluit op een verzoek op grond van de Wob. Uit het artikel, noch uit het daarin genoemde artikel 2.1, sub m, van het Mandaatbesluit, blijkt dat aan het hoofd Juridische Zaken tevens mandaat is verleend om beslissingen op bezwaar tegen dergelijke verzoeken te ondertekenen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat er geen specifieke bepaling in het Mandaatbesluit is opgenomen ter zake van beslissingen op bezwaar in dit kader, maar dat artikel 5.1. van het Mandaatbesluit zo moet worden gelezen dat dit ook het ondertekeningsmandaat betreft voor beslissingen op bezwaar tegen besluiten op Wob-verzoeken. De rechtbank volgt verweerder niet in dit betoog, nu dit niet blijkt uit het Mandaatbesluit noch uit enig ander stuk. Dit betekent dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Deze beroepsgrond van eiser slaagt.
8.4.
Nu uit de proceshouding van verweerder blijkt dat hij het bestreden besluit voor zijn rekening neemt ziet de rechtbank aanleiding het gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
9. Eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het hem ten aanzien van zijn Wob-verzoek in beroep uitsluitend nog gaat om openbaarmaking van de contracten en niet (langer) om de correspondentie en contacten die hij in zijn aanvankelijke Wob-verzoek heeft genoemd.
10.1.
Eiser heeft aangevoerd dat het Besluit geheimverklaring niet de openbaarmakingsregeling in de Wob terzijde kan schuiven. Volgens eiser stelt verweerder dat sprake is van staatsgeheime informatie, hetgeen eiser bestrijdt, want geen van de (deels) verstrekte stukken is gerubriceerd op basis van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst, de regeling met betrekking tot staatsgeheime informatie.
10.2.
De rechtbank begrijpt dat verweerder het Besluit geheimverklaring in de besluitvorming niet heeft genoemd als weigeringsgrond, maar dat hij slechts naar dit Besluit heeft verwezen ter motivering van de toepasselijkheid van de weigeringsgronden. Verweerder heeft deze verwijzing dus niet gebruikt om de Wob terzijde te schuiven. Verweerder heeft dit ter zitting op 15 januari 2016 desgevraagd bevestigd. Het Besluit is genoemd om aan te geven dat de Aanbestedingswet niet van toepassing is omdat de levering van producten en diensten van [bedrijf] onder het Besluit vallen en om de hoge mate van vertrouwelijkheid van de niet openbaargemaakte informatie te benadrukken. Omdat de beroepsgrond berust op een onjuiste lezing van het standpunt van verweerder, slaagt deze niet.
11.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte in de openbaargemaakte documenten ten aanzien van de weggelakte passages niet inzichtelijk heeft gemaakt welke passages op welke grond van de Wob zijn geweigerd. Dit is in strijd met de motiveringsplicht.
11.2.
De rechtbank heeft partijen voorafgaand aan de zitting op 15 januari 2016 telefonisch en per brief (van 6 januari 2016) meegedeeld dat de rechtbank vooralsnog van oordeel is dat het noodzakelijk is dat verweerder bij de weggelakte passages in de openbaar gemaakte stukken – per passage – aangeeft welke weigeringsgrond(en) van toepassing is/zijn. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld de weigeringsgronden op voornoemde wijze te specificeren vóór de zitting op 15 januari 2016. Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2016 gereageerd. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting op 15 januari 2016 te kennen gegeven dat deze brief moet worden gezien als aanvullende motivering van het bestreden besluit II. In de brief heeft verweerder in zijn algemeenheid meegedeeld dat het, gelet op de zeer gevoelige aard van de informatie in de documenten, niet steeds mogelijk is om (uitvoerig) toe te lichten waarom een bepaalde uitzonderingsgrond van toepassing is, omdat daarmee het belang dat de betreffende uitzonderingsgrond beoogt te beschermen zou worden geschonden. Daarom wordt, net als in het bestreden besluit II, in sommige gevallen slechts volstaan met het noemen van de betreffende weigeringsgrond die van toepassing is op de betreffende passage, zonder nader toe te (kunnen) lichten waarom die grond aan openbaarmaking in de weg staat. Verweerder heeft in de brief van 11 januari 2016 vervolgens per document en per categorie gegevens toegelicht welke weigeringsgrond van de Wob daarop van toepassing is. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij een aantal documenten/soorten gegevens verschillende uitzonderingsgronden van de Wob naast elkaar van toepassing zijn en dat de uitzondering op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob in een aantal gevallen als subsidiaire weigeringsgrond van toepassing is. Verweerder heeft verder toegelicht dat het in veel van de documenten steeds gaat om dezelfde soort informatie die is weggelakt, zoals de naam en beschrijving van het systeem, gegevens over het beheer van het systeem, en op welk moment en welke plaats het systeem gebruikt wordt dan wel onderhoud plaatsvindt, en waarvoor steeds dezelfde weigeringsgronden gelden. Deze informatie is namelijk herleidbaar tot de producten en diensten waarvoor verweerder [bedrijf] gecontracteerd heeft. Dat geldt ook voor een groot deel van de weggelakte namen, die eenvoudig te herleiden zijn tot een bepaalde expertise en vervolgens tot de naam van het systeem. Per functionaris is een afweging gemaakt, aldus verweerder ter zitting, waarbij de functie van de persoon een rol heeft gespeeld. Daarnaast heeft verweerder bij het weglakken van bepaalde passages de concurrentiebelangen van [bedrijf] willen beschermen, evenals de eigen financiële en economische belangen.
11.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan, hoewel in beginsel per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking achterwege wordt gelaten, daarvan worden afgezien, als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Indien meer dan één weigeringsgrond van toepassing is geacht op een document dat uit verschillende onderdelen bestaat, kan deze uitzondering zich slechts voordoen, indien voldoende kenbaar is van welke weigeringsgrond voor welk onderdeel wordt uitgegaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2884).
11.4.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten. De rechtbank is van oordeel dat de uitzondering – genoemd in de aangehaalde uitspraak van de Afdeling – zich hier niet voordoet, nu uit de documenten niet zonder meer kan worden afgeleid welke weigeringsgrond verweerder op welk specifiek onderdeel in een document van toepassing heeft geacht. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder in een groot aantal van de documenten volledige alinea’s, paragrafen of zelfs pagina’s heeft weggelakt, zonder daarbij te specificeren welke weigeringsgrond op (ten minste) welke alinea van toepassing is, terwijl verweerder wel heeft aangegeven dat op delen van de teksten soms drie of vier weigeringsgronden van toepassing zijn. Het is dus niet zonder meer duidelijk op grond van welke uitzonderingsgrond geweigerd is een bepaalde passage of zinsnede openbaar te maken. Voor wat betreft de weggelakte persoonsgegevens is dit nog wel na te gaan voor de rechtbank, omdat uit die gegevens duidelijk blijkt om wat voor soort gegevens het gaat en de rechtbank daaruit kan afleiden dat verweerder de weigeringsgrond uit artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wob heeft toegepast. Dat geldt echter niet of in veel mindere mate voor de andere gegevens die zijn weggelakt. Ter illustratie verwijst de rechtbank naar de openbaar gemaakte stukken 2 en 3, waarin grote tekstblokken geheel zijn weggelakt, terwijl – de stukken gezien hebbend – niet goed is af te leiden welke weigeringsgronden verweerder op welke passages binnen die tekstblokken van toepassing acht. Dat maakt het voor de rechtbank onmogelijk om precies na te gaan of de openbaarmaking van onderdelen terecht is geweigerd en of de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen uitvallen. Dit klemt te meer omdat op de rechtbank de verplichting rust om nauwkeurig te onderzoeken of aan de motiveringsplicht is voldaan en daarbij heel precies gekeken moet worden of delen van documenten kunnen worden verstrekt, nu openbaarheid het uitgangspunt is van de Wob. Het stuk van 11 januari 2016 heeft hierin per document wel iets meer duidelijkheid gegeven, maar met de gevolgde werkwijze is niet voldoende inzichtelijk gemaakt welke gronden en belangenafweging verweerder aan het niet openbaar maken van de verschillende passages in de documenten ten grondslag heeft gelegd. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit II in zoverre een toereikende motivering ontbeert. Deze beroepsgrond slaagt dus.
12.1.
Eiser heeft verder nog aangevoerd dat de weggelakte aantekeningen op documenten geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en hij heeft bestreden dat deze aantekeningen bedoeld zijn voor intern beraad.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de handgeschreven aantekeningen op enkele documenten ten onrechte heeft geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Deze aantekeningen bevatten geen persoonlijke beleidsopvattingen. Ter zitting op 15 januari 2016 heeft verweerder nader toegelicht dat de aantekeningen zijn aangebracht ten behoeve van archivering van de stukken, maar dat verweerder deze evengoed niet openbaar wil maken. Verweerder stelt dat hij hiertoe ook niet gehouden is omdat deze aantekeningen niet onder het verzoek van eiser vallen. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen omdat de Wob ziet op documenten die openbaar moeten worden gemaakt tenzij sprake is van een weigeringsgrond. Nu de documenten binnen het verzoek van eiser vallen, moeten deze openbaar worden gemaakt, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat die zich ten aanzien van de handgeschreven aantekeningen voordoet. Ook in dit opzicht is het bestreden besluit II ondeugdelijk gemotiveerd, zodat ook deze grond slaagt.
13. Gezien hetgeen de rechtbank onder 11.4 en 12.2 heeft overwogen, wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. Het bestreden besluit II zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder al meerdere malen door de rechtbank expliciet in de gelegenheid is gesteld om de gedeeltelijke weigering van de openbaarmaking afdoende te motiveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit alsnog per onleesbaar gemaakte passage in de documenten te vermelden, bij voorkeur in de kantlijn, welke grond(en) aan de weigering ten grondslag is/zijn gelegd. De rechtbank geeft verweerder hierbij in overweging de weggelakte passages nog eens kritisch na te lezen en te bezien of delen van de tekst die nu zijn weggelakt niet alsnog openbaar kunnen worden gemaakt. De stukken gelezen hebbend, kan de rechtbank zich voorstellen dat met name de voor verweerder cruciale woorden en sommige delen van zinnen zouden kunnen worden weggelakt, maar dat in veel gevallen de rest van de alinea wel openbaar kan worden gemaakt.
14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser met het instellen van het beroep heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, € 496,- per punt, wegingsfactor 1). Eiser heeft tevens verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de in bezwaar gemaakte kosten, omdat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiser dient te beslissen.
15. Tevens dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.240,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, voorzitter, en mr. B. de Vos en mr. H.J. Schaberg, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. Breimer, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.