ECLI:NL:RBAMS:2016:9387

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
CV EXPL 16-6282
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op WIA-aanvulling en premievrij pensioenopbouw op basis van bijzondere hardheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (Bpf Vervoer). [eiseres] vorderde een WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw, die door Bpf Vervoer was afgewezen op basis van de reglementaire voorwaarden. De zaak draait om de vraag of Bpf Vervoer in redelijkheid tot deze afwijzing heeft kunnen komen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het geval. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] van 1 maart 1980 tot 16 december 2010 bij IeteDe B.V. werkte en dat haar dienstverband eindigde door faillissement. Na een periode van ziekte en herstel, heeft [eiseres] zich opnieuw ziek gemeld en ontving zij een WIA-uitkering. Bpf Vervoer heeft haar verzoek om een WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw afgewezen, ondanks dat [eiseres] een beroep deed op de hardheidsclausule in het pensioenreglement. De kantonrechter oordeelde dat Bpf Vervoer in redelijkheid tot de afwijzing heeft kunnen komen, omdat de reglementaire voorwaarden niet werden vervuld en de omstandigheden niet voldoende zwaarwegend waren om van het beleid af te wijken. De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4838560 CV EXPL 16-6282
vonnis van: 2 september 2016
fno.: 21925

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [plaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand, mr. A. van Harten
t e g e n
de stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg
gevestigd te Groningen
gedaagde
nader te noemen: Bpf Vervoer
gemachtigden: prof.dr.mr. E. Lutjens en mr. B. Degelink

Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende processtukken en proceshandelingen:
  • de dagvaarding van 15 februari 2016 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 29 april 2016 met producties;
  • het instructievonnis van 20 mei 2016;
  • de conclusie van repliek van 17 juni 2016;
  • de conclusie van dupliek van 15 juli 2016.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

De feiten

1. Uitgegaan wordt van de volgende als rechtens vaststaand aan te merken feiten.
1.1
Het Bpf Vervoer voert de pensioenregeling uit voor de bedrijfstak beroepsvervoer.
1.2
[eiseres] is van 1 maart 1980 tot 16 december 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest bij IeteDe B.V. Het dienstverband is geëindigd wegens het faillissement van IeTeDe B.V.
1.3
[eiseres] heeft gedurende haar dienstverband deelgenomen in het Bpf Vervoer.
1.4
Met ingang van 19 april 2012 is [eiseres] hersteld verklaard door het UWV.
1.5
Op 29 oktober 2012 heeft [eiseres] zich opnieuw ziek gemeld.
1.6
Sinds 29 oktober 2014 ontvangt [eiseres] een WIA-uitkering.
1.7
Bij brieven van 12 januari 2015 heeft het Bpf Vervoer het verzoek van [eiseres] tot toekenning van een WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid afgewezen.
1.8
Na protest van [eiseres] daartegen bij e-mail van 15 januari 2015 heeft Bpf Vervoer het dossier van [eiseres] nogmaals beoordeeld en het verzoek andermaal afgewezen bij brief van 29 januari 2015.
1.9
Verzoeken van de gemachtigde van [eiseres] tot toekenning van een WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw met een beroep op de hardheidsclausule heeft het Bpf Vervoer bij brieven van 13 maart 2015 en 9 oktober 2015 afgewezen.
1.1
Bedoelde hardheidsclausule luidt als volgt (artikel 15.2A van het toepasselijk Pensioenreglement I):
In gevallen waarin toepassing van het reglement naar het oordeel van het bestuur zou leiden tot bijzondere hardheid, kan het bestuur met inachtneming van de statuten en wettelijke bepalingen, anders beslissen dan uit toepassing van het reglement zou volgen.
1.11
Bij brief van 16 april 2015 heeft het UWV een verzoek tot herroeping van de hersteldatum van [eiseres] met ingang van 19 april 2012 afgewezen.

Het geschil

2. [eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat Bpf Vervoer niet in redelijkheid tot haar beslissing had kunnen komen en dat [eiseres] aanspraak heeft op de WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid;
en dat (naar de kantonrechter begrijpt:) :
b. Bpf vervoer wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van de achterstallige WIA-aanvullingsuitkering;
c. Bpf Vervoer wordt veroordeeld tot het verstrekken aan [eiseres] van gewijzigde pensioenoverzichten waarbij rekening is gehouden met de premievrije pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid;
d. Bpf Vervoer wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 750,-;
e. Bpf Vervoer wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over het sub b gevorderde vanaf datum verzuim;
f. met veroordeling van Bpf Vervoer in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van de gemachtigde, alsmede de nakosten.
3. [eiseres] heeft daartoe het volgende, samengevat, gesteld. Het Bpf Vervoer heeft, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het geval, de inhoud van de beslissing en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, in redelijkheid niet tot afwijzing van het verzoek van [eiseres] tot toekenning van een WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw kunnen komen.
4. Het Bpf Vervoer heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering.
5. Op de stellingen van partijen, zal voor zover relevant, bij de beoordeling verder worden ingegaan.

Beoordeling

6. Met betrekking tot de door [eiseres] gestelde feiten heeft Bpf Vervoer aanvankelijk betwist dat [eiseres] zich voor het einde van het dienstverband op 27 oktober 2010 heeft ziekgemeld. [eiseres] heeft daarvoor bewijs overgelegd in de vorm van een brief van het UWV van 8 maart 2011. Bpf Vervoer heeft dit verder niet bestreden, zodat van de juistheid van voornoemde (eerste) ziekmelding van [eiseres] (tijdens het dienstverband) wordt uitgegaan. Voorts staat vast dat [eiseres] met ingang van 19 april 2012 hersteld is verklaard en dat [eiseres] vanaf 29 oktober 2012 weer arbeidsongeschikt is.
7. [eiseres] heeft op haar beurt niet betwist de gemotiveerde stelling van Bpf Vervoer dat [eiseres] niet voldoet aan de reglementaire voorwaarden voor voorzetting van de (premievrije) pensioenopbouw en voor uitkering van arbeidsongeschiktheids-pensioen (WIA-aanvulling). De kantonrechter komt deze stelling ook niet onjuist voor, zodat deze situatie tevens vast staat.
8. Het geschil draait aldus om de vraag of [eiseres] op basis van bijzondere hardheid aanspraak heeft op de WIA-aanvulling en premievrije pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid. Toepassing van de hardheidsclausule is op grond van het reglement een bevoegdheid van het bestuur. Voor toetsing van die bevoegdheid is de maatstaf de vraag of het bestuur van Bpf pensioenvervoer, rekening houdend met de omstandigheden van het geval en met de tekst en de strekking van het reglement, in redelijkheid tot zijn beslissing is kunnen komen. Zulks gelet op de inhoud van de beslissing en de wijze waarop die tot stand is gekomen.
9. [eiseres] heeft ten aanzien van de stelling dat het bestuur in redelijkheid niet tot de litigieuze beslissing is kunnen komen het volgende gesteld. [eiseres] is bijna 20 jaar deelnemer geweest van de pensioenregeling van Bpf Vervoer. De beëindiging van dit deelnemerschap ligt volledig buiten haar schuld. [eiseres] heeft immers geen invloed gehad op het faillissement van haar werkgever. Zonder dit faillissement had [eiseres] haar dienstverband naar alle waarschijnlijkheid tot aan de pensioenleeftijd voortgezet. Ook een eventuele ziekte en tijdelijk hersteld melding waren dan tijdens het deelnemerschap geweest waardoor [eiseres] wel recht had gehad op de WIA-uitkering en premievrije pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid nu zij een WIA-uitkering heeft ontvangen. [eiseres] is nooit daadwerkelijk hersteld geweest, maar zij heeft zich op aandringen van het UWV hersteld gemeld. Na ongeveer een half jaar heeft [eiseres] zich met dezelfde klachten weer ziek moeten melden. De klachten zijn nooit weg geweest. In die periode van een half jaar is [eiseres] ook niet in staat geweest om bij een andere werkgever werkzaamheden te verrichten. Aldus [eiseres] .
10. In de brief van 9 oktober 2015 van Bpf Vervoer aan de gemachtigde van [eiseres] staat omtrent de inhoud en de wijze van tot stand komen van het litigieuze besluit van het bestuur van Bpf Vervoer het volgende:
“(…) Reglementaire voorwaarde voor toekenning van premievrije voortzetting en WIA-aanvulling is dat op het moment van de vaststelling van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA betrokkene de hoedanigheid van deelnemer heeft in de zin van het pensioenreglement. De eerder aangegeven voorwaarde (1e ziektedag dient te zijn gelegen in de periode van deelneming aan het fonds) was zodoende niet juist.
(…)
Het verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule is gebaseerd op twee gronden. De omstandigheid dat de herstelmelding door het UWV op 16 april 2012 onjuist zou zijn en de beëindiging van haar deelneming door het faillissement van de werkgever tijdens haar 1e ziekteperiode. (…)
Zou het UWV 16 april 2012 uw cliënte niet hersteld hebben verklaard dan is het waarschijnlijk dat zij in de WIA zou zijn gekomen.
In die situatie zou zij, ondanks zij niet zou hebben voldaan aan de bovengenoemde reglementaire voorwaarde, mogelijk wel recht hebben gekregen op de premievrije voortzetting en WIA-aanvulling. Dit op grond van het door het bestuur vastgestelde beleid dat bij beëindiging van de deelneming in een ziekteperiode (die leidt tot een aansluitende arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA) in beginsel toch recht bestaat op premievrije voorzetting en WIA-aanvulling indien tenminste 1 jaar en 1 dag aan het fonds is deelgenomen. In dit beleid zit al hardheid nu er premievrije voorzetting en WIA-aanvulling wordt toegekend ondanks dat niet aan de reglementaire voorwaarde daarbij is voldaan.
In de onderhavige situatie kan dit beleid, gezien de hersteldmelding door het UWV, niet worden toepast. Het fonds kan bij de uitvoering van het pensioenreglement ter zake de arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen niet anders dan uitgaan van de vaststellingen door het UWV.
Daarbij zij er nog op gewezen dat ook in de onderhavige situatie aan uw cliënte premievrije voorzetting en WIA-aanvulling zou worden toegekend dit een verdere uitbreiding betekent van het ter zake reeds vastgestelde hardheidsbeleid (nu ook de 1e ziektedag van uw cliënte heeft geleid tot haar arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA ná de beëindiging van haar deelneming). Het fonds acht dit ongewenst.
Het fonds realiseert zich dat wanneer de werkgever van uw cliënte niet failliet was gegaan zij mogelijk wel recht had gekregen op premievrije voorzetting en WIA-aanvulling (nu zij dan in de hoedanigheid van deelnemer arbeidsongeschikt was geworden in de zin van de WIA).
Nu toekenning van premievrije voortzetting en WIA-aanvulling aan uw cliënte tot precedentwerking zal leiden, heeft het fonds deze omstandigheden desondanks niet zwaarwegend genoeg geacht om het betreffende hardheidsbeleid verder uit te breiden en ook in de situatie van uw cliënte aan haar de betreffende de arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen toe te kennen.
(…)”
11. Volgens [eiseres] is het bestuur niet ingegaan op de aangevoerde argumenten; is de beslissing genomen op onjuiste motieven, waarbij geen rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden, met name de ziekmelding per 27 oktober 2010.
De kantonrechter deelt deze visie niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
12. Blijkens de hiervoor aangehaalde passage van de brief van 9 oktober 2015
(4e alinea) heeft het bestuur zich er rekenschap van gegeven dat [eiseres] , indien zij niet op 19 april 2012 hersteld was verklaard, vanwege haar ziekmelding voor einde dienstverband volgens het geldende beleid mogelijk wel recht zou hebben gekregen op de WIA-aanvulling en de premievrije pensioenopbouw. Vervolgens heeft het bestuur toegelicht waarom geen toepassing wordt gegeven aan bijzondere hardheid. Deze overwegingen komen de kantonrechter niet onredelijk voor. Kort gezegd komt die toelichting erop neer dat voornoemd beleid reeds hardheid inhoudt, omdat voorwaarde voor toekenning is dat betrokkene deelnemer is op het moment van vaststelling van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA. De ziekmelding van [eiseres] op 27 oktober 2010 was geen vaststelling van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA. Deze vaststelling vond plaats op 14 oktober 2014 (bijna 4 jaar na het einde van het deelnemerschap van [eiseres] ). In het geval voorbij zou worden gegaan aan de herstelmelding op 19 april 2012 zou het beleid voor bijzondere hardheid, zo begrijpt de kantonrechter de overwegingen van het bestuur, verder worden opgerekt.
13. Voor wat betreft de herstelmelding heeft het bestuur overwogen dat het fonds niet anders kan dan uitgaan van de vaststellingen van het UWV. Hiertegenover heeft [eiseres] niet meer gesteld dan dat dit onredelijk is. [eiseres] heeft wel gesteld dat zij nooit daadwerkelijk hersteld is geweest, maar zij heeft deze stelling onvoldoende (medisch) onderbouwd. Daarbij word in aanmerking genomen dat het UWV na bestudering van de medische gegevens geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts genomen beslissing op 12 april 2012 na bezoek van [eiseres] aan deze arts, zo valt te lezen in de brief van 16 april 2015 van het UWV. Ook de stelling dat [eiseres] zich “op aandringen van het UWV” hersteld heeft gemeld, heeft [eiseres] niet uitgewerkt. Concrete aanknopingspunten voor de gestelde onredelijkheid in dit verband ontbreken derhalve.
14. Ten aanzien van het faillissement als reden van de beëindiging van het 30-jarige dienstverband kan worden gevolgd dat [eiseres] daarop geen invloed heeft gehad en in zoverre onredelijk kan uitpakken. Ook deze omstandigheid heeft het bestuur uitdrukkelijk in ogenschouw genomen door te overwegen dat wanneer de werkgever niet failliet was gegaan, [eiseres] mogelijk wel recht had gekregen op premievrije voortzetting en WIA-aanvulling, maar deze omstandigheid is onvoldoende zwaarwegend geacht. De aangevoerde argumenten tegen uitbreiding van het hardheidsbeleid (precedentwerking) komen de kantonrechter niet onredelijk voor.
15. Alles afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat het bestuur in redelijkheid tot het besluit is kunnen komen om het verzoek om met toepassing van de hardheidsclausule aan [eiseres] een WIA-aanvulling en een premievrije pensioenopbouw toe te kennen, af te wijzen. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Ditzelfde geldt voor de overige onderdelen van de vordering nu die op bedoelde verklaring voortbouwen.
16. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten, aan de zijde van Bpf Vervoer gevallen en begroot op € 400,- voor salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 50,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.