In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een minderjarige, en Dexia Nederland B.V. De zaak betreft de vernietiging van een effectenleaseovereenkomst die door een wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige was ondertekend. De minderjarige heeft op 16 september 2015 de nietigheid van de lease-overeenkomst ingeroepen op basis van artikel 1:347 BW, omdat de wettelijke vertegenwoordiger geen toestemming van de kantonrechter had verkregen voor het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de vernietiging rechtsgeldig was, ondanks dat de minderjarige inmiddels meerderjarig was geworden. De verjaringstermijn van artikel 3:52 lid 1 sub d BW was van toepassing, wat betekent dat de minderjarige het recht had om de overeenkomst te vernietigen, zelfs nadat hij meerderjarig was geworden. Dexia heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de minderjarige eerder op de hoogte was van de overeenkomst, waardoor de vernietiging geldig bleef. De kantonrechter heeft Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de door de minderjarige betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de buitengerechtelijke kosten afgewezen. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen in contractuele relaties en de noodzaak voor financiële instellingen om de wettelijke vereisten te respecteren.