In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 december 2016 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Suriname in 1981. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 mei 2016, waarbij de aangever, een minderjarige jongen van 13 jaar, tijdens een logeerpartij bij de verdachte zou zijn blootgesteld aan ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 15 december 2016 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en de raadsman van de verdachte, mr. S.V. Ramdihal, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever na het bewuste weekend in een emotionele toestand verkeerde en dat er iets is gebeurd dat hij als traumatisch heeft ervaren. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen wat er precies is gebeurd, omdat de verklaringen van de aangever inconsistent waren. De aangever had wisselend verklaard over de gebeurtenissen en kon zich niet alles herinneren, mede door zijn alcoholgebruik. De verklaringen van getuigen boden ook geen eenduidigheid en het forensisch onderzoek leverde geen bewijs op dat de verdachte seksuele handelingen had verricht.
Op basis van de beschikbare bewijsstukken en de inconsistenties in de verklaringen van de aangever, heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte is daarom vrijgesproken van zowel de eerste als de tweede tenlastelegging. De rechtbank heeft ook besloten dat de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte moeten worden geretourneerd en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, aangezien er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte.