In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet is uitgevaardigd door een 'rechterlijke autoriteit' in de zin van artikel 6, lid 1 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Dit betekent dat het EAB niet kan worden aangemerkt als een 'rechterlijke beslissing' in de zin van artikel 1, lid 1 van hetzelfde Kaderbesluit. De officier van justitie, mr. A. Oswald, heeft de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in deze vordering. De rechtbank heeft eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de betekenis van de begrippen 'rechterlijke beslissing' en 'rechterlijke autoriteit'. Het Hof heeft op 10 november 2016 geoordeeld dat een politiedienst zoals de Rikspolisstyrelse niet onder het begrip 'uitvaardigende rechterlijke autoriteit' valt. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de tenuitvoerlegging van het EAB moet achterwege blijven, omdat het niet is uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot overleveringsdetentie opgeheven en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.