ECLI:NL:RBAMS:2016:9254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/4648 en 16/4649
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift ex artikel 89 en 591a Sv wegens gebrek aan handtekening verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek is op 7 juli 2016 ingediend door de raadsman van verzoeker, die op 8 april 2016 was aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. De officier van justitie heeft de zaak op 9 april 2016 geseponeerd, omdat verzoeker ten onrechte als verdachte was aangemerkt. Verzoeker heeft een nacht in een politiecel doorgebracht, wat hij als onrechtmatige vrijheidsbeneming beschouwt. Hij vraagt om schadevergoeding op basis van artikel 89 Sv, maar de rechtbank oordeelt dat het verzoek niet-ontvankelijk is omdat het verzoekschrift niet door verzoeker zelf is ondertekend. De raadsman heeft verklaard dat hij het verzoekschrift heeft ondertekend, maar dit is niet toegestaan volgens de geldende jurisprudentie. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad die bevestigen dat verzoekschriften persoonlijk door de verzoeker moeten worden ondertekend. Aangezien verzoeker niet in raadkamer is verschenen en het verzoekschrift niet geldig is, verklaart de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 2016077801
RK: 16/4648 en 16/4649
BESCHIKKING
op het verzoek ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonend op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. W.H. Jebbink, [adres 2] , [plaats] ,
verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoek is op 7 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 3 november 2016 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift houdt het volgende in:
Verzoeker is op 8 april 2016 aangehouden op verdenking van – kort gezegd – overtreding van artikel 13/1 Wet wapens en munitie (bezit overige wapens). Op 9 april 2016 is de zaak door de officier van justitie geseponeerd, op de grond dat verzoeker ten onrechte als verdachte is aangemerkt (sepotgrond 01).
Verzoeker heeft een nacht gedetineerd gezeten in een politiecel ten gevolge van onrechtmatige vrijheidsbeneming.
Ingevolge artikel 9 lid 5 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 5 lid 5 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens heeft een ieder, die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie die in strijd is met de overige bepalingen van dat artikel, recht op schadeloosstelling. Het gaat daarbij om de onrechtmatige toepassing van vrijheidsbeneming door de overheid. Artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vormt het nationaal wettelijk kader om een beroep te doen op het recht op schadevergoeding door de overheid na dergelijk onrechtmatig handelen (waaronder begrepen schade als gevolg van het onrechtmatig ophouden voor verhoor).
Bij de totstandkoming van het huidige wetboek van strafvordering – meer dan 100 jaar geleden – heeft de wetgever ervoor gekozen om met artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een wettelijke grondslag te creëren voor toekenning van een vergoeding voor schade die is ontstaan door de rechtmatige toepassing van vrijheidsbeneming door de overheid (vgl. Kamerstukken II, 1913/1914. 286. nr. 3. p. 86 ev.). De wetgever werd hierbij niet geleid door een algemene rechtsplicht tot wegnemen van de niet-beoogde gevolgen van op zichzelf rechtmatig overheidshandelen, maar door billijkheidsoverwegingen.
Deze grondslag dient als achterhaald te worden beschouwd in het licht van de nadien tot stand gekomen, rechtstreeks werkende verdragsbepalingen. Aan de (eenvoudige en snelle) procedure van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dienen derhalve in het geval van onrechtmatige detentie niet de strikte beperkingen te worden gesteld wat betreft de vormen van vrijheidsbeneming die voor vergoeding in aanmerking komen. Ofwel: redelijke wetsuitleg – te weten in het licht van de internationale mensenrechtenverdragen – behoort mee te brengen dat verzoeker aanspraak kan maken op schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ten gevolge van onrechtmatig ophouden voor verhoor.
Gezien het vorenstaande maakt verzoeker aanspraak op immateriële-schadevergoeding ter hoogte van de ‘dagvergoeding’ wegens het ondergaan van één nacht detentie in een politiecel, te verhogen tot het vijfvoudige wegens de onrechtmatigheid van de detentie (dus in totaal op € 525,00).
Verzoeker heeft voorts materiële schade geleden wegens kosten voor bijstand van een raadsman tijdens de detentie en nadien. Deze bedragen € 663,75. Verzoeker maakt tot slot kosten voor de bijstand van een raadsman in verband met dit verzoekschrift, vooralsnog te begroten € 550,00.
In raadkamer heeft de raadsman desgevraagd meegedeeld dat verzoeker op de hoogte is van de zitting en dat niet verzoeker maar hij het verzoekschrift heeft ondertekend.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoekschrift, omdat de raadsman van verzoeker en niet hij zelf het verzoekschrift heeft ondertekend.

4.Het oordeel van de rechtbank

De raadsman van verzoeker heeft in zijn begeleidend schrijven bij het verzoekschrift dat de rechtbank op 7 juli 2016 heeft ontvangen, opgemerkt dat hij zo spoedig mogelijk een door verzoeker ondertekend exemplaar zal nazenden. Bij de naam van verzoeker onderaan het verzoekschrift, waar de handtekening van verzoeker zou moeten staan, staat “i./o.” en een paraaf of handtekening. De raadsman van verzoeker heeft in raadkamer desgevraagd meegedeeld dat dit niet de handtekening van verzoeker is, maar de zijne.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 september 1987 (NJ 1988,194) beslist dat het Wetboek niet voorziet in de indiening van een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering door een gemachtigde (advocaat). Hetzelfde geldt voor een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (HR 27 juni 1972, NJ 1972, 396).
Het verzoek dient door verzoeker te zijn ondertekend om vast te stellen dat verzoeker persoonlijk aanspraak maakt op het verzochte bedrag. In het arrest van de Hoge Raad van 5 november 1991 (NJ 1992, 482) is bepaald dat het verzuim het verzoek zelf te ondertekenen voor gedekt moet worden gehouden indien verzoeker bij het onderzoek in raadkamer aanwezig is en aldaar verklaart de verzochte vergoeding te wensen. Nu het verzoek niet door verzoeker is ondertekend en hij evenmin in raadkamer is verschenen, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart verzoeker
niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 3 november 2016 en in het openbaar uitgesproken door
mr. W.H. van Benthem, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.