ECLI:NL:RBAMS:2016:9224

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 15_4034
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag vuurwapenverlof wegens strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de afwijzing van een aanvraag voor een verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De korpschef van de Nationale Politie had op 4 december 2014 het verzoek van eiser afgewezen, omdat hij niet de vereiste informatie had verstrekt op het C5-formulier, dat vragen over zijn gezondheid bevatte. Eiser stelde dat het opvragen van deze gegevens in strijd was met artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De staatssecretaris verklaarde het administratief beroep van eiser ongegrond, stellende dat de Wet wapens en munitie (Wwm) een lex specialis is die de Wbp overruled.

De rechtbank oordeelde dat het beslissen op een aanvraag om vuurwapenverlof een administratieve taak is die niet onder de hoofdtaak van de politie valt, zoals bedoeld in de Politiewet 2012. De rechtbank concludeerde dat de verwerking van gezondheidsgegevens in het kader van de aanvraag onder de bescherming van de Wbp valt en dat de korpschef niet bevoegd was om deze gegevens op te vragen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiser werd vergoed en de proceskosten werden toegewezen.

De uitspraak benadrukt de bescherming van persoonsgegevens en de noodzaak voor overheidsinstanties om zich aan de wetgeving te houden bij het verwerken van gevoelige informatie. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn standpunt en dat de uitzondering op de Wbp niet van toepassing was in deze situatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4034

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. H.A.M. Lamers,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.J. Nooteboom.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2014 (het primaire besluit) heeft de korpschef van de Nationale Politie (de korpschef) het door eiser gevraagde verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm) afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de behandeling van het onderzoek ter zitting geschorst en nadere vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft bij brief van 26 november 2015 een schriftelijke reactie gegeven. Eiser heeft bij brief van 23 december 2015 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van 7 juni 2016 hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 16 september 2013 heeft de korpschef eiser verlof verleend tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
1.2.
Op 23 september 2014 heeft eiser mondeling om verlenging van het verlof gevraagd. Daarbij heeft hij een inlichtingenformulier (het C5-formulier) ingeleverd. Eiser heeft het C5‑formulier ondertekend, maar niet de daarop vermelde vragen over zijn gezondheid beantwoord. De reden hiervoor heeft eiser vermeld in een toelichting bij het C5-formulier.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft de korpschef het door eiser gevraagde verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie afgewezen, omdat eiser het C5-formulier niet heeft ingevuld en daarmee niet de bij regeling vastgestelde inlichtingen heeft verstrekt.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwm, in samenhang met artikel 48 van de Regeling wapens en munitie (Rwm) verplicht is de gevraagde persoonsgegevens te verstrekken als vermeld in het als bijlage bij de Circulaire Wapens en Munitie 2015 (de Circulaire) opgenomen C5-formulier.
2.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwm, voor zover van belang, worden verloven geweigerd indien de aanvrager niet de door de minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd.
2.2.
Op grond van artikel 48 van de Rwm, voor zover van belang, wordt voor het indienen van een verzoek om een verlof gebruik gemaakt van een formulier overeenkomstig de als bijlagen bij de Circulaire opgenomen formulieren.
2.3.
In onderdeel 1.4.4.1 van de Circulaire is, voor zover van belang, bepaald dat voor het aanvragen van een verlof gebruik wordt gemaakt van het in deze circulaire onder C4 en C5 opgenomen inlichtingenformulier. Het C5-formulier voor verlenging van het verlof is in dit geval van toepassing. In dit formulier worden vragen gesteld die, kort gezegd, betrekking hebben op de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de aanvrager.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat het in deze procedure gaat om de verwerking, waaronder ook is begrepen het opvragen, van persoonsgegevens, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a en b, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
4. Eiser voert aan dat hij niet is gehouden het C5-formulier in te vullen, omdat het opvragen van de in dit formulier gevraagde gegevens betreffende de gezondheid in strijd is met artikel 16 van de Wbp.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, in samenhang met het verweerschrift van 17 augustus 2015, op het standpunt dat het opvragen van de in het C5-formulier vermelde gegevens niet in strijd is met de Wbp, omdat de Wwm een lex specialis is die op dit punt derogeert aan de Wbp. Verweerder heeft in zijn brief van 26 november 2015 een beroep gedaan op artikel 2, tweede lid, onder c, van de Wbp. Daarin is bepaald dat deze wet niet van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012. De verwerking van persoonsgegevens wordt genormeerd door de Wet politiegegevens (Wpg) en hieraan zijn procedurele waarborgen verbonden, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder zich aanvullend op het standpunt gesteld dat alle bevoegdheden van de politie zijn te scharen onder artikel 3 van de Politiewet 2012, waaronder de taak van de korpschef te beslissen op een aanvraag om verlof als hier in geding. Deze taak is onderdeel van de handhaving van de rechtsorde, aldus verweerder.
6. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat alle bevoegdheden van de politie vallen onder de in artikel 3 van de Politiewet 2012 omschreven politietaak tot de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Zij verwijst daartoe naar de wetsgeschiedenis.
7. De Wpg is, voor zover van belang, van toepassing op gegevens die de politie verwerkt in het kader van haar taakuitoefening op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 (voorheen artikel 2 van de Politiewet 1993). Uit de Memorie van Toelichting bij de Wpg volgt dat de uitvoering van de dagelijkse politietaak één van de doelen is binnen de politietaak waarvoor gegevens mogen worden verwerkt. Hierbij gaat het, onder andere, om gegevensverwerking ten behoeve van de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde (TK 2005-2006, 30327, nr.3, pagina 4). “Evenals de huidige wet is het wetsvoorstel niet van toepassing op gegevens die de politie verwerkt in het kader van taken die niet zijn te scharen onder artikel 2 van de Politiewet 1993, zoals de toezichthoudende taken die de politie uitvoert op grond van bijzondere wetten die niet behoren tot de taken ten dienste van de justitie. De gegevens die de politie in dat kader verwerkt, blijven vallen onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens. Hetzelfde geldt voor gegevens die door de Koninklijke marechaussee zijn verkregen in het kader van andere taken dan genoemd in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993. De rechtvaardiging voor een afzonderlijke, taakgerichte wet voor de verwerking van politiegegevens is immers mede gelegen in het feit dat deze wet betrekking heeft op gegevensverwerkingen die primair zijn toebedeeld aan politie en Koninklijke marechaussee.” (TK 2005-2006, 30327, nr. 3, pagina 6).
8. Verder wordt in de Memorie van Toelichting bij artikel 2 van de Politiewet 1993 (oud) het begrip openbare orde omschreven als (het geheel van) regels, bij niet naleving waarvan de orde en rust in het openbare leven wordt verstoord. De handhaving van de openbare orde omvat zowel de daadwerkelijke voorkoming en beëindiging van zich concreet voordoende of dreigende verstoringen van de openbare orde als de algemene, bestuurlijke, voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving (TK 1991-1992, 22562, nr. 3, pagina 7-8). Het gaat dus om de dagelijkse, feitelijke handhaving van de openbare orde.
9. In het licht van de hiervoor weergegeven wetstoelichting is de rechtbank van oordeel dat het beslissen op een aanvraag om verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, een administratieve, vergunningverlenende en/of toezichthoudende taak betreft, opgedragen aan de korpschef en uitgeoefend op grond van een bijzondere wet, de Wwm, onder het regime van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het toezicht op de naleving van het bij en krachtens de Wwm bepaalde is ook afzonderlijk geregeld, in paragraaf 11 van de Wwm en hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Awb.
10. Gelet hierop kan het verwerken van gegevens betreffende de gezondheid in het kader van het beslissen op een aanvraag om verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, niet worden geschaard onder de in artikel 3 van de Politiewet 2012 bedoelde hoofdtaak van de politie. Verweerder heeft bovendien geen enkele onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat dit wel het geval zou zijn. Anders dan verweerder stelt is de uitzondering van artikel 2, tweede lid, onder c, van de Wbp dus niet op een dergelijke aanvraag van toepassing. Dit betekent dat de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid zoals gevraagd in het C5-formulier valt onder de bescherming van de Wbp en daarmee in beginsel op grond van artikel 16 van de Wbp verboden is. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen van de in de artikelen 17 tot en met 23 van de Wbp genoemde uitzonderingen op deze verbodsbepaling zich hier voordoet. In dit verband is nog van belang dat gesteld noch gebleken is dat eiser uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wbp. Verweerder was dan ook niet bevoegd persoonsgegevens betreffende de gezondheid door middel van het C5‑formulier op te vragen of anderszins te verwerken.
11. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 16 van de Wbp. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft om die reden geen bespreking meer.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder geen standpunt heeft ingenomen over een mogelijke andere grond voor afwijzing van de aanvraag van eiser. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder al de gelegenheid heeft gehad zijn standpunt nader te onderbouwen en hierin onvoldoende is geslaagd. Daarbij is ter zitting gebleken dat verweerder geen subsidiair standpunt heeft willen innemen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na datum van verzending van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.736,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie en 1 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het administratief beroep met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.736,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter, en
mr. C.A.E. Wijnker en mr. J.W. Vriethoff, leden,
in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.
griffier
de oudste rechter, namens de voorzitter, die
buiten staat is te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.