ECLI:NL:RBAMS:2016:9097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
13/680154-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen woninginbraken, heling en pinnen met gestolen creditcard

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2016, is de verdachte beschuldigd van meerdere woninginbraken, heling en het pinnen met een gestolen creditcard. De rechtbank heeft op tegenspraak uitspraak gedaan na een zitting op 9 december 2016, waar de officier van justitie, mr. M. Modder, en de raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere pogingen tot woninginbraak op verschillende data in Haarlem en Amsterdam, heling van een creditcard en diefstal van geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs, maar heeft hij zich schuldig gemaakt aan de overige feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 768,00 aan [persoon 10] voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/680154-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres]
,
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. poging tot het tezamen en in vereniging plegen van een woninginbraak op 5 juli 2016 aan de [adres 1] te Haarlem;
2. het tezamen en in vereniging plegen van een woninginbraak op 23 juni 2016 aan de [adres 2] te Haarlem, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen;
3. het tezamen en in vereniging plegen van een woninginbraak in de periode van 4 juni 2016 tot en met 5 juni 2016 aan de [adres 3] te Amsterdam, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen;
4. het tezamen en in vereniging plegen van een woninginbraak op 13 februari 2016 aan het [adres 4] te Amsterdam, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen;
5. het tezamen en in vereniging plegen van een woninginbraak op 13 februari 2016 aan de [adres 5] te Amsterdam, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen,
subsidiair ten laste gelegd als de heling van deze goederen;
6. heling van een creditcard in de periode van 24 december 2015 tot en met 26 december 2015 te Amsterdam;
7. diefstal van een geldbedrag door middel van een valse sleutel op 25 december 2015 te Amsterdam
en
poging tot diefstal van een geldbedrag door middel van een valse sleutel in de periode van 25 december 2015 tot en met 26 december 2015 te Amsterdam;
8. het tezamen en in vereniging plegen van heling in de periode van 21 december 2015 tot en met 10 maart 2016 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie acht alle primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 4 en 5 primair ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft aan de hand van zijn pleitnotities betoogd dat verdachte van de onder 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het enkele gegeven dat verdachte met vier andere personen kort na de woninginbraken gezien wordt in de gang van de boxruimte, niet kan worden afgeleid dat verdachte ook daadwerkelijk betrokken is geweest bij die woninginbraken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier komen geen concrete handelingen naar voren die erop duiden dat verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde woninginbraken aan het [adres 4] en de [adres 5] op 13 februari 2016. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte op 13 februari 2016 om 20:41 uur met anderen in de gang van de boxruimte staat terwijl er goederen van hand tot hand gaan, onvoldoende is om bewezen te achten dat verdachte deze inbraken daadwerkelijk gepleegd heeft of daarbij betrokken was in de zin van medeplegen. Weliswaar is dit tijdstip zeer kort na de woninginbraak aan het [adres 4] , maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit voornoemde beelden niet worden afgeleid dat de goederen die op de beelden te zien zijn goederen betreffen die bij de onder 4 tenlastegelegde woninginbraak gestolen zijn. Voor zover verdachte op grond van de beelden wel in verband kan worden gebracht met goederen die gestolen zijn bij de onder 5 tenlastegelegde woninginbraak, acht de rechtbank het tijdsverloop tussen de beelden en de inbraak te groot om enkel op basis van de beelden betrokkenheid bij de woninginbraak bewezen te achten. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 4 en 5 primair ten laste gelegde woninginbraken.
4.2
Vrijspraak ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op basis van het enkele gegeven dat hij een aantal keer wordt gezien in de gang van de boxruimte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de volledige inhoud van de boxruimte in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in het dossier, ondanks het feit dat verdachte te zien is op de camerabeelden van de boxruimte aan de [adres 6] , geen aanknopingspunten te vinden om te kunnen concluderen dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde goederen in de boxruimte en feitelijk zeggenschap heeft gehad over deze goederen. Zo is op de camerabeelden niet te zien dat verdachte de boxruimte zelf open maakt en is de boxruimte bovendien niet van hem. De enkele vaststelling dat er in de boxruimte gestolen goederen liggen en dat verdachte bij diezelfde box is gezien op een aantal data is niet voldoende om de onder 8 ten laste gelegde heling te bewijzen. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4.3
Bewijsoverwegingen
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft zich aan de hand van zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij deze specifieke inbraak.
Uit de uitgewerkte tapgesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte op 22 juni 2016, een dag voor de woninginbraak, om 17.22 uur tegen [persoon 1] heeft gezegd dat hij een ‘key’ (de rechtbank begrijpt: een sleutel) heeft gevonden. Hij heeft voorts gezegd dat hij bij een woning heeft aangebeld waar niemand thuis bleek te zijn, en dat hij [persoon 1] eerder heeft gebeld, maar dat deze niet opnam. Uit de technische actie blijkt dat verdachte inderdaad diezelfde dag om 13.28 uur tweemaal heeft gebeld naar [persoon 1] , waarbij zijn telefoon de zendmast op de [adres 7] te Haarlem aanstraalde. Deze zendmast is ongeveer 230 meter verwijderd van de woning aan de [adres 2] . Op 23 juni 2016 heeft verdachte om 09.55 uur een sms-bericht ontvangen van [persoon 2] met de mededeling dat hij zo met [persoon 3] daar gaat kijken. Om 09.55 uur belt [persoon 2] naar verdachte en zegt dat hij naar dat meisje is gegaan, dat zij niet thuis is, dat de gordijnen open zijn en dat er een fiets in de tuin staat. Verdachte zegt daarop dat hij er zo aan komt. Even later pakt verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de trein naar Haarlem. Om 10.46 uur zegt verdachte aan de telefoon tegen [persoon 2] dat hij [persoon 3] naar de woning moet sturen om te kijken of ze gekomen zijn of niet. Ook zegt hij: “wij gaan direct naar binnen”. Vervolgens vindt er om 11.35 uur een gesprek plaats waarin verdachte aan [persoon 2] vraagt of hij nog in die straat is. Verdachte zegt dat zij (de rechtbank begrijpt: verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ) richting hen lopen. Op de vraag van verdachte of er niks is gebeurd, zegt [persoon 2] dat er niks is gebeurd. Verdachte zegt dat [persoon 2] aan de lijn moet blijven, en zogenaamd aan de telefoon moet blijven praten. Als verdachte vraagt of de deur open is, zegt [persoon 2] dat hij hem nu gaat openen en dat verdachte direct moet komen.
Uit de aangifte blijkt dat er op 23 juni 2016 op het adres [adres 2] een woninginbraak heeft plaatsgevonden waarbij goederen zijn ontvreemd. Uit onderzoek is gebleken dat dit de enige woninginbraak op 23 juni 2016 is die bij de politie is geregistreerd.
De rechtbank stelt vast dat de telefoongesprekken tussen verdachte en [persoon 2] op 22 en 23 juni 2016 grote overeenkomsten vertonen met de telefoongesprekken die zij op 5 juli 2016 voeren, voordat zij op heterdaad worden aangehouden bij de poging woninginbraak op het adres [adres 1] te Haarlem. Voorts constateert de rechtbank dat er overeenkomsten zijn tussen de inhoud van de telefoongesprekken die verdachte op 22 en 23 juni 2016 heeft gevoerd en de inbraak op het adres [adres 2] te Haarlem. Zo volgt uit die telefoongesprekken dat er een sleutel was gevonden, en is er blijkens de aangifte geen braakschade aan de woning. Aangeefster heeft verklaard dat zij haar sleutels in de middag van 22 juni 2016 is kwijtgeraakt. Zij vermoedt dat zij of haar sleutels in het slot heeft laten zitten, of de sleutels in de tuin is verloren. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft verdachte in de middag van 22 juni 2016 geprobeerd om [persoon 1] te bellen, naar later bleek omdat hij een sleutel had gevonden van een woning waar niemand thuis was. Voorts is uit onderzoek gebleken dat de beschrijving die [persoon 2] geeft van de woning waar hij op 23 juni 2016 heeft aangebeld, overeenkomt met de situatie op het adres [adres 2] op de dag van de inbraak. Aangeefster heeft verklaard dat zij haar sleutels kwijt is geraakt, dat de gordijnen van de woning waren geopend en dat haar fiets in de voortuin stond.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde woninginbraak heeft schuldig gemaakt. Nu de medeverdachten [medeverdachte] – bij vonnis van heden – en [persoon 2] – bij vonnis van 13 december 2016 – van deze woninginbraak zijn vrijgesproken, en de rechtbank ook overigens niet is gebleken van andere betrokkenheid die als medeplegen van de ten laste gelegde woninginbraak kan worden aangemerkt, zal verdachte van het ten laste gelegde ‘medeplegen’ worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de hem onder 3 ten laste gelegde woninginbraak dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de tapgesprekken onvoldoende duidelijk zijn en dat in het tapgesprek tussen verdachte en [persoon 4] met betrekking tot de vermeende verkoop van goederen wordt gesproken over veel voorkomende goederen. Dit tapgesprek legt daarmee een onvoldoende causaal verband tussen de vermeende verkoop van goederen en de ten laste gelegde woninginbraak, aldus de raadsman.
Uit de uitgewerkte tapgesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte samen met een persoon die door de politie is geïdentificeerd als [persoon 1] op 5 juni 2016 net na middernacht heeft gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik is bij medeverdachte [medeverdachte] . In dat telefoongesprek hebben verdachte en [persoon 1] instructies aan [medeverdachte] gegeven hoe hij bij een bepaalde woning moet komen. Verdachte geeft daarbij het volgende aan: “Juist het laatste okkoetje (de rechtbank begrijpt: hoek) zie je gelijk hoe hij is gebost (de rechtbank begrijpt: ingeslagen). Een glaso is gebost (de rechtbank begrijpt: het raam is ingeslagen).” Vervolgens heeft verdachte gezegd dat hij het raam heeft ingeslagen en dat er toen een Marokkaanse man naar buiten is gekomen, gekleed in een "jellaba" (de rechtbank begrijpt: djellaba). [medeverdachte] heeft, toen hij de betreffende woning gevonden had, gezegd dat hij in de woning zou gaan kijken. Hij zegt tegen verdachte dat er niemand te zien is en even later wordt het gesprek beëindigd.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke locatie van de desbetreffende woning. Zij hebben de aanwijzingen die verdachte en [persoon 1] telefonisch aan [medeverdachte] hebben gegeven nagetrokken en komen zo uit bij de woning op het adres [adres 3] te Amsterdam, waar schade aan een raam zichtbaar is. Op 6 juni 2016 wordt aangifte gedaan van een woninginbraak op het adres [adres 3] , gepleegd in de periode 4 juni 2016 te 15.00 uur en 5 juni 2016 te 11.00 uur, waarbij de woning vermoedelijk is binnengegaan door het kapotte raam. Uit onderzoek is gebleken dat geen andere aangifte is gedaan van een inbraak op 4 of 5 juni 2016 in Amsterdam [adres 8] .
Een buurvrouw heeft verklaard dat zij op 4 juni 2016 rond 23.30 uur glasgerinkel hoorde bij de buren en dat zij twee jongens heeft zien wegrennen. Getuige [getuige] heeft eveneens verklaard dat hij die avond glasgerinkel hoorde, waarop hij buiten is gaan kijken. Hij zag twee mannen lopen op de [adres 3] . Eén man had een blanke huidskleur en droeg een wit T-shirt en een pet van het merk Gucci, de andere man was negroïde en droeg een jas met allerlei kleuren. Hij heeft verklaard dat de mannen hem zagen, waarop hij zag dat zij gingen rennen. Voorts heeft hij verklaard dat hij die avond een djellaba droeg. De rechtbank constateert dat het signalement van verdachte en [persoon 1] overeenkomt met de beschrijving van de mannen zoals die door getuige [getuige] is gegeven. Voorts constateert de rechtbank dat de getuigenverklaringen aansluiten bij de inhoud van het tapgesprek zoals hiervoor is weergegeven, nu verdachte tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij het raam van een woning had ingeslagen en hij hem waarschuwde voor een Marokkaanse man die gekleed ging in een djellaba.
Blijkens de aangifte en de aanvullende processen-verbaal zijn er bij de woninginbraak meerdere goederen weggenomen, waaronder een PlayStation 4, een iPhone 4 en een Samsung S3. Op het door aangever verstrekte IMEI-nummer van de Samsung S3 is door de politie een technische actie gestart gevolgd door een observatie om de gebruiker van de weggenomen telefoon te kunnen achterhalen. Op 4 juli 2016 is de bij de woninginbraak weggenomen Samsung S3 in beslag genomen onder [persoon 5] .
In de avond van 5 juni 2016, de avond na de woninginbraak, heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met een man die later door de politie is geïdentificeerd als [persoon 4] . In dat gesprek heeft verdachte onder andere een PlayStation 4, een iPhone 4 en een Samsung S5 te koop aangeboden. [persoon 4] is hieromtrent meermalen door de politie gehoord en heeft uiteindelijk verklaard dat verdachte hem een Samsung S3 had aangeboden en dat hij die telefoon voor zijn neefje heeft gekocht. Ook heeft hij verklaard dat verdachte hem een PlayStation had aangeboden, maar dat hij daar teveel geld voor vroeg. Uit nader onderzoek is gebleken dat [persoon 5] een neef is van [persoon 4] .
Gelet op de nauwe betrokkenheid van verdachte in de verschillende stadia bij de inbraak en het afzetten van aldaar gestolen goederen direct daarna, waarover hij geen enkele verklaring heeft afgelegd, houdt de rechtbank hem verantwoordelijk voor de hem ten laste gelegde woninginbraak. Nu de rechtbank niet is gebleken van betrokkenheid van een ander of anderen die als medeplegen van de ten laste gelegde woninginbraak kan worden aangemerkt, zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Hij heeft er daarbij op gewezen dat er van de pintransacties bij de ING terminal geen camerabeelden beschikbaar zijn en de telefoon van verdachte om 21.29 uur, dus na de ten laste gelegde pintransacties, uitpeilde op een locatie in de buurt van het [adres 9] , alwaar de pintransacties hebben plaatsgevonden.
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de vier voltooide pintransacties bij de ING terminal en de eerste poging daartoe bij de Rabobank terminal, waarbij verdachte op de camerabeelden meermalen is herkend, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het best wel eens zou kunnen dat hij vier keer met succes heeft gepind, is de rechtbank van oordeel dat wettig maar ook overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. Dat de telefoon van verdachte na de ten laste gelegde voltooide pintransacties uitpeilde op een locatie in de nabije omgeving van het [adres 9] , terwijl de voltooide pintransacties hebben plaatsgevonden op het [adres 10] , maakt dit oordeel niet anders.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 5 juli 2016 te Haarlem ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] weg te nemen goederen van zijn gading, toebehorend aan [persoon 6] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van valse sleutels, opzettelijk
naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte met behulp van valse sleutels voornoemde woning is binnengegaan;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 23 juni 2016 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen
- autosleutels van Ford Mondeo, met kenteken [kenteken] en sleutels van de voordeur en de poort van de woning en
- sieraden en
- een tablet (merk Amazon) en
- een geldbedrag,
toebehorend aan [persoon 7] , in elk geval aan een ander dan aan hem, verdachte waarbij hij, verdachte zich de toegang tot voornoemde woning heeft verschaft door middel van een valse sleutel;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 4 juni 2016 tot en met 5 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen
- telefoons (merk Apple, type iPhone en Samsung, type Galaxy S3 Neo) en
- een iPad (merk Apple, type Air) en
- een Playstation (merk Sony, type 4) en
- een computer (merk Acer) en
- controllers (merk Playstation, type 4) en
- computerspellen en
- een kentekenbewijs (merk Volkswagen, type Golf) en
- een autosleutel (merk Volkswagen, type Golf) en
- een geldbedrag (totaal 570 euro) en
- sieraden en
- flesjes parfum en
- kledingstukken en
- staatsloten en
- een zonnebril (merk Ray-Ban),
toebehorend aan [persoon 8] of [naam bedrijf] of [persoon 9] , waarbij hij, verdachte zich de toegang tot voornoemde woning heeft verschaft door middel van verbreking van een raam van voornoemde woning;
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde
op 13 februari 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een groene
rugtas en een videocamera (merk Canon) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs hadden moeten
vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
in de periode van 24 december 2015 tot en met 26 december 2015 te Amsterdam een creditcard (Rabobank, ten name van [persoon 10] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
op 25 december 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen tot een hoogte van 750 euro, toebehorende aan [persoon 10] , waarbij hij, verdachte, die weg te nemen geldbedragen tot een hoogte van 750 euro onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
en
in de periode van 25 december 2015 tot en met 26 december 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedragen, toebehorend aan [persoon 10] , en die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft trachtten te brengen door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het hem onder 1 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van vrijwillige terugtred. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat blijkens het proces-verbaal van observatie door de verbalisanten wordt gezien dat verdachte de voordeur van de woning met een sleutel opent en de woning vervolgens binnengaat, maar dat hij een uit eigen wil voortkomend besluit heeft genomen om te stoppen met de uitvoering van het misdrijf door na twintig seconden de woning weer te verlaten. Uit het dossier blijkt niet dat het terugtreden uitsluitend of in overwegende mate heeft plaatsgevonden onder invloed van uitwendige prikkels, aldus de raadsman.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte geen beroep kan doen op vrijwillige terugtred, nu geenszins uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij op enig moment van gedachten is veranderd, en hij zelfs ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de voordeur van de woning niet heeft geopend.
Voor de beoordeling van een beroep op vrijwillige terugtred is mede bepalend of sprake is geweest van een, in geheel of overwegende mate, tot spontane wil van de verdachte te herleiden besluit om voltooiing van het voorgenomen misdrijf te verhinderen. De beantwoording van de vraag of gedragingen van een verdachte vrijwillige terugtred opleveren, hangt van de concrete omstandigheden van het geval af.
Zoals ook al in de bewezenverklaring besloten ligt, zijn de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Als er een begin van uitvoering is, kan de dader de poging nog ongedaan maken door vrijwillig terug te treden. Met betrekking tot de vraag of verdachte vrijwillig is teruggetreden, overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet in de woning is geweest, omdat hij de voordeur van de woning niet met de sleutel kon openen. Deze verklaring acht de rechtbank, gelet op het proces-verbaal van observatie waaruit blijkt dat verdachte met een sleutel de voordeur van de woning heeft geopend, naar binnen is gegaan en na ongeveer twintig seconden de tuin van de woning weer is uitgelopen, niet aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de twee bij verdachte aangetroffen sleutels bleken te passen op twee van de drie sloten van de voordeur van de woning aan de [adres 1] . Met die sleutels kon de politie de voordeur openen. De rechtbank leidt uit de inhoud van de tapgesprekken tussen verdachte en de medeverdachte [persoon 2] af dat verdachte het oogmerk had om goederen weg te nemen. Nu ook overigens in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling dat verdachte de woning na korte tijd heeft verlaten omdat hij tot inkeer is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte heeft besloten het uitvoeren van het misdrijf te staken ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk waren. Het beroep wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7 en 8 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 17 (zeventien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een periode van een maand schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en één poging daartoe. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander. De benadeelden hebben door het handelen van verdachte materiële schade en hinder ondervonden. Voorts is een woning bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een creditcard en medeplegen van schuldheling van meerdere goederen. Helinghandelingen vormen een stimulans voor het plegen van vermogensdelicten en door dit soort activiteiten wordt een afzetmarkt voor gestolen goederen in stand gehouden.
Ten slotte heeft verdachte met voornoemde van misdrijf afkomstige creditcard in zeer korte tijd viermaal een geldbedrag opgenomen en twee pogingen daartoe gedaan. Het slachtoffer heeft hierdoor, naast overlast, financiële schade ondervonden. Verdachte heeft zich met zijn handelen op een snelle en eenvoudige wijze een groot geldbedrag toegeëigend waarbij hij slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen heeft gehad. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie d.d. 8 november 2016, eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland betreffende verdachte van 14 september 2016, opgemaakt door J.M. van Hagen. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is bij verdachte sprake van een delictpatroon van vermogensdelicten. Hij maakt deel uit van de Top600 en heeft problemen op bijna alle leefgebieden. Het recidiverisico wordt op grond van het delictverleden van verdachte ingeschat als hoog. Eerdere trajecten en toezichten zijn mislukt; als verdachte geen motivatie meer voelt, dan haakt hij af. Verdachte heeft er, na lange tijd niet met de reclassering in gesprek te willen gaan, voor gekozen om met de rapporteur in gesprek te gaan, wat positief is. Verdachte erkent hulp nodig te hebben. Ondanks dat er twijfels zijn bij de haalbaarheid van een nieuw traject, is besloten om verdachte nog een kans te geven. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en andere voorwaarden het gedrag betreffende, te weten een verplichte aanmelding bij Indaad, het meewerken aan interventies gericht op zijn financiële problematiek en in dat kader een verplichte aanmelding bij schuldhulpverlening en/of een instantie voor bewind voering.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voornoemde rapportage en neemt het advies van Reclassering Nederland over.
Ter terechtzitting is J.M. van Hagen als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij van de heer [persoon 11] , casusregisseur van verdachte, heeft vernomen dat verdachte zodra hij vrijkomt geplaatst kan worden bij [naam] , een begeleid wonen traject van Cordaan. Zij heeft verklaard dat door de reclassering, in aanvulling op het reclasseringsadvies van 14 september 2016, wordt geadviseerd om het verplicht verblijf van verdachte in [naam] te controleren met een elektronisch controlemiddel.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten. De rechtbank houdt rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden zal de rechtbank hem tevens de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, nu de rechtbank geen aanleiding ziet om de proeftijd op 3 (drie) jaren vast te stellen. De rechtbank realiseert zich dat de aan verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden een zware last voor verdachte zullen zijn. Echter, de rechtbank is van oordeel dat oplegging van die bijzondere voorwaarden noodzakelijk is om de kans op recidive op langere termijn te beperken en voorts ter bescherming van de maatschappij.

9.Beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van de bij verdachte aangetroffen sleutels (5215110) en sleutelbossen (5218661) de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gevorderd.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de bij verdachte inbeslaggenomen goederen.

10.Benadeelde partij

Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit € 540,86 (vijfhonderdveertig euro en zesentachtig eurocent), bestaande uit € 320,86 (driehonderdtwintig euro en zesentachtig eurocent) aan materiële schadevergoeding en
€ 220,00 (tweehonderdtwintig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat zij reeds opdracht heeft gegeven om enkele posten die de benadeelde partij in de vordering als materiële schade heeft opgevoerd, te weten de rugtas, de videocamera en de computermuis, aan hem te retourneren. De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 388,88 (driehonderdachtentachtig euro en achtentachtig eurocent), bestaande uit € 168,88 (honderdachtenzestig euro en achtentachtig eurocent) aan resterende materiële schade en € 220,00 (tweehonderdtwintig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 334,40 (driehonderdvierendertig euro en veertig eurocent), bestaande uit € 114,40 (honderdveertien euro en veertig eurocent) aan materiële schade en € 220,00 (tweehonderdtwintig euro) aan immateriële schade kan worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering wegens onvoldoende onderbouwing, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 5 subsidiair ten laste gelegde schuldheling van de rugtas en de videocamera. Nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft aangegeven reeds opdracht te hebben gegeven om onder andere voornoemde goederen aan verdachte te retourneren, zal de vordering van de benadeelde partij, voor zover die ziet op de rugtas en de videocamera, worden afgewezen. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade zal (gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde schuldheling.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende.
De benadeelde partij heeft zijn verzoek tot immateriële schadevergoeding onderbouwd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij zich sinds de inbraak moeite heeft om een veilige plek te vinden waar hij zich thuis voelt. Voorts blijkt uit de onderbouwing dat er bij de inbraak goederen zijn weggenomen die voor hem emotioneel zeer waardevol zijn. Nu verdachte blijkens hetgeen in rubriek 4 is vermeld zal worden vrijgesproken van de onder 5 primair ten laste gelegde inbraak en zal worden veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde schuldheling, is niet komen vast te staan dat de immateriële schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij zal derhalve ten aanzien van de immateriële schadevergoeding in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 10]
De benadeelde partij [persoon 10] vordert als gevolg van het onder 7, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde € 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich, gelet op zijn tot vrijspraak strekkende pleidooi, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot vrijspraak niet volgt, heeft hij geen inhoudelijke opmerkingen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 7 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 december 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [persoon 10] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 63, 311, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4, 5 primair en 8 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5 subsidiair, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde
medeplegen van schuldheling;
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
opzetheling;
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
7 (zeven) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder
begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die Reclassering Inforsa hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 11] . Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Inforsa dit noodzakelijk acht.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen en begeleiden door het ACT (Assertive Community Treatment)-team van Mentrum.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde wordt verplicht om vanaf de plaatsingsdatum bij [naam] , op het adres [adres 12] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
LocatiegebodVerdachte zal vanaf de plaatsingsdatum bij [naam] op door de reclassering vooraf vastgestelde tijdstippen aldaar aanwezig zijn.
Aan de reclassering wordt opdracht gegeven om per ommegaande de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van Elektronisch Toezicht op die locatie te onderzoeken. Bij gebleken haalbaarheid en uitvoerbaarheid wordt het locatiegebod gecontroleerd met een
elektronisch controlemiddelvoor de duur van maximaal 6 (zes) maanden. Het verblijfsadres is vanaf de plaatsingsdatum bij [naam] , [adres 12] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De aansluiting van het elektronische controlemiddel kan plaatsvinden op het moment dat verdachte geplaatst wordt bij [naam] .
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Indien Reclassering Inforsa dit geïndiceerd acht, wordt veroordeelde aangemeld bij Indaad en werkt hij mee aan interventies, gericht op zijn financiële problematiek. Veroordeelde wordt in dat kader aangemeld bij schuldhulpverlening en/of een instantie voor bewindvoering.
De rechtbank geeft opdracht aan Reclassering Inforsa om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
2.00 STK Sleutel
5215110
4.00 STK Sleutelbos
5218661
Wijst afde vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor zover deze ziet op de materiële schadeposten rugtas en videocamera, ten bedrage van in totaal € 126,98 (honderdzesentwintig euro en achtennegentig eurocent).
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige deel van de vordering, bestaande uit de overige materiële schadeposten en de immateriële schade,
niet-ontvankelijk.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 10] , wonende op het adres [adres 13] , tot een bedrag van € 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 december 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 10] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 10] , te betalen de som van € 768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 december 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2016.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.