In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 december 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een moeder tegen de beslissing van het bevoegd gezag van een basisschool om haar zoon, [het kind], te verwijderen van de school. De moeder, eiseres, was van mening dat de verwijdering onterecht was en dat er onvoldoende ondersteuning was geboden aan haar zoon, die in groep 8 zat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bevoegd gezag op 15 oktober 2015 had besloten om [het kind] met ingang van 1 november 2015 van school te verwijderen, omdat zijn gedrag onveilige situaties veroorzaakte voor andere leerlingen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het bevoegd gezag voldoende aannemelijk had gemaakt dat de verwijdering noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de school in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen, gezien de problematische situatie en het gedrag van [het kind]. Eiseres had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd afgewezen omdat er geen causaal verband was tussen de schade en de besluitvorming van het bevoegd gezag. De rechtbank concludeerde dat eiseres had kunnen kiezen voor andere onderwijsopties, waaronder gratis bekostigd onderwijs, en dat zij niet had aangetoond dat de schade het gevolg was van het besluit van het bevoegd gezag.