Op 23 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door een verzoeker, die gedetineerd was en geen vaste woon- of verblijfplaats had. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters G.M. van Dijk, R.H.C. Jongeneel en L.R. Wisse, die belast waren met de behandeling van de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechtbank de behandeling van zijn strafzaak voortzette zonder de door hem verzochte chatsessies in het dossier te voegen. Tijdens de openbare terechtzitting werd het wrakingsverzoek behandeld, waarbij de verzoeker, zijn raadsman, de rechters en de officier van justitie aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van feiten of omstandigheden die de vrees voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zijn wrakingsverzoek lichtvaardig had ingediend, zonder enige kenbare grondslag, en dat dit misbruik van recht vormde. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking tegen de rechters niet in behandeling zou worden genomen. De zaak werd voortgezet in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek.