ECLI:NL:RBAMS:2016:8960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
HA RK 396.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in strafzaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak hebben verzoekers op 26 oktober 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die hun strafzaak behandelden. Het verzoek is gedaan op grond van de vrees voor partijdigheid van de rechters, naar aanleiding van hun afwijzing van getuigenverzoeken tijdens een regiezitting op 4 oktober 2016. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de betrokken rechters de strafzaak van verzoekers niet meer in behandeling hebben, waardoor zij geen bemoeienis meer hebben met de zaak. De rechtbank oordeelt dat de bepalingen omtrent wraking zijn bedoeld om te waarborgen dat partijen hun zaak voor een onpartijdige rechter kunnen brengen. Aangezien de rechters geen verdere taak of bevoegdheid meer hebben in de strafzaak, hebben verzoekers geen belang bij het wrakingsverzoek. De rechtbank verklaart hen daarom niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking. De beslissing is genomen door de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2016, waarbij de voorzitter en twee leden van de rechtbank aanwezig waren. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het bij brief van 26 oktober 2016 gedane en onder rekestnummer HA RK 396.2016 ingeschreven verzoek van:
1. [verzoeker sub 1] ,
wonende in [ ],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
2. [verzoeker sub 2] ,
wonende te [ ]
verzoekers,
raadsvrouw: mr. T. Urbanus,
advocaat gevestigd te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag, R.H.C. Jongeneel en A. Eichperger, leden van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 oktober 2016 met bijlagen;
- De e-mail van de voorzitter van de meervoudige kamer van 26 oktober 2016 gericht aan de secretaris van de wrakingskamer waarin zij meedeelt dat de meervoudige kamer in deze samenstelling de zaak van verzoekers niet meer in behandeling heeft;
- De e-mail gericht aan de secretaris van de wrakingskamer van 27 oktober 2016 van het Hoofd Verkeerstoren van deze rechtbank waarin hij meedeelt dat de strafzaak van verzoekers inhoudelijk gepland staat op de zitting van de meervoudige kamer van 14 december 2016 met als leden mrs. R.A. Sipkens, L.R. Wisse en een derde rechter, die nog niet bekend is, maar niet een van de leden van de huidige meervoudige kamer zal zijn;
- De e-mail van de secretaris van de wrakingskamer van 27 oktober 2016 gericht aan de raadsvrouw waarin hij het telefoongesprek met haar heeft bevestigd waarbij aan haar is meegedeeld hetgeen het Hoofd Verkeerstoren heeft verklaard en aan haar is verzocht of dit aanleiding voor verzoekers is tot heroverweging van hun verzoek en het onderbouwen van hun belang in het geval zij hun verzoek handhaven;
- De brief van de raadsvrouw van 4 november 2016 waarin zij de secretaris van de wrakingskamer meedeelt dat verzoekers hun verzoek handhaven. Het wrakingsverzoek is ingediend op grond van de in het proces-verbaal van de zitting weergegeven motivering van het verzoek tot het horen van de medeverdachten als getuige. De verdediging meent dat dit standpunt getuigt van vooringenomenheid. Verzoekers hebben er belang bij dat bij gegrondbevinding van het wrakingsverzoek de rechtbank over voornoemd verzoek opnieuw dient te oordelen aan de hand van het verdedigingsbelang, aldus de raadsvrouw.

2.2. De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Verzoekers zijn gedagvaard op de regiezitting van 4 oktober 2016 van de meervoudige kamer. Tijdens deze terechtzitting zijn de getuigenverzoeken van de verdediging behandeld. De rechtbank heeft alle getuigenverzoeken afgewezen. De raadsvrouw heeft op 25 oktober 2016 het proces-verbaal van de regiezitting ontvangen.
2.3
Volgens verzoekers hebben de rechters de schijn van partijdigheid gewekt omdat de rechters blijkens het proces-verbaal het volgende hebben overwogen:
“Met betrekking tot de overige getuigen overweegt de rechtbank dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de situatie ter plaatse, waarbij gelet op de foto’s in het dossier sprake was van aanzienlijke vernielingen, en de verklaringen van de medeverdachte, volgt dat verdachte geen toevallig bezoeker was in de zin van de wetsgeschiedenis van de Wet kraken en leegstand. Daarmee vervalt het belang van verdachte tot het horen van deze getuigen”.
Door de afwijzing zonder voorbehoud of nadere toelichting aldus te motiveren, heeft de rechtbank reeds een standpunt ingenomen waardoor het voor de verdediging niet meer mogelijk is aan te voeren dat verzoekers “onnozele bezoekers” waren. De aangekondigde ontvankelijkheid-, bewijs- en ovar-verweren zijn daardoor op voorhand kansloos te oordelen. Deze omstandigheden leveren een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechtbank jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4
De rechtbank stelt vast dat de rechters de strafzaak van verzoekers niet meer in behandeling hebben en daardoor geen bemoeienis met de zaak meer hebben. De bepalingen met betrekking tot wraking zijn er op gericht te bevorderen dat een ieder die partij is in een gerechtelijke procedure zijn zaak behandeld ziet door een onpartijdige, niet bevooroordeelde rechter. De rechters hebben geen verdere taak en bevoegdheid meer in de betreffende strafzaak van verzoekers, zodat verzoekers geen belang hebben bij het wrakingsverzoek. Om deze reden dienen verzoekers in hun verzoek tot wraking niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5
Voor een mondelinge behandeling van het verzoek bestaat derhalve geen aanleiding. Het in artikel 515 Sv als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek aanstonds niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er is dus ook geen aanleiding om, zoals verzoeker heeft verzocht, gelegenheid te bieden om het verzoek nader te onderbouwen.
3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. A.W.J. Ros en A.J. Dondorp, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.