ECLI:NL:RBAMS:2016:8710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor onderhoudswerkzaamheden aan pastorie op basis van het Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten 2013

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [naam stichting] en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed over de afwijzing van een subsidieaanvraag voor onderhoudswerkzaamheden aan de pastorie van de stichting. De rechtbank oordeelde dat de pastorie, gelet op het Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten 2013 (Brim 2013), moet worden aangemerkt als een woonhuis en daarom niet in aanmerking komt voor subsidie. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij de subsidieaanvraag op 29 juli 2014 werd afgewezen en het bezwaar op 10 november 2014 ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld, waarna een zitting volgde op 15 maart 2016. De rechtbank heeft verweerder in een tussenuitspraak van 14 april 2016 de gelegenheid gegeven om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft dit gedaan met een aanvullende motivering op 30 mei 2016, waarop eiseres heeft gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de pastorie niet als gebouw van liefdadigheid kan worden aangemerkt, ondanks de functie die het vervult voor de stichting. De rechtbank heeft de uitleg van verweerder gevolgd dat pastorieën altijd als woonhuis worden aangemerkt, ook als ze onderdeel zijn van een cultuurhistorisch geheel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgrond van eiseres, dat de pastorie als integraal onderdeel van de stichting moet worden gezien, niet tot een ander oordeel kan leiden. Het beroep is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/8250

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2016 in de zaak tussen

Stichting [naam stichting] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. W.M.N. Eggenkamp)
en

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, verweerder

(gemachtigde: mr. K. El Addouti).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres in het kader van het Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten 2013 (Brim 2013) afgewezen.
Bij besluit van 10 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 14 april 2016 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de tussenuitspraak.
Bij brief van 30 mei 2016 heeft verweerder het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd.
Eiseres heeft hier bij brief van 15 juli 2016 op gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om gelet op artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft partijen vervolgens medegedeeld dat zij het onderzoek sluit.

Overwegingen

1. Voor de relevante feiten en omstandigheden, alsmede het wettelijk kader, die aanleiding hebben gegeven tot de tussenuitspraak volstaat de rechtbank op deze plaats met een verwijzing naar die tussenuitspraak.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Verweerder is in de gelegenheid gesteld nader te motiveren waarom de pastorie niet als gebouw van liefdadigheid wordt aangemerkt. De pastorie is immers de plaats van waaruit de liefdadigheid voor [naam stichting] vorm kan krijgen en mogelijk wordt gemaakt.
3. Bij brief van 26 mei 2016 heeft verweerder het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd. Verweerder heeft aangegeven dat in de toelichting van de Subsidieregeling instandhouding monumenten 2013 (Sim) is bepaald: “Zo worden pastorieën en kosterswoningen altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met de kerk in één omschrijving zijn genoemd. Het woonhuis is dan een zelfstandig onderdeel.” [naam stichting] bestaat uit allemaal zelfstandige woningen, de kerk en de pastorie. Dit moet als een cultuurhistorisch geheel worden gezien en zou ook met één monumentnummer kunnen worden geregistreerd. Eén monument kan echter ook uit meerdere zelfstandige onderdelen bestaan (zoals bij [naam stichting] , waarbij de pastorie een eigen monumentnummer heeft). De systematiek van Brim/Sim is dat elk zelfstandig onderdeel apart beoordeeld wordt. Vergelijk het met de dienstwoning bij een kasteel die direct het wonen in het kasteel faciliteert. Het is een ondersteunende functie, maar niet de functie zelf. Volledigheidshalve merkt verweerder nog op dat de liefdadigheid van [naam stichting] is het bieden van een veilige levensvorm voor alleenstaande vrouwen, [naam groep] . De liefdadigheid is niet gebaseerd op het werk dat [naam groep] in de maatschappij deden.
4. Eiseres heeft in reactie op de aanvullende motivering aangevoerd dat juist omdat panden in hofjes van liefdadigheid bijna altijd woonhuizen zijn, deze in de regelgeving zijn uitgezonderd (en dus wél subsidiabel zijn). In die zin past de pastorie dan ook naadloos bij die uitzonderingsbepaling voor woonhuizen in een hofje van liefdadigheid.
Daarnaast geldt dat de pastorie integraal onderdeel uitmaakt van [naam stichting] , zoals regentenkamers, buitentoiletten en lijkhuisjes dat ook zijn. Het pand heeft altijd een functie ten dienste van [naam stichting] gehad. Vroeger werd de liefdadigheid vanuit [naam stichting] bedreven, nu vervult de Stichting [naam stichting] een vergelijkbare functie naar de bewoners toe.
5. De rechtbank verenigt zich met de uitleg van verweerder dat uit de toelichting van de Sim volgt dat pastorieën, of zij nu onderdeel zijn van een cultuurhistorisch geheel al dan niet met één monument nummer of van een geheel met verschillende eigen monument nummers, altijd afzonderlijk worden beoordeeld. De afzonderlijke beoordeling van de pastorie leidt er inderdaad toe dat deze gelet op artikel 1, aanhef en onder 1 van de Sim 2013 als woonhuis moet worden aangemerkt en derhalve niet in aanmerking komt voor subsidie. Met de aanvullende motivering van 26 mei 2016 heeft verweerder het motiveringsgebrek dat kleefde aan het bestreden besluit hersteld.
6. De beroepsgrond van eiseres dat de pastorie als integraal onderdeel van [naam stichting] moet worden gezien, kan gelet op de overweging hiervoor dus niet tot een ander oordeel leiden. Dit geldt ook voor de beroepsgrond van eiseres dat de pastorie tegenwoordig wordt gebruikt om vanuit daar haar liefdadigheidswerkzaamheden vorm te geven. Het gebouw is immers naar zijn aard gebouwd als pastorie en dat is niet veranderd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat het bestreden besluit, gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, ondeugdelijk gemotiveerd was, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden. Van (andere) proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, en mr. N.J. Koene en mr. B.C. Langendoen, leden, in aanwezigheid van mr. A. Mol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.