ECLI:NL:RBAMS:2016:8640
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering op basis van vermogen en onroerend goed in het buitenland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man uit Amsterdam, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De intrekking vond plaats per 1 september 2016, omdat verzoeker meer vermogen zou hebben dan de voor bijstandsverlening geldende vermogensgrens. Dit vermogen bestond uit een woning met appartementen in het buitenland, die hij had verkregen door een erfenis in 2003. Verzoeker deelde deze woning met twee tantes en had geen beschikking over de huurinkomsten, die sinds 2003 naar een rechtbank in Marokko gingen vanwege een conflict met de erfgenamen en huurders.
Tijdens de zitting heeft verzoeker benadrukt dat hij niet over de woning kan beschikken en dat hij geen inkomsten meer heeft nu zijn bijstandsuitkering is ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onroerend goed op zijn naam heeft staan met een waarde die ver boven de toegestane vermogensgrens ligt. De rechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker weinig kans van slagen had, gezien de onduidelijkheid over zijn financiële positie en de conflicten die hij had met de erfgenamen en huurders. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat verzoeker zelf actie moet ondernemen om zijn situatie te verbeteren.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.C. Loman, in aanwezigheid van griffier R.E. Toonen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.