Overwegingen
1. Werknemer was in dienst bij eiseres als [functie] van [de school] in Amsterdam. Nadat de werknemer aan eiseres had meegedeeld dat de politie bij hem thuis een inval had gedaan, dat hij [bepaald] materiaal had gedownload op zijn thuiscomputer en dat een justitieel onderzoek naar hem zou worden verricht, heeft eiseres de werknemer op 1 april 2015 geschorst voor de duur van vier weken. De schorsing is nadien verlengd tot 1 juli 2015.
2. Op voorstel van eiseres is overleg gevoerd over een minnelijke regeling ter beëindiging van werknemers aanstelling. Dat overleg heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst van 30 mei 2015. Daarin is de arbeidsovereenkomst beëindigd per 1 augustus 2015. Ook is daarin onder meer vastgelegd dat werknemer tot 1 augustus 2015 is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris, dat eiseres ter overbrugging van een fictieve opzegtermijn een vergoeding van één maandsalaris betaalt, dat eiseres werknemer ondersteunt middels job coaching en/of een outplacementtraject, dat eiseres een positief geredigeerd getuigschrift zal verstrekken en dat werknemer afstand doet van zijn recht op aanvulling op de WW-uitkering.
3. Verweerder heeft aan werknemer met ingang van 3 augustus 2015 een WW-uitkering toegekend.
4. In deze procedure ligt ter beoordeling voor of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Als dat zo is, dan heeft werknemer geen recht op WW.
5. Eiseres heeft zich in bezwaar en in beroep op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens een dringende reden, zodat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Verweerder en werknemer hebben zich op het standpunt gesteld dat aan de werkloosheid geen dringende reden ten grondslag ligt.
6. Van verwijtbare werkloosheid is volgens artikel 24, tweede lid, onder a, van de WW sprake indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
7. Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van artikel 7:677, eerste lid, van het BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Op grond van artikel 7:678, tweede lid onder d, van het BW zullen dringende redenen onder andere aanwezig worden geacht wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden - die zowel objectief als subjectief dringend moet zijn - ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend; niet vereist is dat ontslag op staande voet is gegeven. Wel kan de gekozen route voor beëindiging van het dienstverband een (contra-)indicatie vormen voor het al dan niet aanwezig zijn van een dringende reden. Bij de beoordeling vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Dit betekent dat onder meer moet worden beoordeeld of, indien sprake is van een objectief dringende reden, deze ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een subjectief dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
9. Werknemer heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het downloaden en het bezit van [bepaald] materiaal. Met eiseres en verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen, mede gelet op de door werknemer bekleedde functie, een objectief dringende reden voor ontslag opleveren.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet voldaan aan de voorwaarde dat de objectief dringende reden ook voor eiseres een subjectief dringende reden vormde. Daartoe is het volgende redengevend.
11. Eiseres heeft werknemer weliswaar onmiddellijk geschorst, nadat zij van de hiervoor genoemde gedragingen op de hoogte raakte, maar zij heeft niet eenzijdig of via de rechter een onmiddellijke of spoedige beëindiging van de arbeidsovereenkomst bewerkstelligd. In plaats daarvan heeft eiseres er de voorkeur aan gegeven om in minnelijk overleg tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Tijdens het overleg over een minnelijke regeling heeft eiseres bij brief van 26 mei 2015 de arbeidsovereenkomst opgezegd en daarbij bovendien een opzegtermijn van twee maanden in acht genomen, zodat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op 1 augustus 2015. Daarbij is overigens vermeld dat de opzegging wordt ingetrokken wanneer de vaststellingsovereenkomst wordt getekend. Dat laatste is vervolgens gebeurd. In de vaststellingsovereenkomst is de arbeidsovereenkomst (ook) beëindigd per 1 augustus 2015 en daarnaast is een aantal voorwaarden in het voordeel van werknemer opgenomen. Verder is de vaststellingsovereenkomst neutraal van aard, in die zin dat daarin over de gedragingen van werknemer niets is vermeld. Als reden om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, is in de considerans slechts opgenomen dat er geschillen van inzicht zijn over de wijze waarop de werkzaamheden moeten en kunnen worden uitgevoerd, dat partijen er niet in zijn geslaagd die verschillen van inzicht te overbruggen en dat eiseres heeft vastgesteld dat een goede samenwerking tussen partijen niet langer mogelijk is.
12. Naar het oordeel van de rechtbank wijst het handelen van eiseres er niet op dat in het door werknemer begane strafbare feit voor eiseres een dringende reden was gelegen. In het moment waarop en de manier waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, alsmede in aanmerking genomen de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, komt onvoldoende tot uitdrukking dat de gedragingen van werknemer tot gevolg hadden dat deze voor eiseres een reden voor ontslag op staande voet opleverden. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres niet heeft gehandeld alsof zij de gedragingen van werknemer als een dringende reden heeft aangemerkt.
13. Dit betekent dat aan de werkloosheid geen subjectief dringende reden ten grondslag ligt.
14. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij de vaststellingsovereenkomst op 14 september 2015 buitengerechtelijk partieel heeft vernietigd. Op grond van informatie, die eiseres na de vaststellingsovereenkomst heeft verkregen, is gebleken dat werknemer zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan het downloaden en het in het bezit hebben van [bepaald] materiaal, maar ook beeldmateriaal van (oud-)leerlingen zodanig heeft bewerkt dat het resultaat gekwalificeerd kan worden als [bepaald] materiaal. Indien dit bij eiseres bekend zou zijn geweest, zou zij de vaststellingsovereenkomst niet hebben gesloten en zou zij tot ontslag op staande voet zijn overgegaan.
15. De rechtbank is van oordeel dat de partiële vernietiging van de vaststellings-overeenkomst niet tot een ander oordeel over het ontbreken van een subjectief dringende reden leidt. De partiële vernietiging heeft geen verandering gebracht in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2015. Of eiseres de vaststellingsovereenkomst niet zou hebben gesloten indien zij van de door haar gestelde nieuwe gegevens eerder op de hoogte was geweest, kan in het midden blijven. De toetsing van de subjectiviteit van de dringende reden dient plaats te vinden aan de hand van de handelswijze van de werkgever tot aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Met de op basis van artikel 24 van de WW aan te leggen beoordeling verhoudt zich niet dat de subjectiviteit van de dringende reden wordt getoetst aan de hand van een hypothetische situatie die zich niet heeft voorgedaan. Beoordeeld moet immers worden of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag lag, en niet of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag zou hebben gelegen als zich een andere situatie had voorgedaan. Dit betekent dat geen rekening kan worden gehouden met omstandigheden die ten tijde van het ontslag bij eiseres niet bekend waren en op basis waarvan eiseres, indien zij daarmee wel bekend zou zijn geweest, naar zij stelt anders zou hebben gehandeld. Of eiseres is benadeeld als gevolg van het door haar gestelde verzwijgen van informatie door werknemer – hetgeen werknemer overigens heeft bestreden – is een civiele aangelegenheid tussen eiseres en werknemer en kan in deze procedure geen rol spelen.
16. De slotsom is dat aan de werkloosheid van werknemer geen (subjectieve) dringende reden ten grondslag ligt. Dit betekent dat van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24 van de WW geen sprake is. Aan werknemer is terecht een WW-uitkering toegekend. Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, kan onbesproken blijven.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.