4.3.2.Criminele organisatie
4.3.2.1.
Juridisch kader criminele organisatie
Voor een veroordeling ter zake van deelname aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld:
1. dat er sprake is geweest van een organisatie,
2. dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en
3. voor iedere verdachte dat hij aan die organisatie heeft deelgenomen.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van strafrecht moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijke oogmerk deelt. Er dient een samenwerkingsverband te zijn, maar dit samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaken, en dat zich daarbinnen en/of daar omheen personen bevinden die ‘deelnemen’.
Daarnaast moet er sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen, en er zijn ook geen afgebakende taken vereist. Zelfs is niet vereist dat alle deelnemers aan de organisatie met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Soms gelegenheidsnetwerken, gebaseerd op of voortkomend uit vriendschappen of zakelijke relevantie. Dat er veel verschillende medeverdachten (ook) betrokken zijn en dat sprake is van een ‘ongeregelde bende’ maakt niet dat geen sprake is van een criminele organisatie. Voldoende is dat er een harde kern is die over een bepaalde periode met elkaar heeft samengewerkt. Ten slotte mag een samenwerkingsverband niet min of meer toevallig zijn en dient deze enige periode te omvatten.
Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet (mede) gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het gaat bij het oogmerk om het naaste doel: de groep kan zich (daarnaast) ook met legale en onschuldige dingen bezig houden. Er hoeft zelfs nog geen misdrijf te hebben plaatsgevonden, noch een strafbare poging of voorbereiding daartoe.
Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet nodig dat een verdachte zelf aan de beoogde strafbare feiten heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald delict, maar om betrokkenheid bij de organisatie. Daarnaast moet hij minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Als een handeling dus in enige relatie staat tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan zij al deelneming opleveren. Zelfs gedragingen die als
medeplichtigheid aan een misdrijf kunnen worden beschouwd waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, kunnen als deelnemingshandeling worden gekwalificeerd. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk beslist dat voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid wist van het criminele oogmerk en dat voor bewezenverklaring niet vereist is dat verdachte ook opzet had op concreet door de organisatie beoogde misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is dus geen vereiste voor een veroordeling ter zake van deelneming.
4.3.2.2. Bewezenverklaring criminele organisatie
De samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]
Uit de in
Bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in 2011 samen zijn begonnen met [naam bedrijf 1 B.V.] Getuige het arrest uit 2008 (uit België) waarbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn veroordeeld voor het Belgische equivalent van flessentrekkerij, kenden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] elkaar toen, in 2011, al jaren.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij alle 14 rechtspersonen – met uitzondering van [naam bedrijf 6 C.V.] , omdat [medeverdachte 1] toen gedetineerd zat – hebben samengewerkt, waarbij telkens op ongeveer dezelfde wijze is gefraudeerd. Het procedé kwam in de kern hierop neer: er werden bewust goederen gekocht zonder dat deze werden betaald. Daartoe werden documenten, zoals jaarrekeningen, vervalst om de kredietwaardigheid van hun ondernemingen te verhogen. Op deze wijze werd een façade gecreëerd, waardoor het voor een leverancier leek alsof hij te maken had met een goed lopende, legitieme onderneming. In dat vertrouwen leverden vele leveranciers op rekening zonder betaling vooraf te eisen, veelal onder eigendomsvoorbehoud. Bij eventuele vooruitbetaling aan de leveranciers werd het betaalde bedrag, na de levering aan de vennootschap, gestorneerd. [medeverdachte 3] hield zich voornamelijk – maar niet uitsluitend – bezig met de inkoop van goederen en [medeverdachte 1] – evenmin uitsluitend – met de verkoop daarvan. De niet betaalde goederen werden met spoed weggehaald en doorverkocht aan veelal vaste afnemers/ helers, die veelal wisten wat er aan de hand was. In het dossier komen een aantal afnemers naar voren die gedurende een langere periode, van meerdere ondernemingen van de verdachten, goederen hebben afgenomen. De winst werd door verdachten in eigen zak gestoken. Girale tegoeden werden weggesluisd. Beide verdachten wisten telkens dat zij de onderneming na enkele maanden, als de grond hen te heet onder de voeten zou worden, zouden laten “ploffen” door een faillissement of een turboliquidatie, hetgeen ook (vrijwel telkens) gebeurde. Op deze wijze zijn gedurende 4,5 jaar met misbruik van in totaal 14 rechtspersonen meer dan 300 leveranciers benadeeld met een totaal schadebedrag van € 2,5 miljoen.
De samenwerking met de andere medeverdachten
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen bovendien het volgende af. Gedurende de jaren breidde het samenwerkingsverband van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zich onder hun leiding verder uit en werd het procedé steeds vernuftiger uitgewerkt. Ook daarbij was sprake van een zekere rolverdeling. Eerst werden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en later ook [persoon 1] ingeschakeld om de bestelde goederen te vervoeren naar opslaglocaties en/of afnemers. Later werden extra inkopers, te weten [medeverdachte 5] en bij [naam bedrijf 17 B.V.] ook nog [medeverdachte 12] , ingeschakeld, vermoedelijk om in de korte tijd dat elke onderneming bestond nog meer goederen te kunnen bestellen. [medeverdachte 5] zorgde daarnaast voor het creëren van een professioneel ogende huisstijl en website en verkocht goederen. [medeverdachte 6] werd meermalen ingeschakeld om als katvanger te dienen, zodra de onderneming de ‘ploffase’ in ging. Knabben verstrekte de rechtspersonen die bij de fraude werden gebruikt en zorgde voor verwarring bij de curatoren, zodat deze nooit de vinger konden krijgen achter de precieze gang van zaken die tot het faillissement had geleid en wie daar betrokken bij waren, dit om ervoor te zorgen dat de verdachten de fraude met een volgende rechtspersoon konden continueren.
4.3.2.2.2. De rol van de verdachten
De rechtbank zal nu nader ingaan op het bewijs van de deelnemingshandelingen per verdachte.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]
Zoals hiervoor overwogen, waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vanaf het begin betrokken bij de frauduleuze handelingen van de organisatie. Zij hebben daarin ook telkens essentiële rollen vervuld. Zij waren ieder immers altijd betrokken bij het verkrijgen of oprichten van nieuwe rechtspersonen en het aanstellen van de bestuurders van die rechtspersonen. Zij huurden ieder bedrijfslocaties voor de rechtspersonen en onderhielden contact met [medeverdachte 6] en/of Knabben ten behoeve van (onder meer) de overdracht van het bestuur van de rechtspersonen. Zoals overwogen, was daarnaast [medeverdachte 3] altijd zeer direct betrokken bij het bestellen van goederen en hield [medeverdachte 1] zich voornamelijk bezig met het verkoop van goederen aan bij hem bekende vaste afnemers. Daarnaast hield vooral [medeverdachte 1] zich bezig met de financiën van de organisatie. Verder was hij, ook volgens zijn eigen verklaring, bij ten minste een aantal rechtspersonen betrokken bij het vervalsen van jaarstukken. In het bijzonder heeft [medeverdachte 1] meerdere van de ten laste gelegde rechtspersonen op zijn naam gezet of is hij direct betrokken geweest bij het op naam zetten van anderen. Hij heeft de beschikking gehad over bankrekeningen van meerdere rechtspersonen. Hij heeft auto’s gehuurd die bij vrijwel alle rechtspersonen zijn gebruikt om bestelde goederen te vervoeren. Hij heeft bedrijfs- en opslaglocaties gehuurd. Hij heeft telkens op naam van de rechtspersonen bestelde goederen doorverkocht aan veelal vaste afnemers/ helers. Deze vaste afnemers waren allen vaste afnemers van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 8] van [naam bedrijf 4 B.V.] , een van de grootste afnemers van de criminele organisatie, nam daarnaast ook goederen af van [medeverdachte 3] , maar ook hij heeft in het kader van een groot aantal ondernemingen contact gehad met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] was bovendien verantwoordelijk voor de bankrekeningen en de kas van de gebruikte ondernemingen. Hij sluisde girale ontvangsten weg en verdeelde contante opbrengsten onder de leden van de criminele organisatie.
[medeverdachte 3] heeft bekend dat zijn opzet al vanaf [naam bedrijf 1 B.V.] was gericht op deze vorm van fraude. Dit wordt bevestigd door de bewijsmiddelen.
[medeverdachte 1] heeft het bestaan van opzet in zijn geval ontkend ten aanzien van een aantal van de ten laste gelegde rechtspersonen, onder meer door te betogen dat hij (aanvankelijk) meende dat er eerlijk zaken werd gedaan dan wel dat hij er niet of slechts zijdelings bij betrokken was. Uit het bovenstaande volgt dat dit bewijsverweer wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, zodat het faalt.
Gelet op de duurzame betrokkenheid van de [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , hun essentiële rol in de fraude en de omstandigheid dat zij daarbij ook anderen, in het bijzonder de chauffeurs, aanstuurden, is de rechtbank van oordeel dat tevens het strafverzwarend bestanddeel, dat zij oprichters en leiders waren van de criminele organisatie, kan worden bewezen. Daarbij is niet relevant of een verdachte bij een bepaalde rechtspersoon misschien een grotere rol had dan een andere verdachte of de een de ander soms instructies gaf. Beiden waren een spil in de organisatie en zij vulden elkaar aan.
[medeverdachte 5]
is voor het eerst in beeld gekomen bij [naam bedrijf 9 B.V.] Hij heeft deze B.V. tijdelijk op zijn naam gehad en vervolgens overgedragen aan [medeverdachte 1] . Op het moment dat de B.V. op zijn naam gezet werd – en dus nog voor de overdracht aan [medeverdachte 1] – was hij, volgens zijn eigen verklaring, echter al voor [medeverdachte 1] gewaarschuwd door Knabben . Bovendien had hij al maanden daarvoor een e-mail van Knabben doorgestuurd gekregen – welke e-mail ook naar [medeverdachte 1] werd gestuurd – met betrekking tot een faillissement van [medeverdachte 4] . Daar komt bij dat [medeverdachte 5] op 6 september 2013, weliswaar op een moment dat hij geen bestuurder meer was van [naam bedrijf 9 B.V.] , maar terwijl de fraude met die rechtspersoon nog wel aan de gang was, tijdens een telefoongesprek zeer treffend, en achteraf gezien juist, de frauduleuze handelingen van [medeverdachte 1] heeft omschreven. Mede gezien de handelingen die [medeverdachte 5] ondanks deze wetenschap in 2014 ten aanzien van meerdere ten laste gelegde rechtspersonen heeft verricht, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat hij al ten tijde van het overdragen van [naam bedrijf 9 B.V.] in zijn algemeenheid wist wat [medeverdachte 1] met die rechtspersoon zou gaan doen. Door desondanks de rechtspersoon over te dragen, heeft [medeverdachte 5] een handeling verricht waardoor het oogmerk van de organisatie is ondersteund. Immers heeft [medeverdachte 5] door het overdragen van [naam bedrijf 9 B.V.] [medeverdachte 1] de middelen verschaft om met die rechtspersoon te frauderen.
Na [naam bedrijf 9 B.V.] is [medeverdachte 5] tijdelijk niet in beeld – op zijn tenlastelegging is ook vermeld dat hij betrokken zou zijn geweest bij [naam bedrijf 12 B.V. 1] , maar het dossier bevat hiervoor onvoldoende bewijs, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken – tot [naam bedrijf 15 B.V.] Vanaf dat moment is [medeverdachte 5] echter niet meer slechts zijdelings betrokken, maar actief bezig met het verwezenlijken van het oogmerk van de criminele organisatie. Zoals hiervoor weergegeven had hij toen al geruime tijd wetenschap van de frauduleuze activiteiten van [medeverdachte 1] . Zijn wetenschap wordt daarnaast nog bevestigd doordat [medeverdachte 5] bij zowel [naam bedrijf 15 B.V.] , als bij [naam bedrijf 17 B.V.] een valse naam heeft gebruikt om goederen in te kopen en doordat hij beschikte over een aanvangsdocument voor [naam bedrijf 17 B.V.] , waarin is opgenomen dat hij mee zou delen in de winst en er na verkoop 35% van de inkoopprijs zou overblijven. [medeverdachte 5] heeft voor [naam bedrijf 15 B.V.] , [naam bedrijf 16 B.V.] en [naam bedrijf 17 B.V.] de website en huisstijl gemaakt, essentiële onderdelen van het creëren van de façade, en goederen besteld, wetende dat hiervoor niet zou worden betaald. Daarbij heeft hij evident leugenachtige verhalen verteld, bijvoorbeeld dat [naam bedrijf 17 B.V.] al sinds 1974 bestond. Al deze handelingen kunnen worden aangemerkt als deelnemingshandelingen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 2]
heeft geen verklaring willen afleggen voor zijn handelingen. De rechtbank baseert de aanwezigheid van zijn wetenschap omtrent over het criminele oogmerk van de organisatie daarom op de omstandigheden die uit de bewijsmiddelen blijken. Daaruit blijkt dat hij gedurende een langere periode goederen heeft opgehaald en weggebracht, die waren besteld op naam van meerdere rechtspersonen. Hij vervoerde deze goederen naar niet op naam van die ondernemingen gehuurde opslaglocaties en naar vaste afnemers van zijn zoon, [medeverdachte 1] . Het kan hem niet zijn ontgaan dat zijn zoon en [medeverdachte 3] telkens enkele maanden gebruik maakten van een rechtspersoon om vervolgens plotseling te stoppen met de handel op naam van die rechtspersoon en met een andere rechtspersoon, gevestigd op een andere locatie, door te gaan met feitelijk dezelfde activiteiten, waarbij wel telkens dezelfde afnemers in beeld kwamen. De rechtbank gaat er van uit dat [medeverdachte 2] onder deze omstandigheden heeft geweten dat er telkens sprake was van frauduleuze activiteiten. Door desondanks telkens weer goederen te vervoeren, in het bijzonder naar afnemers, heeft hij telkens deelnemingshandelingen aan de criminele organisatie verricht. Dit vervoer was immers instrumenteel voor het buiten het bereik van de niet betaalde leveranciers brengen van de goederen en het daadwerkelijk verkrijgen van de winst door de organisatie.
[medeverdachte 4]
heeft voor twaalf ten laste gelegde rechtspersonen goederen opgehaald bij leveranciers dan wel geleverde goederen weggebracht naar afnemers of garageboxen, uit het zicht van de leveranciers. Daarnaast heeft hij [naam bedrijf 5 C.V.] opgericht, heeft hij een bankrekening voor die rechtspersoon geopend en is hij, blijkens de bewijsmiddelen in het dossier, in het bijzonder de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , actief betrokken geweest bij het bestellen van goederen namens [naam bedrijf 5 C.V.] Nadat deze rechtspersoon was geploft, is [medeverdachte 4] ook persoonlijk failliet verklaard. Hij heeft toen ook begrepen dat er met de rechtspersoon – volgens eigen zeggen door [medeverdachte 1] en zijn vader, [medeverdachte 3] – was gefraudeerd. Ondanks deze wetenschap en de nadelige gevolgen die [naam bedrijf 5 C.V.] voor hem persoonlijk heeft gehad, is hij daarna echter telkens door blijven gaan met het vervoeren van goederen door zijn vader en [medeverdachte 1] . Het kan hem niet zijn ontgaan dat zij telkens enkele maanden gebruik maakten van een rechtspersoon om vervolgens plotseling te stoppen met de handel op naam van die rechtspersoon en met een andere rechtspersoon, gevestigd op een andere locatie, door te gaan met feitelijk dezelfde activiteiten, waarbij telkens ook dezelfde afnemers in beeld kwamen. De gang van zaken was bij al deze rechtspersonen telkens vrijwel gelijk aan de gang van zaken bij [naam bedrijf 5 C.V.] Het kan [medeverdachte 4] ook niet zijn ontgaan dat goederen werden besteld met valse namen. Sterker nog, uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij in ten minste twee gevallen zelf ook een andere naam heeft aangenomen. De handelingen van [medeverdachte 4] zijn alleen verklaarbaar als hij gedurende de hele ten laste gelegde periode wetenschap had van de gepleegde fraude en daar desondanks bewust aan mee heeft gedaan. Anders zou hij immers, zeker na de gebeurtenissen bij [naam bedrijf 5 C.V.] , wel zijn gestopt met werken voor zijn vader en [medeverdachte 1] . Door desondanks telkens weer goederen te vervoeren, heeft hij telkens deelnemingshandelingen aan de criminele organisatie verricht. Immers was dit vervoer essentieel voor het daadwerkelijk verkrijgen van de winst door de organisatie.
[medeverdachte 6]
kwam voor het eerst in beeld bij [naam bedrijf 2 B.V.] en is daarna nog meerdere keren, zodra de ploffase van een rechtspersoon zich aandiende, als (middellijk) bestuurder van door de organisatie gebruikte rechtspersonen aangesteld. Deze rechtspersonen eindigden telkens – met uitzondering van [naam bedrijf 16 B.V.] – in een faillissement en in het geval van [naam bedrijf 6 C.V.] ook in het persoonlijke faillissement van [medeverdachte 6] zelf. Volgens zijn eigen verklaring is hij op weg naar de curator van [naam bedrijf 6 C.V.] ook door Knabben gewaarschuwd voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij zich op dat moment niet realiseerde wat Knabben hiermee bedoelde, maar bij de curator is expliciet ter sprake gekomen dat Knabben aangifte zou hebben gedaan tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , omdat dat oplichters waren. Deze mededeling aan de curator is niet anders te lezen dan dat [medeverdachte 6] zich wel degelijk heeft gerealiseerd wat Knabben daarmee bedoelde. Desondanks is [medeverdachte 6] keer op keer met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in zee gegaan, terwijl dat telkens leidde tot een faillissement van de rechtspersonen die hij op zijn naam nam. Op geen enkel moment heeft hij besloten om hiermee te stoppen of om zich ook maar enigszins te verdiepen in de rechtspersoon waarvan hij als bestuurder van zou worden ingeschreven, door bijvoorbeeld eerst administratie van een rechtspersoon te eisen voordat hij zich als bestuurder zou laten inschrijven. Hoewel [medeverdachte 6] heeft ontkend dat hij enige wetenschap heeft gehad van de frauduleuze handelingen van [medeverdachte 1] (en de rest van de organisatie), acht de rechtbank deze verklaring, gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden, volstrekt ongeloofwaardig. Het kan niet anders dan dat [medeverdachte 6] in zijn algemeenheid wist dat er door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] strafbare feiten werden gepleegd met betrekking tot de rechtspersonen waarvan hij bestuurder werd en dat hij slechts werd ingeschakeld om als katvanger te dienen. Door zich desondanks telkens als bestuurder in te laten schrijven, heeft hij handelingen verricht die rechtstreeks verband hielden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie, in het bijzonder het na het ploffen van de rechtspersoon onmogelijk maken voor leveranciers en curatoren om te achterhalen wat er zich precies binnen de rechtspersoon had afgespeeld en waar de bestelde goederen waren gebleven. Daardoor werd de organisatie immers in de gelegenheid gesteld om, zonder tussenkomst van politie of justitie, die door de curatoren en de leveranciers zouden kunnen worden ingeschakeld, door te gaan met frauderen met een nieuwe rechtspersoon. Bovendien heeft [medeverdachte 6] de organisatie tot het faillissement laten gebruikmaken van de rechtspersonen waarvoor hij inmiddels verantwoordelijk was, zodat er in sommige gevallen ook nadat hij bestuurder was geworden nog goederen konden worden besteld zonder deze te betalen. Hoewel [medeverdachte 6] niet direct betrokken was bij de primaire, winstgevende handelingen van de organisatie, kunnen zijn handelingen daarom wel worden aangemerkt als deelnemingshandelingen aan de criminele organisatie.
Knabben
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat Knabben meerdere malen betrokken is geweest bij de faillissementen van rechtspersonen die door de organisatie waren gebruikt om te frauderen. Hij komt voor het eerst in beeld als hij op 17 april 2012 een e-mail verstuurt naar [medeverdachte 1] met een concepttekst voor een bericht aan de curator van [naam bedrijf 2 B.V.] In deze concepttekst wordt uiteengezet dat de persoon die dit bericht aan de curator moet gaan sturen – [medeverdachte 6] gezien de ondertekening met “ [medeverdachte 6] ” – bestuurder is van [naam bedrijf 3 B.V.] (de rechtbank begrijpt: [naam bedrijf 3 B.V.] ) en dat de curator van [naam bedrijf 2 B.V.] de werkzaamheden van [naam bedrijf 3 B.V.] onmogelijk maakt door het beslag op het pand in Tuitjenhorn. Voorts wordt in de concepttekst gesteld dat de gehele administratie van [naam bedrijf 3 B.V.] zich in dat pand bevindt. Beide zaken zijn, zo later blijkt, evident onjuist. De concepttekst is doorgestuurd naar de curator en Knabben is vervolgens geïnformeerd over diens antwoord. Knabben mailt daarop aan [medeverdachte 1] dat ze ‘deze stommerik toch maar mooi te pakken hebben’. Enige tijd later stuurt Knabben zelf een e-mail naar de curator van [naam bedrijf 2 B.V.] , met een zelfde inhoud als de door hem opgestelde concepttekst. Uit de door Knabben aan [medeverdachte 1] gestuurde e-mail kan worden opgemaakt dat Knabben wist dat de aan de curator verstrekte informatie onjuist was. Behalve bij [naam bedrijf 2 B.V.] en [naam bedrijf 3 B.V.] , is Knabben ook bij daaropvolgende rechtspersonen betrokken. Zo is hij betrokken bij de afwikkeling c.q. faillissementen van [naam bedrijf 3 B.V.] , [naam bedrijf 5 C.V.] , [naam bedrijf 6 C.V.] , [naam bedrijf 9 B.V.] en [naam bedrijf 11 B.V.] , waarbij de curatoren telkens verkeerd werden voorgelicht en in verwarring gebracht door de aanstelling van [medeverdachte 6] als katvanger. Daarnaast was Knabben betrokken bij de verkrijging door de organisatie van de rechtspersonen [naam bedrijf 5 C.V.] , [naam bedrijf 7 B.V.] , [naam bedrijf 8 B.V.] en [naam bedrijf 12 B.V. 1]
Tijdens de ten laste gelegde periode heeft Knabben meermalen mensen, zoals [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] , gewaarschuwd voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarnaast heeft hij meermalen tegen curatoren gezegd dat er sprake was van fraude en heeft hij zelfs aangifte gedaan. En al in juni 2012 heeft hij, in een e-mailconversatie met (kennelijk) [medeverdachte 3] , aangegeven dat hij wist dat er ten aanzien van [naam bedrijf 3 B.V.] sprake was van het bewegen van anderen tot de afgifte van goederen zonder dat die goederen betaald werden. Desondanks heeft hij op geen enkel moment besloten om te stoppen met het ter wille zijn van de criminele organisatie en is hij actief blijven bijdragen aan het in stand houden van de fraude. In het bijzonder valt daarbij op dat Knabben de rechtspersonen [naam bedrijf 12 B.V. 1] , [naam bedrijf 13 B.V. 2] en [naam bedrijf 10 B.V.] ., notabene na telefonisch overleg met [medeverdachte 1] , in zijn hoedanigheid van aandeelhouder heeft geliquideerd en aan het handelsregister heeft laten weten dat ze met onmiddellijke ingang zijn opgehouden te bestaan omdat er geen baten meer zouden zijn. Dit terwijl hij zelf stelt formeel helemaal geen aandeelhouder te zijn geworden van die vennootschappen en slachtoffer te zijn geworden van identiteitsfraude, en terwijl hij weet dat er met die vennootschappen is gefraudeerd en er wel degelijk baten zijn, te weten vorderingen uit onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid op de personen die de vennootschappen hebben misbruikt. Zeker gezien hetgeen Knabben wist over de frauduleuze handelingen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , had het in dat geval veel meer voor de hand gelegen om naar de politie te stappen, al het bewijs dat hij had te verstrekken en in ieder geval geen handelingen te verrichten waardoor hij [medeverdachte 1] ter wille zou zijn. Nu hij dat niet heeft gedaan en gelet op alle andere omstandigheden in het dossier, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat Knabben al vanaf zijn eerste betrokkenheid, bij [naam bedrijf 2 B.V.] , tenminste in zijn algemeenheid wetenschap had van het criminele oogmerk van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en hun organisatie. Door hen desondanks meerdere rechtspersonen ter beschikking te stellen en zich telkens bezig te houden met de afwikkeling van faillissementen op een manier waarbij werd gepoogd de waarheid te verhullen voor de leveranciers en curatoren, heeft verdachte dus handelingen verricht die rechtstreeks verband hielden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Door zijn handelingen werd de organisatie immers in de gelegenheid gesteld om, zonder toekomst van politie of justitie, die door de curatoren en de leveranciers zouden kunnen worden ingeschakeld, door te gaan met frauderen met een nieuwe rechtspersoon. Hoewel Knabben niet direct betrokken was bij de primaire, winstgevende, handelingen van de organisatie, kunnen zijn handelingen daarom worden aangemerkt als deelnemingshandelingen aan de criminele organisatie.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de kern hebben gevormd van een steeds verder uitdijende criminele organisatie die het oogmerk had op, kort gezegd, het maken van winst door het plegen van faillissementsfraude, oplichting, flessentrekkerij, valsheid in geschrift en (gewoonte)witwassen. Gelet op de handelingen die ieder van de verdachten, vaak gedurende zeer lange tijd, hebben uitgevoerd, en die alle in relatie stonden tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan het bovendien niet anders dat zij allen wetenschap hadden van het oogmerk van die organisatie en daaraan hebben deelgenomen.