ECLI:NL:RBAMS:2016:7862
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beslissing over beveiligingsmaatregelen en bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.L. de Graaff, en de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. R.W. Veldhuis en een andere gemachtigde. Verzoeker had een verzoek ingediend om een persoonlijk alarm toe te kennen, omdat hij zich bedreigd voelde door extreemrechtse groeperingen. De hoofdofficier van justitie had echter besloten geen beveiligingsmaatregelen te nemen, wat verzoeker niet accepteerde. Hij stelde beroep in tegen deze beslissing en vroeg om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beslissing van de hoofdofficier van justitie om geen beveiligingsmaatregelen te nemen, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen beroep openstaat tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter concludeerde dat hij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat de rechtsverhouding tussen verzoeker en verweerder beheerst wordt door het privaatrecht, en dat verzoeker zich daarom tot de burgerlijke rechter moest wenden.
De voorzieningenrechter heeft de zaak gesloten zonder proceskostenveroordeling en heeft de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoeker om de juiste rechtsgang te volgen in het kader van zijn verzoek om beveiligingsmaatregelen.