ECLI:NL:RBAMS:2016:7834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
13/731068-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling politieagent voor zware mishandeling door schieten op verdachte

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een politieagent, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 augustus 2014, waarbij de verdachte, tijdens de uitoefening van zijn politietaak, opzettelijk met een vuurwapen op de benen van een persoon, aangeduid als [persoon 1], heeft geschoten. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op het moment van het schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de situatie verkeerd had beoordeeld en niet verontschuldigbaar had gedwaald over het dreigende gevaar. De rechtbank hield rekening met de lastige omstandigheden waaronder politieambtenaren hun werk moeten doen, maar concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uren geëist, en de rechtbank heeft deze straf opgelegd, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de verdachte zich binnen twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/731068-15 (Promis)
Datum uitspraak: 29 november 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres verdachte].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. Felix naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 augustus 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, aan een ander, te weten [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door opzettelijk met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) af te vuren in de richting van de benen van die [persoon 1] , waarbij die kogel(s) het linkerbovenbeen en/of de rechterenkel, althans het lichaam, van die [persoon 1] is/zijn binnengedrongen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2014 te Amsterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van de benen van die [persoon 1] , waarbij die kogel(s) het linkerbovenbeen en/of de rechterenkel, althans het lichaam van die [persoon 1] is/zijn binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld, door met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) af te vuren in de richting van de benen van die [persoon 1] , waarbij die kogel(s) het linkerbovenbeen en/of de rechterenkel, althans het lichaam, van die [persoon 1] is/zijn binnengedrongen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere kogelwonden, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 3 augustus 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld door met een vuurwapen een of meerdere kogels in de richting van de benen van die [persoon 1] af te vuren, waarbij die kogel(s) het linkerbovenbeen en/of rechterenkel, althans het lichaam, van die [persoon 1] is/zijn binnengedrongen, waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat sprake is van zware mishandeling, nu verdachte op de benen van het slachtoffer (hierna steeds: [persoon 1] ) heeft geschoten en hem daarbij heeft geraakt.
Dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit de medische informatie en het feit dat [persoon 1] anderhalf jaar na het incident na een operatie nog steeds last heeft van zijn verwondingen en moeilijk loopt, zenuwen zijn geraakt en er nog scherven in zijn linkerdij zitten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat over de bewezenverklaring geen discussie hoeft te bestaan, nu verdachte éénmaal op de benen van [persoon 1] heeft geschoten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Hierbij overweegt zij dat sprake is van opzettelijk handelen nu verdachte bewust zijn vuurwapen heeft gepakt en op de benen van [persoon 1] heeft geschoten.
4.3.2
Bewijsmiddelen
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had op 3 augustus 2014 dienst samen met [persoon 2] . Ik heb [persoon 1] aangehouden omdat hij zijn identiteitsbewijs niet kon of wilde geven.
De situatie escaleerde enorm. Hierop heb ik mijn vuurwapen getrokken. Ik heb op zijn benen geschoten.
2.
Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 20140064 van 17 oktober 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporings-ambtenaar [persoon 3] , onder meer inhoudende de verklaring van [persoon 1] (doorgenummerde pag. 49 e.v.)
3.
Een geschrift, zijnde aanvraagformulier medische informatie betreffende [persoon 1] , inhoudende een geneeskundige verklaring van de arts S. Dingemans, d.d. 6 augustus 2014, inclusief 3 foto’s (doorgenummerde pag. 42-47).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 3 augustus 2014 te Amsterdam, aan een ander, te weten [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door opzettelijk met een vuurwapen een kogel af te vuren in de richting van de benen van die [persoon 1] , waarbij die kogel het linkerbovenbeen en de rechterenkel van die [persoon 1] is binnengedrongen.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
het standpunt van het openbaar ministerie.
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijk requisitoir onder meer, samengevat, het volgende aangevoerd.
Rechtmatigheid van de aanhouding
Verdachte was in het kader van de uitoefening van zijn politietaak, bevoegd om [persoon 1] aan te houden, nu die op dat moment verdacht werd van overtreding van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (het niet voldoen aan de verplichting een identificatiebewijs ter inzage aan te bieden). De aanhouding van [persoon 1] was derhalve rechtmatig.
Was verdachte op grond van de Ambtsinstructie bevoegd zijn vuurwapen te gebruiken?
Verdachte was op grond van artikel 7 van de Ambtsinstructie niet bevoegd zijn vuurwapen te gebruiken. Collega [persoon 2] werd weliswaar mishandeld, maar er was geen sprake van een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van [persoon 2] . Ook was of kon de mishandeling van [persoon 2] door haar gevolg niet bedreigend zijn voor de samenleving. Daarom is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Ambtsinstructie.
Verdachte had ook op grond van artikel 7 lid 3 van de Ambtsinstructie niet mogen overgaan tot aanhoudingsvuur. Verdachte kon op grond van het signalement, de gelijkende foto en het inhoudelijke gesprek met [persoon 1] , geen redelijke twijfel meer hebben over de identiteit van [persoon 1] en de mishandeling door [persoon 1] was niet dusdanig dat uitstel van aanhouding een onaanvaardbaar risico van de rechtsorde met zich mee zou brengen.
Noodweer/Noodweerexces
Uit de verklaringen van [persoon 2] , [persoon 4] en [persoon 5] blijkt niet dat er sprake was van een acute levensbedreigende situatie. Ook was geen sprake meer van een ogenblikkelijke aanranding, omdat de gedraging van [persoon 1] jegens [persoon 2] al ten einde was op het moment dat het schot viel. Er is geen sprake van noodweer en reeds daarom ook niet van noodweerexces.
Putatief noodweer
Aan verdachte komt eveneens geen verweer op grond van putatief noodweer toe. Verdachte verklaart dat hij de situatie (veel) ernstiger beoordeelde dan achteraf feitelijk is vast komen te staan. Deze dwaling was objectief gezien niet verontschuldigbaar. De drie collega-agenten, waarvan één met minder ervaring en dienstjaren, hebben blijkens hun verklaringen de situatie als veel minder bedreigend beoordeeld. Dit levert de benodigde objectivering voor de beoordeling van een putatief noodweerverweer. Van verdachte mocht in deze situatie worden verlangd dat hij de situatie anders zou hebben ingeschat.
Dat stress er de oorzaak van kan zijn dat feiten anders worden geïnterpreteerd is geen rechtvaardiging, nu de drie collega’s die in dezelfde stressvolle situatie verkeerden een andere inschatting maakten. Dit had van verdachte ook verwacht mogen worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in zijn op schrift gestelde pleitnotitie onder meer en kort samengevat het volgende aangevoerd.
Rechtmatigheid aanhouding
De aanhouding van [persoon 1] was rechtmatig. Hij was verdachte van huiselijk geweld, stond gesignaleerd en kon of wilde zijn identiteitsbewijs op vordering niet ter inzage geven. Omdat [persoon 1] zich hevig verzette, mochten de politieambtenaren gepast geweld gebruiken bij de aanhouding. In de chaos van het geweld heeft verdachte de beslissing genomen te schieten op de benen van [persoon 1] . Uit onderzoek is gebleken dat stress leidt tot inschattingsfouten. Dat verdachte uit stress heeft gehandeld is zeer aannemelijk.
Noodweer
Het geweld dat [persoon 1] heeft gepleegd is wederrechtelijk, nu de aanhouding rechtmatig was. Verdachte meende dat een verdediging tegen deze aanranding noodzakelijk was. Zijn collega’s waren nog in gevecht met [persoon 1] en van hem kon niet worden gevergd dat hij zich aan dit gevecht zou onttrekken en zijn collega’s zou achterlaten met [persoon 1] . Achteraf gezien was het schieten op de benen van [persoon 1] echter niet proportioneel in verhouding tot de wederrechtelijk aanranding door [persoon 1] .
Noodweerexces
Er is wel sprake van noodweerexces. Hierbij speelt angst en stress een rol bij verdachte: ondanks de door collega’s gebruikte pepperspray, ging het gevecht door en hij was bang dat de collega’s zwaar verwond zouden kunnen worden. Hierop besloot hij in een split second te schieten. Het is minst genomen zeer aannemelijk dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt werd door de wederrechtelijke aanranding door [persoon 1] .
Op grond hiervan verzoekt de raadsman de rechtbank om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Putatief noodweer (exces)
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een noodweersituatie komt verdachte een beroep op putatief noodweer (exces) toe.
Verdachte dwaalde omtrent de ernst van de bedreiging. Dat hij de situatie dreigender heeft beleefd dan feitelijk aan de orde was, is hem, door de stressvolle situatie, de val van zijn collega die hij als ernstig beoordeelde, de gebruikte pepperspray en de agressie van [persoon 1] , niet aan te rekenen. Hij kon verschoonbaar in de veronderstelling verkeren dat de dreiging zodanig hoog was dat schieten op de benen van [persoon 1] geboden was. Daarom komt hem een beroep op putatief noodweer toe en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.
het oordeel van de rechtbank
Rechtmatigheid aanhouding [persoon 1]
De rechtbank stelt voorop dat de aanhouding van [persoon 1] rechtmatig is geweest. [persoon 1] mocht worden aangehouden op grond van de verdenking van huiselijk geweld, de signalering op grond van een onherroepelijk vonnis en de verdenking van mishandeling van een ambtenaar in functie. Op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 mocht verdachte hierbij ook gepast geweld gebruiken.
Gebleken is dat [persoon 1] zich hevig verzette tegen zijn aanhouding en dat dit verzet uitliep op een worsteling tussen [persoon 1] en de vier verbalisanten. Hierbij is [persoon 2] door [persoon 1] geschopt.
Aan de vraag of verdachte zijn vuurwapen bij de aanhouding mocht gebruiken komt de rechtbank niet toe, nu uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij dit vuurwapen heeft gehanteerd om een einde te maken aan een voor hemzelf en zijn collega’s dreigende situatie en wederrechtelijke aanranding en niet ter aanhouding van een verdachte. Gelet hierop staat de rechtbank dan ook thans voor de vraag of verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces).
Noodweer/noodweerexces
Wil sprake zijn van noodweer dan dient vast te komen staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [persoon 1] zijn collega [persoon 2] onderuit heeft geschopt, waarna zij hard op haar rug en mogelijk met haar hoofd op de straat terecht kwam. Hierna zag hij kans zijn vuurwapen te trekken. Hij vond dat het zo niet langer kon en dat er gevaar bestond dat er nog meer gewonden zouden vallen. Hij zei [persoon 1] dat hij moest blijven staan en dat hij anders zou schieten. Op 4 augustus 2014 heeft verdachte bij de Rijksrecherche verklaard dat hij vervolgens direct schoot toen [persoon 1] naar links bewoog. Bij de Rechter-Commissaris op 2 december 2014 heeft verdachte verklaard dat hij schoot toen [persoon 1] op hem kwam aflopen. Nu de verklaring van 4 augustus 2014 direct na het incident is afgelegd en deze ten aanzien van de looprichting bovendien wordt ondersteund door de verklaring van collega [persoon 4] afgelegd bij de Rechter-Commissaris op 2 december 2014, hecht de rechtbank de meeste waarde aan deze eerdere verklaring van verdachte. De rechtbank gaat er dus vanuit dat verdachte op de benen van [persoon 1] heeft geschoten toen deze, ongewapend, niet richting verdachte, maar naar links bewoog. Van enige concrete dreigende agressie gericht tegen verdachte is derhalve niet gebleken op het moment dat verdachte schoot.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen zicht meer had op [persoon 2] en dat hij dacht dat zij naast hem op de grond lag. Dat op het moment van schieten nog sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens [persoon 2] is echter niet aannemelijk geworden.
Nu er voorts evenmin aanwijzingen zijn dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [persoon 1] van anderen dan verdachte of [persoon 2] verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer. Dit brengt mee dat het beroep op noodweerexces ook dient te worden verworpen.
Putatief noodweer(exces)
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Of verdachte niet alleen kon, maar ook redelijkerwijs mocht menen dat hij zichzelf of een ander moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld, wordt in onderhavige zaak beoordeeld vanuit het perspectief van een redelijk handelend politieambtenaar. Zou een gemiddelde politieambtenaar, met een gelijke ervaring, opleiding en training, eveneens in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij werd aangevallen? Hierbij komt betekenis toe aan de zogenaamde Garantenstellung, waarbij aan politieambtenaren op grond van hun beroep, opleiding en training andere eisen kunnen worden gesteld dan aan een normale burger.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld en niet verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent het (dreigende) gevaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat [persoon 1] geen wapen bij zich had en niet bewoog richting verdachte zelf. Voorts is gebleken dat [persoon 2] niet gewond was en dat noch [persoon 2] , die bovendien jonger en minder ervaren was dan verdachte, noch de beide andere collega’s de situatie als (levens)bedreigend hebben ervaren.
Van verdachte, als politieambtenaar, mocht redelijkerwijs worden verwacht dat hij ondanks de hectiek van het moment, de spanning kon beheersen, de situatie voldoende kon overzien en niet naar zijn wapen zou grijpen. Aldus kan niet worden gezegd dat verdachte redelijkerwijs mocht vermoeden dat hij of zijn collega’s werden aangevallen en de rechtbank verwerpt daarom het beroep op putatief noodweer en noodweer exces.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich niet kan beroepen op enige rechtvaardigingsgrond dan wel schulduitsluitingsgrond, zodat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en verdachte een strafbare dader is.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld, verzoekt de raadsman verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, nu oplegging van een straf geen redelijk strafdoel dient.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft [persoon 1] willen aanhouden. [persoon 1] heeft zich hiertegen in zodanig hevige mate verzet, dat vier agenten hem niet onder controle konden krijgen. Door dit hevige verzet van [persoon 1] heeft verdachte de – onjuiste – keuze gemaakt om met zijn vuurwapen gericht op de benen van [persoon 1] te schieten en hem hierbij in zijn benen te raken. Hierbij is de kogel door het linkerbovenbeen gegaan en in de rechterenkel terechtgekomen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Dit is een ernstig feit en van een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond is geen sprake.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte op dat moment een jonge politieagent was met relatief weinig ervaring. Ter terechtzitting is gebleken dat hij zijn werkzaamheden heeft kunnen voortzetten en dat zijn superieuren zeer tevreden zijn over zijn functioneren. Verdachte is in een voor hem lastige situatie terecht gekomen, die hij niet heeft gewild en waarbij hij een inschattingsfout heeft gemaakt. Op een politieambtenaar rust als wapendrager een zware verantwoordelijkheid. Voor hem heeft een dergelijke inschattingsfout grote gevolgen. Dat is inherent aan zijn functie, maar de rechtbank heeft oog voor de lastige omstandigheden en de druk waaronder politieambtenaren hun werk moeten doen. Dit is mede van invloed op de strafmaat.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat er inmiddels twee jaren zijn verstreken en dat verdachte al die tijd in onzekerheid heeft geleefd over de afdoening van de zaak.
Verder blijkt uit het strafblad van verdachte van 21 oktober 2016 dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat na te noemen straf recht doet aan alle voorgaande omstandigheden en aan de ernst van het feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. R.H. Mulderije en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2016.