ECLI:NL:RBAMS:2016:7750

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
C/13/588978 / HA ZA 15-560
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en faillissement van 4Ports B.V.

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de aansprakelijkheid van de bestuurder van de failliete vennootschap 4Ports B.V. centraal. De curator, mr. Joost Mathijs Johannes van der Grinten, vorderde betaling van een bedrag van EUR 28.488,-- van de gedaagde, die als enig bestuurder van 4Ports fungeerde. De curator stelde dat de gedaagde aansprakelijk was op grond van artikel 2:10 en 2:248 van het Burgerlijk Wetboek, omdat hij zijn boekhoudplicht zou hebben geschonden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de curator stelde dat de administratie niet voldeed aan de wettelijke eisen, de gedaagde voldoende aannemelijk had gemaakt dat andere omstandigheden dan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement waren. De rechtbank weigerde daarom de gevorderde verklaring voor recht en oordeelde dat de gedaagde niet aansprakelijk was voor het faillissementstekort. De vordering tot betaling van het bedrag van EUR 28.488,-- werd echter wel toegewezen, omdat de gedaagde in verzuim verkeerde met betrekking tot zijn terugbetalingsverplichting. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en ook in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/588978 / HA ZA 15-560
Vonnis van 7 december 2016
in de zaak van
mr. JOOST MATHIJS JOHANNES VAN DER GRINTEN
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
4Ports B.V.,
kantoorhoudende te Amsterdam,
eiser,
advocaat: mr. B. van de Boom te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D.N. Allick te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 maart 2015, met producties;
  • de akte tot vermindering van eis;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 16 september 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 21 januari 2016, met de daarin vermelde akte ex artikel 130 Rv (aanvulling gronden en wijziging van eis), tevens akte overlegging van producties, met producties aan de zijde van de curator en de akte houdende overlegging nadere producties, met producties, aan de zijde van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 4Ports (hierna: 4Ports) is opgericht op 10 februari 2000. 4Ports is medio 2012 operationeel geworden. 4Ports dreef tot aan haar faillissement een onderneming die zich bezig hield met – kort gezegd – informatievoorziening aan (watersport)bezoekers van nationale havensteden. [gedaagde] is sinds 5 februari 2012 enig bestuurder van 4Ports.
2.2. 4
Ports is bij vonnis van deze rechtbank van 21 oktober 2014 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. A.A.C. Guillaume tot curator. De curator is bij beschikking van 1 februari 2015 tot opvolgend curator benoemd.
2.3.
Tussen [gedaagde] en 4Ports bestond een rekening-courantverhouding. De vordering van 4Ports op [gedaagde] in rekening-courant bedroeg op 31 december 2012 EUR 2.734,-- en, volgens de concept jaarrekening 2014, per 21 november 2014 EUR 28.488,--.
2.4. 4
Ports voerde haar administratie aan de hand van grootboekrekeningen en haar bankafschriften. 4Ports heeft haar jaarrekening over 2010 op 23 februari 2012 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. Haar jaarrekening over 2011 en 2012 heeft 4Ports op respectievelijk 7 november 2012 en 31 januari 2014 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd.
2.5.
De curator heeft [gedaagde] bij brief van 3 maart 2015 verzocht een bedrag van EUR 28.488,-- − de vordering uit rekening-courant – uiterlijk 18 maart 2015 te voldoen. [gedaagde] heeft aan het verzoek geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert – na wijzigingen van eis en verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat:
a) [gedaagde] primair aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement op grond van artikel 2:10 lid 1 jo lid 2 jo 2:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), nader op te maken bij staat;
b) [gedaagde] subsidiair aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement op grond van artikel 2:9 jo 2:248 lid 1 BW, nader op te maken bij staat;
c) [gedaagde] de wettelijke rente over het tekort in het faillissement verschuldigd is vanaf de dag der dagvaarding;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de curator van (een voorschot op) het faillissementstekort en dit bedrag – voorlopig – begroot op EUR 45.231,54, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding;
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de curator van totaal EUR 29.547,88, vermeerderd met wettelijke rente over EUR 28.488,-- vanaf de dag der dagvaarding;
4. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, vermeerderd met wettelijke rente vanaf drie dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis.
3.2.
De curator legt – onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en in het geding gebrachte stukken – aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] ten tijde van het faillissement enig bestuurder was van 4Ports. Uit de door [gedaagde] aan de curator ter beschikking gestelde administratie blijkt dat 4Ports in rekening-courant een vordering op [gedaagde] heeft van EUR 28.488,--. Ondanks verzoek daartoe heeft [gedaagde] het verschuldigde bedrag niet voldaan. [gedaagde] verkeert op grond van artikel 6:83 sub a BW in verzuim. [gedaagde] is daarom naast de hoofdsom tevens wettelijke rente verschuldigd. [gedaagde] is volgens de curator verder uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid aansprakelijk voor het faillissementstekort. Primair grondt de curator deze aansprakelijkheid op schending van artikel 2:10 jo 2:248 lid 2 jo 2:248 lid 1 BW. Subsidiair doet de curator een beroep op artikel 2:9 jo 2:248 lid 1 BW. De curator begroot het faillissementstekort vooralsnog op EUR 45.231,54. Naast de hoofdsommen maakt de curator aanspraak op wettelijke rente over de hoofdsommen en op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van EUR 1.059,88.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht en bevoegdheid

4.1.
Vastgesteld wordt dat de curator kantoor houdt te Amsterdam en dat [gedaagde] woonplaats heeft in [woonplaats] . Aldus is sprake van een zaak met een internationaal karakter. Daarom moet eerst worden onderzocht of de rechtbank in deze zaak rechtsmacht toekomt.
4.2.
[land] is geen lid van de Europese Unie en behoort niet tot de Europese Vrijhandels Associatie, zodat de Verordening Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) en het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EVEX-verdrag) op deze zaak niet van toepassing zijn. Evenmin bestaat tussen Nederland en [land] een verdrag dat de rechtsmacht regelt. De rechtsmacht moet daarom worden vastgesteld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Vastgesteld wordt dat [gedaagde] in de procedure is verschenen en dat hij inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Verder wordt vastgesteld dat hij niet naar voren heeft gebracht dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht toekomt. Bij deze stand van zaken komt de Nederlandse rechter, op grond van artikel 6 aanhef en onder a althans 9 aanhef en onder a Rv, in deze zaak rechtsmacht toe.
bestuurdersaansprakelijkheid
4.3.
Primair grondt de curator de vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid op het schenden door [gedaagde] van de boekhoudplicht ex artikel 2:10 BW. Hij heeft hiertoe naar voren gebracht dat de door [gedaagde] gevoerde administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 2:10 BW. Zo werd volgens de curator gedurende het jaar 2014 geen grootboekadministratie gevoerd, terwijl 4Ports pas op 21 oktober 2014 failliet werd verklaard. Ook verschaft de (grootboek)administratie geen duidelijkheid over de debiteuren- en crediteurenpositie, maar slechts een overzicht van uitgaven en inkomsten en ontbreekt de fysieke administratie. De vordering van [naam 1] – medewerker van de onderneming – blijkt niet uit de administratie. Verder blijkt volgens de curator niet van het vastleggen van aandeelhoudersbesluiten en evenmin van het vastleggen van belangrijke bestuursbesluiten en van afspraken met gelieerde (rechts)personen.
4.4.
[gedaagde] heeft tegenover de stellingen van de curator naar voren gebracht dat de vennootschap pas in 2012 operationeel is geworden en dat het een kleine onderneming was zonder noemenswaardige activa en passiva. De inkomsten zouden worden gegenereerd uit de verkoop van op 4Ports’ website te plaatsen advertenties. Er waren vanaf 2012 echter weinig activiteiten en verplichtingen en vrijwel geen inkomsten. De administratie werd gevoerd aan de hand van bankafschriften.
Er werden jaarlijks slechts 75 tot 80 banktransacties uitgevoerd waarvan de meeste betrekking hadden op de kosten van een auto en telefoon.
4.5.
Bij de beoordeling staat voorop dat op grond van artikel 2:10 lid 1 BW het bestuur verplicht is van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Voor het antwoord op de vraag of de boekhouding voldoet aan de daaraan aan te stellen eisen, kunnen ook andere elementen daarvan van belang zijn dan de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van de liquiditeiten.
4.6.
De beantwoording van de vraag of [gedaagde] zijn boekhoudplicht heeft geschonden kan hier in het midden blijven. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde] niet aan zijn verplichting heeft voldaan, leidt dit niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde] . Hij heeft alsdan namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat een andere omstandigheid dan zijn kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest (artikel 2:248 lid 1 BW). [gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat het faillissement is veroorzaakt doordat de verkoopresultaten sterk tegenvielen. De curator heeft hier, zonder nadere feitelijke onderbouwing, slechts tegenovergesteld dat geen sprake is geweest van een van buiten komende oorzaak. Dit is een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Ten overvloede wordt overwogen dat met de stelling van de curator, dat de boekhoudplicht is geschonden, moeilijk te rijmen is dat hij de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding baseert op dezelfde administratie waarvan hij stelt dat die niet op orde was.
4.7.
Gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen is het vermoeden van artikel
2:248 lid 1 BW, dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is, door [gedaagde] ontzenuwd. Bestuurdersaansprakelijkheid aan de zijde van [gedaagde] kan daarom niet worden aangenomen. De door de curator onder 1 sub a petitum gevorderde verklaring voor recht zal derhalve worden geweigerd. De in het petitum onder 1 sub b gevorderde verklaring voor recht zal om diezelfde reden worden geweigerd. Ook de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] wettelijke rente over het faillissementstekort verschuldigd is zal worden geweigerd. Aansprakelijkheid voor het faillissementstekort kan immers niet worden aangenomen. Het gevorderde voorschot (petitum onder 2) deelt, als nevenvordering, het lot van de hoofdvorderingen en zal worden afgewezen.
vordering uit rekening-courant
4.8.
[gedaagde] betwist de omvang van de vordering in rekening-courant. Volgens [gedaagde] betreft het in de administratie verwerkte bedrag van EUR 28.488,-- betalingen van gelden die reeds aan hem toebehoorden. [gedaagde] heeft dit aldus toegelicht dat hij als zelfstandige werkzaamheden voor een opdrachtgever, Florine Coöperatie, heeft verricht. Deze werkzaamheden heeft hij op briefpapier van 4Ports aan Florine Coöperatie gefactureerd. Florine Coöperatie betaalde dan op het bankrekeningnummer van 4Ports, dat op het briefpapier was vermeld. Reden hiervoor was volgens [gedaagde] dat hij niet over een bankrekening in Nederland beschikte. 4Ports had verder geen bemoeienis met de werkzaamheden. Voor zover er in rekening-courant een vordering van 4Ports op [gedaagde] bestaat, dan bedraagt deze EUR 4.601,--, aldus [gedaagde] . De curator heeft betwist dat [gedaagde] zijn werkzaamheden voor Florine Coöperatie als zelfstandige heeft verricht.
4.9.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in zijn verweer. Tussen partijen staat vast dat facturen aan Florine Coöperatie zijn gezonden op briefpapier van 4Ports, onder vermelding van haar btw-nummer, alsmede het adres en bankrekeningnummer van 4Ports. Florine heeft vervolgens ook op het bankrekeningnummer van 4Ports betaald. Daartegenover staat dat [gedaagde] in het geheel geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat tussen hem als zelfstandige en Florine Coöperatie een overeenkomst tot het uitvoeren van werkzaamheden tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft in zoverre zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Weliswaar heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat met 4Ports is afgesproken dat zij de betalingen van Florine Coöperatie zou ontvangen en aan [gedaagde] zou doorbetalen. Deze beweerde afspraak heeft hij echter niet onderbouwd en is niet te rijmen met de vermelding van het btw-nummer van 4Ports op de facturen. Aan het aanbod van [gedaagde] te bewijzen dat hij werkzaamheden heeft verricht voor Florine Coöperatie en het aanbod van [gedaagde] om de aan Florine Coöperatie gezonden facturen in het geding te brengen zal worden voorbijgegaan. Indien bewezen, volgt daaruit op zichzelf nog niet dat [gedaagde] zijn werkzaamheden als zelfstandige heeft uitgevoerd en dat hij met 4Ports is overeengekomen dat zij betalingen afkomstig van Florine Coöperatie aan [gedaagde] zou doorbetalen.
4.10.
Gelet op hetgeen onder 4.9 is overwogen ligt de vordering tot betaling van EUR 28.488,-- voor toewijzing gereed. Ook de gevorderde wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij in verzuim verkeert van zijn terugbetalingsverplichting.
4.11.
De curator heeft tevens vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aan de voorwaarden voor toepassing van het besluit wordt echter niet voldaan. Voor de beoordeling van de vordering moet daarom worden teruggevallen op de criteria als geformuleerd in rapport Voorwerk II. De curator heeft onvoldoende gesteld dat hij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Hij heeft in dit verband slechts gesteld dat hij een sommatie aan [gedaagde] heeft gezonden tot betaling uit hoofde van de rekening-courantvordering. Een enkele sommatie is echter – naar de criteria van rapport Voorwerk II – onvoldoende voor toewijzing van de vordering. Zij zal daarom worden afgewezen.
slotsom
4.12.
[gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan de curator van EUR 28.488,--, vermeerderd met wettelijke rente daarover.
4.13.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 876,-- aan griffierecht, EUR 77,84 aan explootkosten en op EUR 1.158,-- (2 punten x tarief EUR 579,--) aan salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente als hierna vermeld. [gedaagde] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van EUR 28.488,-- (achtentwintigduizend vierhonderdachtentachtig euro), vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2015 tot aan de dag der voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 2.111,84, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de onderdelen 5.1 tot en met 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door
mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2016. [1]

Voetnoten

1.type: ERM