ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
C/13/614102 / FA RK 16-5813
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag over een ongeboren kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2016 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) tot voogd te benoemen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in het recente verleden niet in staat is gebleken om een veilige en stimulerende opvoedingsomgeving te creëren voor haar andere kinderen, wat leidt tot ernstige zorgen over haar vermogen om ook voor de ongeboren baby te zorgen. De rechtbank heeft de persoonlijke problematiek van de ouders, waaronder huiselijk geweld en de verstandelijke beperking van de moeder, in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat het in het belang van de baby is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en dat de voogdij wordt toevertrouwd aan de WSS, die al betrokken is bij de zorg voor de oudere kinderen van de moeder. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
zaakgegevens : C/13/614102 / FA RK 16-5813
datum uitspraak: 19 oktober 2016
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[ongeboren kind], van wie de geboorte wordt verwacht op of omstreeks [datum] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder] ,hierna te noemen de moeder, wonende te [plaats] ;
[vader], hierna te noemen de vader, wonende te [plaats] .
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseing,hierna te noemen de WSS, gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 18 augustus 2016, ingekomen bij de griffie op 19 augustus 2016.
Op 10 oktober 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader,
- [naam 1] , als vertegenwoordigster van de Raad,
- [naam 2] , als vertegenwoordigster van de GI.

2.2. De feiten

Het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige zal na diens geboorte worden uitgeoefend door de moeder.
De WSS heeft zich bij brief van 19 augustus 2016 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de WSS tot voogd over de (thans nog ongeboren) minderjarige te benoemen.

4.De standpunten

De Raad
De Raad concludeert in zijn rapport dat de moeder in het recente verleden niet in staat is gebleken een veilige, stimulerende en positieve opvoedingsomgeving te creëren voor haar twee andere kinderen. De Raad is van mening dat de persoonlijke problematiek van beide ouders, in combinatie met het structurele patroon van huiselijk geweld en partnerkeuze van de moeder, het voor de ouders onmogelijk maakt nu en in de toekomst te kunnen voorzien in wat wenselijk is voor de baby. Het toekomstperspectief van de nog ongeboren baby ligt niet bij ouders. De Raad acht een gezagsbeëindiging meer in het belang van de ongeboren baby dan een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Toewerken naar een thuisplaatsing binnen de ondertoezichtstelling acht de Raad niet haalbaar, onveilig en niet verantwoord. De verwachting is gerechtvaardigd dat de moeder niet in staat is op een voor de baby aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid te dragen die toekomt aan een gezag dragende ouder. Een gezagsbeëindigende maatregel zal duidelijkheid geven voor alle betrokkenen dat het toekomstperspectief van de baby wat betreft haar opvoedingsomgeving bij een passend pleeggezin ligt en niet bij de moeder. Plaatsing direct na de geboorte draagt er toe bij dat de baby zich vanaf zeer jonge leeftijd kan hechten in het pleeggezin. De Raad acht het van belang dat de voogdij wordt belegd bij de WSS. Dit komt het beste tegemoet aan de belangen van de nog ongeboren baby. Hierbij is de verstandelijke beperking en de persoonlijke problematiek van de moeder meegenomen en het feit dat de twee oudere kinderen van moeder reeds onder voogdij van de WSS vallen. Het is aan de WSS de mogelijkheden te onderzoeken van een netwerkplaatsing bij de familie van de moeder.
De WSS
De WSS heeft ter zitting aangegeven dat zij achter het verzoek van de Raad staat. De moeder is kwetsbaar en de andere twee kinderen van de moeder hebben trauma’s door hun verleden. De familie van de moeder is bereid om de moeder te ondersteunen. De vader heeft zich echter misdragen in het gezin van [naam 3] (één van de broers van de moeder), waardoor deze broer niet langer bereid is om de baby straks op te vangen.
De moeder
De moeder heeft ter zitting verzocht om aanhouding van het verzoek van de Raad. De moeder stelt dat zij op dit moment geen medicijnen of drugs gebruikt en dat zij geen schulden heeft. Volgens de moeder heeft de Raad onvoldoende gekeken naar mogelijke alternatieven. Zij is bereid om mee te werken aan alle vormen van begeleiding. Zij heeft zich aangemeld voor een Discus woning en zij zou graag de kans krijgen om met haar baby in een moeder en kind huis te wonen. Op pagina 13 van het raadsrapport staat dat de moeder wellicht met hulp van haar ouders de basale zorg voor het kindje zou kunnen dragen. De moeder zou hier graag de kans voor krijgen. Zij verzoekt de rechtbank om de zaak zes maanden aan te houden. Als de baby toch bij haar weg wordt gehaald, wil zij dat het kindje bij haar tweelingzus gaat wonen.
De vader
De vader zou graag zien dat de moeder een kans krijgt om zelf voor de baby te zorgen. Hij zou in de toekomst ook graag iets willen betekenen in het leven van de baby.
De beoordeling
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de moeder in het recente verleden niet in staat is geweest om een veilige, stimulerende en positieve opvoedingsomgeving te creëren voor haar twee andere kinderen. De moeder is moeilijk leerbaar gebleken ten gevolge van haar verstandelijke beperking en zij bagatelliseert de ernst van de problematiek. Er zijn onvoldoende waarborgen dat moeder thans wel in staat zou zijn tot het bieden van meer dan basale zorg voor de baby, hetgeen een zeer groot risico op een problematische hechting van de baby te weeg brengt. De verwachting is gerechtvaardigd dat de moeder niet in staat is op een voor de baby aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid te dragen die toekomt aan een gezag dragende ouder. Een gezagsbeëindigende maatregel zal duidelijkheid geven voor alle betrokkenen dat het toekomstperspectief van de baby bij een passend pleeggezin ligt en niet bij de moeder.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over de baby als hij/zij geboren is, komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht het niet in het belang van de baby dat de vader wordt belast met de voogdij, gelet op de persoonlijke problematiek van vader en het huiselijk geweld dat er tussen de ouders heeft gespeeld. De vader lijkt onmachtig om de baby de veiligheid te bieden die het nodig heeft.
De rechtbank acht het van belang dat de voogdij wordt belegd bij de WSS. Dit komt naar het oordeel van de rechtbank het beste tegemoet aan de belangen van de nog ongeboren baby. Hierbij zijn de verstandelijke beperking en de persoonlijke problematiek van moeder meegenomen en het feit dat de twee oudere kinderen van moeder reeds onder voogdij van de WSS vallen.
De WSS heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De beslissing
De rechtbank:
- beëindigt met ingang van de datum van de geboorte het ouderlijk gezag van [moeder] over baby [ongeboren kind] , van wie de geboorte op of omstreeks [datum] wordt verwacht;
- benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering ;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. van den Brink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Wiersma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam