ECLI:NL:RBAMS:2016:7610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4875
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs na lange tijdsverloop en alcoholgebruik

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een man uit Amstelveen, in beroep ging tegen besluiten van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had in 2012 een boete gekregen voor het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol. Na een periode van bijna drie en een half jaar, waarin eiser zijn rijbewijs had behouden, besloot het CBR dat hij een onderzoek naar zijn alcoholgebruik moest ondergaan en verklaarde zijn rijbewijs ongeldig. Eiser betwistte deze besluiten, stellende dat het tijdsverloop onredelijk was en dat hij nooit meer met alcohol had gereden sinds de aanhouding in 2012.

De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop van drie en een half jaar niet in overeenstemming was met het belang van de verkeersveiligheid. Eiser had gedurende deze periode zijn rijbewijs behouden en er waren geen aanwijzingen dat hij ongeschikt was om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank concludeerde dat het CBR het recht had verspeeld om na zo'n lange tijd nog een onderzoek op te leggen en het rijbewijs ongeldig te verklaren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de situatie door het bezwaar tegen het primaire besluit I gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen.

De rechtbank benadrukte dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom, gezien het tijdsverloop en het ontbreken van recidive, er nog steeds een vermoeden van ongeschiktheid bestond. Eiser werd door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs hard getroffen in zijn financiële situatie, aangezien hij zijn tweede baan als vervoerder van apparatuur bij een theater had verloren. De rechtbank besloot dat het CBR het griffierecht van eiser moest vergoeden, omdat het beroep gegrond was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amstelveen, eiser,

en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Bij besluit van 7 juli 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 23 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft op 26 juli 2016 het beroepschrift van eiser ontvangen gericht tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2016. Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank merkt het beroep van eiser aan als gericht tegen zowel het bestreden besluit, als het primaire besluit II. Uit eisers toelichting ter zitting dat hij door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs hard is getroffen omdat hij zijn tweede baan is kwijt geraakt en daardoor inkomsten is misgelopen, leidt de rechtbank af dat eiser beoogd heeft om beroep in te stellen tegen beide voornoemde besluiten. Het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs is immers een rechtstreeks gevolg van het bestreden besluit. Gelet op deze samenhang heeft de rechtbank ter zitting aan partijen de vraag voorgelegd of het beroep tegen het primaire besluit II kan worden aangemerkt als sprongberoep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft daarbij meegedeeld deze kwalificatie zinvol te achten vanuit het oogpunt van efficiënte en finale geschilbeslechting. Nu verweerder zich hiertegen niet heeft verzet zal de rechtbank het beroep tegen het primaire besluit II aanmerken als sprongberoep. Dit betekent dat de rechtbank beide besluiten zal beoordelen in het licht van de beroepsgronden van eiser. Het bestreden besluit en het primaire besluit II worden in het vervolg samen aangeduid als de bestreden besluiten.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 27 januari 2012 aangehouden door Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Bij eiser is toen een ademalcoholgehalte van 510 µg/l geconstateerd terwijl hij een motorrijtuig (snorfiets) had bestuurd. Naar aanleiding hiervan is een strafrechtelijke reactie gekomen en heeft eiser een boete van € 375,- euro betaald.
2.2
Op 22 maart 2012 heeft Regiopolitie Amsterdam-Amstelland een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorieën van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven.
2.3
Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder eiser bij besluit van 30 maart 2012 een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) opgelegd. Tijdens het voorgesprek van de EMA op 21 november 2012 is gebleken dat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om te kunnen deelnemen aan de EMA. Om deze reden is bij besluit van 3 december 2012 het besluit tot oplegging van de EMA ingetrokken. Dit besluit vermeldt tevens dat eiser zo spoedig mogelijk nader bericht krijgt over het vervolg van de procedure.
2.4
Bij het primaire besluit I, bijna drie en een half jaar na het besluit tot intrekking van 3 december 2012, heeft verweerder besloten dat eiser in plaats van een EMA, een onderzoek moet laten doen naar zijn alcoholgebruik, bestaande uit een bloedonderzoek, soms een urineonderzoek, een lichamelijk onderzoek en een psychiatrisch onderzoek. Dit besluit is in het bestreden besluit gehandhaafd.
2.5
Bij het primaire besluit II is het rijbewijs van eiser vanaf 14 juli 2016 ongeldig verklaard, omdat hij het onderzoek naar zijn alcoholgebruik niet heeft betaald en daardoor niet is onderzocht.
3.1
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat het niet gebruikelijk is dat na een tijdsverloop van bijna drie en een half jaar een nieuw besluit wordt genomen waarbij in plaats van een EMA een verplicht onderzoek naar de geschiktheid om motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd. Volgens verweerder is het computersysteem de zaak van eiser “vergeten”, waardoor de zaak pas na een controle weer naar boven is gekomen. Ondanks het tijdsverloop moet verweerder vanwege het dwingendrechtelijke karakter van de wet- en regelgeving en vanwege de opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een vermoeden van ongeschiktheid om motorrijtuigen te besturen altijd onderzoeken. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat een vermoeden bestaat dat eiser ongeschikt is om motorrijtuigen te besturen, omdat hij in 2012 met alcohol op een motorrijtuig heeft bestuurd. Hoewel verweerder toegeeft dat het tijdsverloop onredelijk lang is, is het vermoeden desondanks niet weggenomen. Daarbij is ook van belang dat eiser niet heeft meegewerkt aan een onderzoek. Om voornoemde redenen kan hij dan ook niet anders dan eiser te verplichten deel te nemen aan een onderzoek.
3.2
Eiser heeft aangevoerd dat hij het volstrekt onredelijk vindt om hem na een dergelijk lange tijd nog het genoemde onderzoek op te leggen. Toen eiser de strafrechtelijke boete had betaald en hij niets meer hoorde van verweerder nadat het besluit inzake de EMA was ingetrokken, dacht hij dat de zaak hiermee klaar was. Eiser heeft, toen hij na drie en een half jaar het besluit ontving dat hij een geschiktheidsonderzoek moest ondergaan, geweigerd om de opleggingskosten en de onderzoekskosten te betalen, omdat hij de gang van zaken zo onredelijk vond. Naar aanleiding van het primaire besluit II, heeft eiser de opleggingskosten alsnog betaald. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij nooit meer met alcohol op aan het verkeer heeft deelgenomen. Het is gebleven bij deze ene misstap. Eiser kan zijn tweede baan - vervoerder van apparatuur bij een theater - niet meer uitoefenen sinds de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Eiser wordt hierdoor hard getroffen in zijn financiële situatie. Hij loopt een substantieel deel van zijn inkomsten mis. Volgens eiser is het disproportioneel om hem nu, vier jaar na die ene misstap, nog zo hard aan te pakken.
3.3
De rechtbank begrijpt eisers beroepsgrond aldus dat hij betoogt dat verweerder na een lang tijdsverloop als hier aan de orde, het recht heeft verspeeld om nog een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen. Deze beroepsgrond treft doel. Hiervoor is allereerst redengevend dat verweerder in het bestreden besluit noch ter zitting een goede verklaring heeft gegeven voor dit tijdsverloop. De zaak is gewoon per abuis “vergeten”. Met verweerder acht de rechtbank acht het belang van de verkeersveiligheid en het beschermen van burgers tegen “alcoholrijders” zwaarwegend. In het licht van dit zwaarwegende belang is het in deze zaak opgetreden tijdsverloop van drie en een half jaar echter eens te minder verklaarbaar en acceptabel. Eiser heeft immers al deze tijd zijn rijbewijs behouden en motorrijtuigen mogen besturen, ondanks het vermoeden dat hij mogelijk daarvoor niet geschikt was. Daarnaast heeft verweerder de stelling van eiser dat hij na dit enkele feit nooit meer met alcohol op aan het verkeer heeft deelgenomen, niet weersproken. In het dossier bevinden zich ook verder geen aanwijzingen dat hetgeen eiser zegt, niet klopt. Naar het oordeel van de rechtbank is het vermoeden dat eiser ongeschikt is om motorrijtuigen te besturen vanwege het tijdsverloop en omdat onweersproken is dat eiser na de aanhouding in 2012 niet nog een keer met alcohol op aan het verkeer heeft deelgenomen, dan ook minimaal geworden, zo al niet volledig verdwenen. Tot slot acht de rechtbank ook van belang dat eiser door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs zwaar in zijn belangen is getroffen. Eiser is - naar gesteld en niet weersproken - door het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs zijn tweede baan, waarbij hij spullen moest rondbrengen met de auto, kwijt geraakt en inkomsten misgelopen.
3.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank concluderend van oordeel dat verweerder na een tijdsverloop van bijna drie en een half jaar, in het licht van de specifieke omstandigheden van dit geval, het recht heeft verspeeld om de beide bestreden besluiten te nemen.
4. Gelet op het voorgaande komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beide bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 (het besluit op bezwaar terzake de oplegging van de maatregel) en 3:46 (de ongeldigverklaring van het rijbewijs) van de Awb. Er is sprake van strijd met artikel 7:12 en 3:46 van de Awb, omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom, gelet op het tijdsverloop en de afwezigheid van recidive, nog steeds een vermoeden van ongeschiktheid bestaat. Strijd met artikel 3:2 van de Awb is er omdat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door na zo’n lang tijdsverloop de bestreden besluiten te nemen. De rechtbank acht het gelet op het grote tijdsverloop in deze zaak opportuun om het geschil finaal te beslechten. Daarom ziet zij aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien, het bezwaar tegen het primaire besluit I gegrond te verklaren en het primaire besluit I te herroepen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- verklaart het bezwaar gericht tegen het primaire besluit I gegrond;
- herroept het primaire besluit I;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- (zegge: honderachtenzestig euro) aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.
de griffier,
de rechter,

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB