Op 18 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1958, had op 9 september 2013 een verzoek tot naturalisatie ingediend, dat op 24 april 2014 door verweerder werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een deskundigenadvies van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (BDOC), dat concludeerde dat het door eiseres overgelegde uittreksel van het geboorteregister vermoedelijk niet authentiek was. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat het document gelegaliseerd was door de relevante autoriteiten in haar land van herkomst en dat de Iraakse ambassade in Den Haag had bevestigd dat het document echt was.
De rechtbank oordeelde dat het BDOC niet voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom het document niet als authentiek werd beschouwd, ondanks de legalisatie. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat hij geen nadere toelichting had gevraagd aan het BDOC over hun bevindingen. Hierdoor was het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht aan eiseres toekende.
Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid in de besluitvorming van bestuursorganen, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van documenten die cruciaal zijn voor de vaststelling van identiteit en nationaliteit.