ECLI:NL:RBAMS:2016:759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5279
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een naturalisatieverzoek op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

Op 18 februari 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1958, had op 9 september 2013 een verzoek tot naturalisatie ingediend, dat op 24 april 2014 door verweerder werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een deskundigenadvies van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (BDOC), dat concludeerde dat het door eiseres overgelegde uittreksel van het geboorteregister vermoedelijk niet authentiek was. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat het document gelegaliseerd was door de relevante autoriteiten in haar land van herkomst en dat de Iraakse ambassade in Den Haag had bevestigd dat het document echt was.

De rechtbank oordeelde dat het BDOC niet voldoende inzichtelijk had gemaakt waarom het document niet als authentiek werd beschouwd, ondanks de legalisatie. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat hij geen nadere toelichting had gevraagd aan het BDOC over hun bevindingen. Hierdoor was het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht aan eiseres toekende.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en inzichtelijkheid in de besluitvorming van bestuursorganen, vooral wanneer het gaat om de beoordeling van documenten die cruciaal zijn voor de vaststelling van identiteit en nationaliteit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5279
V-nr: [v-nummer]

uitspraak van 18 februari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 1958, van Iraakse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. S. Mahabier),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres van 9 september 2013 tot naturalisatie als bedoeld in artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van
16 juli 2015 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Op 21 augustus 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren aanwezig de ex-echtgenoot van eiseres de heer [persoon 1] en A. Toma, tolk Sorani.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
1.2
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de RWN wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
1.3
Op grond van artikel 23, eerste lid, van de RWN kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
1.4
Op grond van artikel 31, eerste lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker, bij de indiening van een naturalisatieverzoek, betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot onder meer:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
l. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
1.5
Volgens paragrafen 3.5.1 en 3.5.3 van de toelichting bij artikel 7 van de RWN, vermeld in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (de Handleiding), dient de verzoeker naast een geboorteakte in beginsel een geldig buitenlands reisdocument, inclusief alle pagina's met in- en uitreisstempels, over te leggen. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (BDOC) van 16 juli 2014 is gebleken dat het door eiseres overgelegde uittreksel van het geboorteregister opgemaakt op 28 februari 2013 door het ministerie van gezondheid en sociale zaken in [Stad] (Koerdistan) met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is én dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet is opgemaakt en afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten. In de op verzoek van eiseres door de Iraakse ambassade te Den Haag afgegeven verklaring van 11 december 2014 heeft het BDOC blijkens zijn in beroep gegeven weerwoord van 18 februari 2015 geen aanleiding gezien om zijn standpunt te herzien, nu door de ambassade op geen enkele wijze is ingegaan op de door BDOC vastgestelde afwijkingen in het uittreksel geboorteregister. Verweerder heeft dit standpunt tot het zijne gemaakt.
2.2
Eiseres voert aan dat ze het overgelegde uittreksel zelf bij de overheidsinstantie in haar land van herkomst heeft opgehaald en aldaar heeft laten legaliseren. Tevens heeft de Iraakse ambassade te Den Haag aangegeven dat het document echt is. Daarvan moet dan ook worden uitgegaan. Eiseres voert verder aan dat het BDOC niet specificeert wat er precies mankeert aan het uittreksel uit het geboorteregister. Er wordt in zijn algemeenheid gezegd dat de basisgegevens niet op juiste wijze zijn aangebracht en dat er meerdere afwijkende stempels en handtekeningen op het document staan. Het deskundigenadvies is dan ook niet inzichtelijk, aldus eiseres.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een advies van het BDOC een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Verweerder moet zich, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor toetsing van het standpunt van een bestuursorgaan over de inzichtelijkheid van een deskundigenrapport dat het aan een besluit ten grondslag legt niet vereist dat degene die tegen dat standpunt een beroepsgrond voordraagt een contra-expertise overlegt. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013,
4. De rechtbank stelt voorop dat zij kan billijken dat het BDOC niet specificeert wat er precies mankeert aan het overgelegde document betreffende de geboorte van eiseres op [geboortedag] 1958. Dit kan immers vervalsers in de kaart spelen. Dit neemt evenwel niet weg dat de geboorteakte van eiseres is gelegaliseerd door de Koerdische en Iraakse autoriteiten. De ambassade van Irak te Den Haag heeft de legalisaties akkoord bevonden. Blijkens verweerders Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken ziet legalisatie op de bevestiging van de echtheid van de in het document voorkomende handtekeningen en de bevoegdheid van de functionaris die het document heeft ondertekend. Legalisatie geeft alleen geen uitsluitsel omtrent de inhoudelijke juistheid van een document. De rechtbank is van oordeel dat, omdat het betreffende document is gelegaliseerd en verweerder op geen enkel moment in de procedure naar voren heeft gebracht dat er met de legalisatie iets mis is, niet duidelijk is waarom BDOC heeft geoordeeld dat het document niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit en dat er meerdere afwijkende stempels en handtekeningen op het document staan. Uit de verklaringen van onderzoek van BDOC blijkt immers niet hoe BDOC tot de conclusie is gekomen dat het uittreksel van het geboorteregister, ondanks de legalisatie, niet is opgemaakt door een daartoe bevoegde autoriteit. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder daarover evenmin duidelijkheid kunnen geven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het deskundigenadvies van BDOC naar inhoud niet inzichtelijk en evenmin concludent is. Nu verweerder hieromtrent geen nadere toelichting heeft gevraagd aan BDOC, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht en in zoverre voormelde verklaringen van onderzoek ten onrechte aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
5. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,
1. punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiseres te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van
W. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.