ECLI:NL:RBAMS:2016:7540

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6768
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van rijwielhandel wegens heling van gestolen fietsen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van [de vrouw], eigenaar van Rijwielhandel [naam winkel] in Haarlem. De burgemeester van Amsterdam had op 26 oktober 2016 besloten om de winkel onmiddellijk te sluiten op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2008, omdat er in de winkel gestolen fietsen waren aangetroffen. De burgemeester vreesde dat de winkel een ernstig gevaar voor de openbare orde vormde door heling van gestolen fietsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. De burgemeester had zijn besluit gebaseerd op rapporten van de politie die aantoonden dat de winkel zich bezighield met merkvervalsing en de verkoop van gestolen fietsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester de sluiting van de winkel voor onbepaalde tijd had mogen bevelen en dat het verzoek van [de vrouw] om de sluiting te schorsen werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen redelijke kans was dat het bezwaar van [de vrouw] zou slagen, en dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6768

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2016 in de zaak tussen

[de vrouw] h.o.d.n. Rijwielhandel [naam winkel] , te Haarlem (hierna: [de vrouw] ),

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer),
en

de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester),

(gemachtigde: mr. H. Nota).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting bevolen van Rijwielhandel [naam winkel] (de winkel) aan [adres] te Amsterdam voor onbepaalde tijd met ingang van 31 oktober 2016.
[de vrouw] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen zodat de winkel gedurende de bezwaarfase niet hoeft te worden gesloten.
De burgemeester heeft naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 oktober 2016 telefonisch aan de griffier laten weten dat de winkel niet zal worden gesloten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2016. [de vrouw] is verschenen samen met haar partner [naam partner] en bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn van de zijde van de burgemeester de heer [betrokkene I] , beleidsmedewerker en de heer [betrokkene II] , wijkagent, verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. [de vrouw] is eigenaar van de winkel die zij samen met [naam partner] exploiteert. De werkzaamheden bestaan uit de inkoop, de verkoop en de reparatie van fietsen.
3.1
De burgemeester legt aan het bestreden besluit artikel 2.10, eerste lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) en de “Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 (thans artikel 2.10) van de APV” (hierna: de notitie), zoals weergegeven in de bijlage, ten grondslag. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het geopend blijven van de winkel een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde en baseert zijn standpunt op de bevindingen uit twee rapporten van de politie van 15 september 2016 en 23 oktober 2016. Hieruit blijkt volgens de burgemeester dat de winkel zich bezig houdt met merkvervalsing, met als doel het helen van gestolen fietsen. De burgemeester stelt zich verder op het standpunt dat de in- en verkoop van gestolen fietsen door de winkel bijdraagt aan de onveiligheidsgevoelens van burgers en dat het doorverkopen van andermans gestolen eigendommen een ondermijnend effect heeft op de samenleving. Daarom moet volgens de burgemeester voorkomen worden dat de winkel in de toekomst een rol kan blijven spelen helingsactiviteiten.
3.2
Uit de rapporten van de politie van 15 september 2016 en 23 oktober 2016 kan het volgende worden afgeleid. De politie heeft op 31 augustus 2016 een controle uitgevoerd in de winkel en daarbij acht fietsen in beslag genomen. Bij vijf fietsen zijn de originele framenummerstickers verwijderd en daarvoor in de plaats valse stickers aangebracht, bij twee fietsen zijn de framenummerstickers (gedeeltelijk) verwijderd of opzettelijk onleesbaar gemaakt en bij één fiets is sprake van een illegale herinslag van het framenummer. Volgens de politie is sprake van merkvervalsing en is het aannemelijk dat de fietsen van diefstal afkomstig zijn. Uit de beide rapporten kan verder worden afgeleid dat een andere rijwielhandel op 25 mei 2016 aan de politie heeft verklaard dat daar twee fietsen ter reparatie zijn aangeboden waarvan de framenummers zijn vervalst en dat deze fietsen een merksticker van de winkel hebben. Verder heeft de politie op 26 mei 2016 een fiets van het merk Giant gecontroleerd waarvan het frame is overgespoten en het framenummer is verwijderd. De eigenaar van deze fiets toonde een aankoopbon van de winkel waarop een framenummer stond vermeld dat niet bekend was bij de importeur van Giant. Verder staat in de rapporten dat de winkel op 28 juli 2016 een gestolen fiets heeft ingekocht en op 8 augustus 2016 heeft doorverkocht, terwijl er op 26 juli 2016 aangifte van diefstal van deze fiets was gedaan.
3.3
Vaststaat dat in de winkel van [de vrouw] eerder, op 19 augustus 2015, zes gestolen fietsen zijn aangetroffen waaronder een lokfiets van de politie. Gevolg hiervan was dat de winkel in december 2015 voor de duur van één maand gesloten is geweest.
Standpunt [de vrouw]
4. [de vrouw] voert – kort weergegeven - aan dat de burgmeester ten onrechte uitgaat van spoedeisende bestuursdwang omdat er vijf dagen zit tussen het bestreden besluit van 26 oktober 2016 en de effectuering daarvan op 31 oktober 2016. [de vrouw] had daarom in de gelegenheid moeten worden gesteld om een zienswijze in te dienen. [de vrouw] betoogt verder dat er geen sprake is van een acute bedreiging van de openbare orde op grond waarvan de burgemeester de winkel heeft kunnen sluiten. De burgemeester heeft de winkel ook ten onrechte gesloten omdat [de vrouw] er alles aan doet wat redelijkerwijs van haar verlangd kan worden om de in de winkel aanwezige fietsten te controleren op mogelijke diefstal. [de vrouw] stelt dat de gekochte fietsen intensief worden gecontroleerd met behulp van het Digitale Opkopersregister (het DOR-register) dat in juni 2016 verplicht is gesteld, maar dat dit systeem niet waterdicht is. Verder stelt [de vrouw] dat de inbeslaggenomen fietsen uit de oude voorraad, ten tijde van de sluiting van de winkel in 2015, komen en dat zij deze in overleg met de handhavingsmedewerkers niet meer heeft gecontroleerd aan de hand van het DOR-register. Verder betoogt [de vrouw] dat de notitie waarop de burgemeester zijn besluit heeft gebaseerd niet van toepassing is de winkel en dat dit beleid in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat er geen sprake is van een stappenplan of een duidelijk beoordelingskader waarop de sluiting op is gebaseerd. [de vrouw] voert ook aan dat de onmiddellijke sluiting van de winkel voor onbepaalde tijd disproportioneel is en dat de burgemeester haar belangen niet inzichtelijk en deugdelijk heeft gewogen. Zij vindt verder de door haar gestelde begunstigingstermijn te kort om adequaat maatregelen te kunnen treffen met betrekking tot klanten en leveranciers.
Beoordeling
5.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester aan het bestreden besluit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV 2008 ten grondslag mogen leggen. Volgens deze bepaling kan de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar door misdrijf verkregen zaken, zoals gestolen fietsen voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen. Deze bepaling houdt verband met artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is bij de uitoefening van het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen, bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. Dit brengt met zich dat voor een bevel tot sluiting voldoende is dat wordt gevreesd voor een ernstig gevaar/verstoring voor de openbare orde.
5.2
De grond dat de burgemeester ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die ziet op de last onder dwangsom, slaagt niet. Volgens artikel 5:23 van de Awb is afdeling 5.3.1 van de Awb niet van toepassing op handhaving van de openbare orde. Daarvan is in deze zaak sprake. Met het bevel tot sluiting van de winkel dat de burgemeester op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV heeft genomen, heeft de burgemeester immers opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Dit komt bovendien uitdrukkelijk uit de notitie naar voren. Onder punt 2 van de notitie is expliciet bepaald dat een inrichting kan worden gesloten als sprake is van heling die de openbare orde ernstig verstoren of dreigen te verstoren en dat de sluiting niet is gericht tegen de ondernemer, maar is gericht op het herstellen van de openbare orde. Zoals blijkt uit de notitie speelt in het geval van heling bovendien de invloed van de met de heling gepaard gaande activiteiten mee, zowel binnen als buiten de inrichting.
5.3
Het betoog dat de notitie waarin het beleid is neergelegd, niet in overeenstemming is met artikel 2.10 van de APV of dat het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, slaagt niet. Onder punt 2 van de notitie is met betrekking tot de bevoegdheidsuitoefening van artikel 2.10 (voorheen artikel 2.7) van de APV opgenomen dat de burgemeester bevoegd is een inrichting te sluiten als er sprake is van heling. De grond dat de burgemeester zijn in de APV neergelegde bevoegdheid met de notitie volledig illusoir maakt, slaagt gelet daarop niet. Ook het onder punt 2 van de notitie gegeven beleid dat een inrichting voor onbepaalde tijd wordt gesloten, gaat de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Datzelfde geldt voor de weergave in de notitie dat het geven van een bestuurlijke waarschuwing voorafgaand aan sluiting indruist tegen de noodzaak om onmiddellijk en effectief op te treden tegen verstoring van de openbare orde. De burgemeester heeft zich dan ook bij zijn besluitvorming op de notitie mogen baseren.
5.4
De burgemeester heeft conform zijn notitie gehandeld. Het bevel tot sluiting is gebaseerd op het rapport van de politie van 15 september 2016, zoals weergegeven onder 3.2, waarin aannemelijk wordt geacht dat de acht in beslag genomen fietsen van diefstal afkomstig zijn, omdat met de framenummers van deze fietsen is geknoeid en/of sprake is van merkvervalsing. Dit rapport is mede opgemaakt op basis van op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en ondertekend door [betrokkene III] , brigadier van politie en [betrokkene IV] , [functie] West Haarlemmerweg. De burgemeester heeft gelet daarop van de juistheid van dit rapport mogen uitgaan. De voorzieningenrechter ziet in wat [de vrouw] naar voren heeft gebracht geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het rapport. Daarnaast blijkt uit het rapport van de politie van 23 oktober 2016 – onder meer – dat de meeste aangetroffen (merk)vervalste fietsen niet terug zijn te vinden in de opkoopregisters van de winkel omdat deze registers niet compleet zijn. Deze registers zijn desgevraagd ook niet overgelegd. De stelling van [de vrouw] dat het niet anders kan zijn dan dat deze fietsen al voor de vorige sluiting in 2015 door haar zijn ingenomen, heeft zij niet (met stukken) onderbouwd. Haar betoog dat zij toestemming heeft gekregen van een handhavingsmedeweker van de gemeente om deze (grote) voorraad aan fietsen niet meer te controleren of te registreren, heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt. Als exploitant van een rijwielhandel is het bovendien de verantwoordelijkheid van [de vrouw] en [naam partner] om de handel in gestolen fietsen te voorkomen. Op grond van de overgelegde rapportages heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van heling. Verder heeft de burgemeester, mede gelet op de ernst van de merkvervalsing met als doel het helen van gestolen fietsen, bij de belangenafweging een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen gediend met handhavend optreden gericht op het herstellen van de openbare orde dan aan het belang van [de vrouw] bij het voortzetten van de bedrijfsvoering van de winkel. De onder 3.1 gegeven motivering van de burgemeester acht de voorzieningenrechter in dit verband voldoende deugdelijk.
5.5
De burgemeester heeft in overeenstemming met zijn beleid gehandeld door [de vrouw] voorafgaand aan de sluiting niet eerst een bestuurlijke waarschuwing te geven en door de winkel voor onbepaalde tijd te sluiten. De grond dat de burgemeester onzorgvuldig heeft gehandeld door haar niet in de gelegenheid te stellen om schriftelijk haar zienswijze in te dienen op het voornemen van de burgemeester om de winkel te sluiten, slaagt daarom niet. Ook de grond dat de burgemeester door het tijdsverloop geen gebruik meer mocht maken van zijn bevoegdheid tot onmiddellijke sluiting slaagt niet. De burgemeester heeft deugdelijk gemotiveerd dat het bevel tot sluiting zorgvuldig is voorbereid en dat daarmee enige tijd is gemoeid. De omstandigheid dat [de vrouw] tot vijf dagen na het nemen van het besluit in de gelegenheid is gesteld om het nodige te regelen gelet op klantcontacten en lopende afspraken voordat de sluiting van de winkel wordt geeffectueerd, maakt evenmin dat het bestreden besluit onzorgvuldig of onrechtmatig is. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de burgemeester aanleiding hadden moeten geven om af te wijken van het in de notitie gevoerde beleid ten aanzien van de toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van de winkel.
6. Omdat de hiervoor besproken gronden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar geen redelijke kans van slagen hebben, kunnen deze niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen grond.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: MvL

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

1. De burgemeester kan op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2008 de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen.
2. Bij de toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van een inrichting op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de APV past de burgemeester beleid toe, dat is neergelegd in de Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 (thans artikel 2.10) van de APV (de notitie). In deze notitie is onder Besluit, aanhef en onder 2, bepaald dat een inrichting kan worden gesloten als – kort samengevat - sprake is van heling, illegaal gokken, aanwezigheid van wapens, discriminatie of andere ernstige feiten die de openbare orde ernstig verstoren of dreigen te verstoren. In beide situaties wordt de inrichting voor onbepaalde tijd gesloten. De sluiting is niet gericht op de ondernemer, maar is gericht op het herstellen van de openbare orde.
Onder Besluit, aanhef en onder 3, van de notitie is geregeld dat de sluiting wordt opgeheven wanneer de burgemeester van oordeel is dat voortzetting van de sluiting niet langer is vereist. Een verzoek tot heropening kan direct worden ingediend. Hierbij speelt wel de mogelijke betrokkenheid of verwijtbaarheid van de ondernemer/vergunninghouder een rol.