ECLI:NL:RBAMS:2016:7525

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
C/13/600499 / HA ZA 16-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door afgemeerde boot en visuele hinder door vlonder

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2016, hebben eisers, wonende te Amsterdam, gedaagden aangeklaagd wegens onrechtmatige hinder door een afgemeerde boot en een vlonder. Eisers stelden dat de visuele hinder van de boot, die haaks op de vlonder was afgemeerd, hun uitzicht op de Holysloter Die ernstig verstoorde. Daarnaast werd geluidsoverlast van de boot, veroorzaakt door het geklots van water, als hinderlijk ervaren. Gedaagden, die eigenaar zijn van het naastgelegen perceel, voerden aan dat de hinder niet onrechtmatig was en dat de boot op een gebruikelijke manier was afgemeerd. De rechtbank oordeelde dat de visuele hinder in de situatie waarin de boot parallel aan de vlonder lag, niet onrechtmatig was. Echter, in de situatie waarin de boot haaks op de vlonder lag, was de hinder van dien aard dat deze als onrechtmatig werd aangemerkt. De rechtbank gelastte gedaagden om de boot binnen vier weken parallel aan de vlonder af te meren, op straffe van een dwangsom. De vorderingen van eisers om de vlonder te verwijderen en andere eisen werden afgewezen. Tevens werden eisers veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/600499 / HA ZA 16-22
Vonnis van 16 november 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P.C.J. Twaalfhoven te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.L.F. de Meijer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers gezamenlijk] en [gedaagden gezamenlijk] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 april 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 september 2016
  • de brief van 3 oktober 2016 van [eisers gezamenlijk] met een opmerking over de inhoud van het proces-verbaal
  • het e-mailbericht van 10 oktober 2016 van de rechtbank met berichtgeving over de descente op 27 oktober 2016
  • de brief van 21 oktober 2016 van [eisers gezamenlijk] met bijlagen (drie foto’s van de situatie ter plaatse sinds 6 oktober 2016), en met een opmerking over de inhoud van het proces-verbaal
het proces-verbaal van voortzetting van de comparitie en descente van 27 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers gezamenlijk] is eigenaar van het perceel [adres 1] te Amsterdam (Holysloot) en woont ter plaatse. [gedaagden gezamenlijk] is eigenaar van het naastgelegen perceel [adres 2] en woont ter plaatse. De percelen zijn van elkaar gescheiden door een sloot. De achterzijde van de percelen grenst aan de Holysloter Die. [gedaagden gezamenlijk] heeft aan de achterzijde van zijn perceel, aan de rechterkant, een steiger.
2.2.
De woning van [eisers gezamenlijk] is aan de achterkant georiënteerd op de rechterzijde van het eigen perceel. [eisers gezamenlijk] kijkt gedeeltelijk op de kop (aan de linkerkant) van het perceel van [gedaagden gezamenlijk]
2.3.
[gedaagden gezamenlijk] heeft in april 2014 aan de achterzijde van zijn perceel, op de kop aan de linkerkant, een houten vlonder gerealiseerd. [gedaagden gezamenlijk] heeft zijn motorboot (hierna: de boot) bij deze vlonder afgemeerd, aanvankelijk door middel van bevestiging van de boot aan de vlonder zelf en sinds 6 oktober 2016 door middel van bevestiging van de boot aan een in de grond aangebrachte ijzeren pin vlak naast de vlonder. Aanvankelijk lag de boot parallel aan de vlonder afgemeerd. Sinds 6 oktober 2016 ligt de boot haaks op de vlonder. De boot ligt hier vrijwel permanent. De afstand van de achtergevel van de woning van [eisers gezamenlijk] tot de boot bedraagt ongeveer twintig meter. De afstand tussen de beschoeiing aan de achterzijde van de tuin van [eisers gezamenlijk] en de boot bedraagt ongeveer zeven meter. De boot heeft een lengte van ongeveer vijf en een halve meter.

3.Het geschil

3.1.
[eisers gezamenlijk] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagden gezamenlijk] tot het verwijderen van de vlonder en deze van zijn perceel verwijderd te houden, en aan of op het perceel geen steiger of een aan een steiger vergelijkbaar bouwwerk te plaatsen, alsmede de motorboot naar de steiger (aan de rechter achterzijde van zijn perceel) te verplaatsen en verplaatst te houden, een en ander op straffe van een dwangsom. Voorts worden proceskosten en nakosten gevorderd.
3.2.
[gedaagden gezamenlijk] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers gezamenlijk] stelt – kort weergegeven – dat sprake is van onrechtmatige hinder, in de vorm van visuele hinder en geluidsoverlast. De zichtlijn vanaf het perceel van [eisers gezamenlijk] naar de Holysloter Die wordt ernstig en permanent verstoord door de vlonder en de boot van [gedaagden gezamenlijk] , daar waar Van den Bos ten tijde van de aankoop van het perceel een veel ruimer zicht had op het water. Het vrije uitzicht vanuit de woning en de tuin maakte deze locatie juist zo kenmerkend en bijzonder. Bovendien ondervindt [eisers gezamenlijk] ernstige geluidsoverlast van de boot, zowel overdag als ’s nachts, door het geklots van water tegen de holle wanden van de boot en gebonk van de boot tegen de wal dan wel de vlonder. De ernst van de geluidshinder blijkt ook uit het feit dat [gedaagden gezamenlijk] deze heeft geprobeerd te voorkomen door de aanleg van golfbrekers rond de boot. [gedaagden gezamenlijk] heeft nog een andere – voor [eisers gezamenlijk] niet zichtbare – steiger, waar de boot zou kunnen worden afgemeerd. Volgens [eisers gezamenlijk] heeft [gedaagden gezamenlijk] geen goede reden dan wel zwaarwegend belang om de boot waar die nu ligt, dus in het zicht van [eisers gezamenlijk] , te leggen. Er is sprake van misbruik van bevoegdheid dan wel van eigendomsrecht, nu [gedaagden gezamenlijk] geen ander doel heeft dan [eisers gezamenlijk] hiermee te benadelen.
4.2.
[gedaagden gezamenlijk] betwist dat hij onrechtmatige hinder toebrengt aan [eisers gezamenlijk] dan wel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. De steiger aan de rechterzijde van zijn perceel wordt gebruikt voor een zeilboot en andere kleinere bootjes, en wordt tevens gebruikt als zwemsteiger. Hij heeft dus een goede reden om de motorboot ergens anders af te meren. Bovendien mag hij zijn tuin gebruiken op iedere wijze die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is. De plek van de vlonder en de boot heeft [gedaagden gezamenlijk] niet gekozen om [eisers gezamenlijk] te benadelen. Het belang van [eisers gezamenlijk] bij een open en ongestoord uitzicht is geen redelijk belang. Voorts wordt niet het hele uitzicht van [eisers gezamenlijk] belemmerd door de boot. [eisers gezamenlijk] kan makkelijk over de boot en vlonder heen kijken, die geen bijzondere of storende uiterlijke kenmerken hebben, en tevens zijn er vanaf het perceel van [eisers gezamenlijk] nog andere zichtlijnen naar de Holysloter Die. Een boot past ook in het omgevingsbeeld: veel mensen in Holysloot hebben een steiger en een boot. Zo heeft [eisers gezamenlijk] zelf ook een motorboot. Dat de boot haaks op de vlonder ligt afgemeerd, is een tijdelijke situatie, in afwachting van de uitkomst van bestuursrechtelijke procedures over de vlonder. Over de vermeende geluidsoverlast heeft [gedaagden gezamenlijk] geen klachten van andere omwonenden gehad en zelf ondervindt hij deze ook niet. De aard en ernst van de visuele en geluidshinder is volgens [gedaagden gezamenlijk] dan ook te verwaarlozen.
4.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de bestuursrechtelijke procedures over de vlonder (door [eisers gezamenlijk] ook aangeduid als ‘de tweede steiger’, hierna: de vlonder) een ander begrippen- en toetsingskader aan de orde is en dat deze bestuursrechtelijke procedures in de nu voorliggende zaak niet relevant zijn voor de civielrechtelijke vraag of sprake is van onrechtmatige hinder.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het een eigenaar van een woonhuis met tuin vrijstaat zijn eigendom naar eigen goeddunken te gebruiken, mits dit gebruik niet strijdt met de rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. Dat betekent dat [gedaagden gezamenlijk] in beginsel het recht heeft zijn tuin in te richten en te onderhouden zoals hij dat wil. Dat recht wordt echter wel begrensd in die zin dat hij anderen, onder wie zijn buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen.
4.5.
Volgens artikel 5:37 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder ook de plaatselijke omstandigheden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235).
4.6.
De vlonder is – naar aanleiding van bestuursrechtelijke procedures – door [gedaagden gezamenlijk] ingekort. Blijkens de foto’s in het dossier en hetgeen is geconstateerd tijdens de descente is een aantal van de in het water achtergebleven houten palen vanaf het perceel van [eisers gezamenlijk] zichtbaar. De rechtbank is van oordeel dat deze zichtbaarheid echter niet van dien aard en ernst is, dat daarmee sprake is van onrechtmatige hinder. Voor een veroordeling tot het verwijderen van de vlonder en deze verwijderd te houden, is dan ook geen plaats. Voor zover [eisers gezamenlijk] vordert dat [gedaagden gezamenlijk] wordt verboden een steiger of een daarmee vergelijkbaar bouwwerk te plaatsen, is de rechtbank van oordeel dat voor een dergelijk verbod evenmin plaats is. De vraag of plaatsing van een (tweede) steiger op het perceel van [gedaagden gezamenlijk] dient te worden verboden wegens onrechtmatige hinder, kan pas worden beantwoord als concreet sprake is van een steiger ter plaatse. Het staat immers niet op voorhand vast dat een mogelijk toekomstige steiger onrechtmatige hinder zal veroorzaken.
4.7.
De boot van [gedaagden gezamenlijk] is duidelijk zichtbaar vanaf het perceel van [eisers gezamenlijk] Dit geldt zowel voor de situatie waarin de boot parallel ligt afgemeerd, als voor de situatie waarin de boot haaks op de vlonder ligt afgemeerd. De vraag is vervolgens of de door [eisers gezamenlijk] gestelde visuele hinder zodanig is dat moet worden geoordeeld dat deze onrechtmatig is. Hoewel het begrijpelijk is dat [eisers gezamenlijk] de boot als storend ervaart in zijn uitzicht op de Holysloter Die, is de rechtbank van oordeel dat in de situatie waarin de boot parallel aan de vlonder ligt afgemeerd, de aard en de ernst van deze hinder niet zodanig is dat deze onrechtmatig kan worden geacht. [gedaagden gezamenlijk] heeft onweersproken gesteld dat de boot ongeveer 50 centimeter hoog is, hetgeen niet uitzonderlijk hoog is. Verder heeft [gedaagden gezamenlijk] onweersproken gesteld dat de boot geen bijzondere kenmerken heeft. Bovendien bestaat er geen recht op vrij uitzicht. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat een boot past in het waterrijke omgevingsbeeld van Holysloot. Het is niet ongebruikelijk – zoals [gedaagden gezamenlijk] onweersproken heeft gesteld – dat bewoners een boot hebben. Zo hebben ook eisers zelf een met de boot van [gedaagden gezamenlijk] vergelijkbare boot, die ligt afgemeerd in sloot tussen de percelen.
4.8.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in de situatie waarin de boot haaks op de vlonder ligt afgemeerd, de visuele hinder van dien aard en ernst moet worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatige hinder. [eisers gezamenlijk] kijkt immers bij die positionering van de boot op de gehele zijkant van de boot, die met een lengte van ongeveer vijf en een halve meter een groot deel van de zichtlijn op het water vanuit het huis en de tuin van [eisers gezamenlijk] beslaat. Daarbij is de boot, door deze slechts aan één kant te bevestigen, niet op een gebruikelijke wijze afgemeerd. [gedaagden gezamenlijk] heeft verklaard dat deze situatie tijdelijk is, maar daarmee blijft ongewis hoe lang de onrechtmatige situatie zal voortduren. De rechtbank zal [gedaagden gezamenlijk] daarom gelasten om de boot binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis zodanig af te meren dat deze parallel aan de vlonder komt te liggen – zonder dat deze noodzakelijkerwijs aan de vlonder bevestigd wordt – op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 10.000,00.
4.9.
Wat betreft de gestelde geluidsoverlast overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens de descente is geconstateerd dat, bij rustige weersomstandigheden, vanuit de tuin van [eisers gezamenlijk] duidelijk geklots van water tegen de boot te horen is. Aangenomen wordt dat een vergelijkbaar geluid hoorbaar is als de boot op een parallelle wijze is afgemeerd als bedoeld onder r.o. 4.8. Het tijdens de descente waargenomen geluid was duidelijk hoorbaar, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat dit geluid moet worden beschouwd als onrechtmatige geluidshinder. Een klotsend geluid is in beginsel passend bij een waterrijke omgeving waarin boten worden afgemeerd. Het is denkbaar dat dit een dermate hard geluid oplevert dat als onrechtmatige hinder moet worden beschouwd, maar in dit geval is onvoldoende vast komen te staan dat dit geluid structureel dusdanig hard is dat hiervan sprake is. Dat anderen, voor zover dit al van doorslaggevend belang zou zijn, ook geluidsoverlast van de boot ondervinden, is niet vast komen te staan. Het gegeven dat [gedaagden gezamenlijk] golfbrekers heeft aangebracht (die vervolgens weer zijn verwijderd) is hiertoe evenmin voldoende.
4.10.
Wat betreft het gestelde misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 lid 1 BW, overweegt de rechtbank als volgt. Er is blijkens artikel 3:13 lid 2 BW onder meer sprake van zulk misbruik als de eigenaar een eigenaarsbevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan een ander te schaden. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. Het feit dat er – zoals gesteld door [eisers gezamenlijk] – mogelijkheden zijn om (op een andere plek) een steiger of vlonder te realiseren die voor [eisers gezamenlijk] minder bezwarend zijn, betekent niet dat als voor die mogelijkheden niet gekozen wordt, sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit is alleen anders als sprake zou zijn van een situatie waarin [gedaagden gezamenlijk] de locatie van de vlonder en de boot zou hebben gekozen met geen ander doel dan het benadelen van [eisers gezamenlijk] [gedaagden gezamenlijk] heeft gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is. Hij heeft gemotiveerd uitgelegd waarom de vier door [eisers gezamenlijk] aangedragen alternatieven voor hem of zijn andere buren nadelig zijn. Zo heeft hij bijvoorbeeld uitgelegd dat hij ten behoeve van het wegvaren en aanleggen met een zeilboot de gehele breedte van de steiger aan de rechterzijde van zijn perceel nodig heeft en dat de boot daarom niet kan worden afgemeerd aan die steiger. [eisers gezamenlijk] heeft dan ook onvoldoende gesteld dat de keuze van [gedaagden gezamenlijk] voor de locatie van de vlonder en de boot uitsluitend is ingegeven door de behoefte om [eisers gezamenlijk] te benadelen. De oplossing waarmee [gedaagden gezamenlijk] wel wenst in te stemmen, en die wellicht het meest voor de hand ligt, is het afmeren van de boot in de sloot tussen de percelen, tegenover de boot van [eisers gezamenlijk] heeft echter aangegeven bezwaren tegen die locatie te hebben.
4.11.
Voor een gebod om de boot in zijn geheel te verplaatsen, zoals [eisers gezamenlijk] vordert, is – op grond van het bovenstaande – geen plaats. De vordering hiertoe zal worden afgewezen, behoudens het onder 4.8 bepaalde gebod de boot parallel aan de vlonder af te meren. De overige vorderingen zullen eveneens worden afgewezen.
4.12.
[eisers gezamenlijk] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten× tarief € 452,00)
Totaal € 1.189,00
4.13.
Verder zal [eisers gezamenlijk] worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast [gedaagden gezamenlijk] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de boot parallel aan de vlonder af te meren zoals in 4.8 is bepaald,
5.2.
bepaalt dat [gedaagden gezamenlijk] vanaf vier weken na betekening van dit vonnis, voor iedere dag dat hij in gebreke is de boot parallel aan de vlonder af te meren zoals in 5.1 is gelast, aan [eisers gezamenlijk] een dwangsom verbeurt van € 250,00, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden gezamenlijk] tot op heden begroot op € 1.189,00;
5.4.
veroordeelt [eisers gezamenlijk] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers gezamenlijk] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, rechter, bijgestaan door mr. J.M. Breimer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2016.