In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt verdacht van een reeks zware mishandelingen van begeleiders in een inrichting voor verstandelijk gehandicaptenzorg. De verdachte, geboren in Irak in 1979, lijdt aan chronische schizofrenie van het gedesorganiseerde type, wat heeft geleid tot een ernstig cognitief verval. De verdediging heeft primair bepleit dat de vervolging van de verdachte op grond van artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient te worden geschorst, omdat de verdachte niet in staat zou zijn de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De rechtbank heeft echter, mede op basis van verklaringen van de psychiater S. Vermunt, geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk in staat is om de beschuldigingen te begrijpen, ondanks zijn geestelijke toestand. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de verdachte bij schorsing van de vervolging moet worden afgewogen tegen het belang van een spoedige rechtsgang en de belangen van de slachtoffers. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn voor schorsing van de vervolging en dat de verdachte een eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen geachte hem wegens de gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De verdachte is ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien het hoge risico op hernieuwd geweld.