ECLI:NL:RBAMS:2016:7340
Rechtbank Amsterdam
- Verstek
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een zaak van gewoontewitwassen
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft op 11 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die bij verstek is gewezen na de zittingen op 19 september en 28 oktober 2016. De officieren van justitie, mrs. J.F. de Boer en C.J. Cnossen, hebben de vordering ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig is en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging tegen de verdachte innerlijk tegenstrijdig was, omdat zowel opzet als schuld in de beschuldiging waren opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de zinsnede over de wetenschap van de verdachte nietig verklaard moest worden. De rechtbank heeft ook de inactiviteit van het openbaar ministerie in deze zaak in overweging genomen, waarbij werd opgemerkt dat er na de heenzending van de verdachte geen nader onderzoek is gedaan naar zijn betrokkenheid bij het witwassen. Dit leidde tot de beslissing dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in de vervolging.
De rechtbank heeft uiteindelijk de dagvaarding nietig verklaard voor het deel dat betrekking heeft op de wetenschap van de verdachte en heeft de officieren van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor de overige tenlastelegging. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar gemaakt op de zitting van 11 november 2016.