ECLI:NL:RBAMS:2016:7179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
AMS 14/1800
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang bij brandonveilig gebruik van logiesgebouw in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door de gemeente Amsterdam. De gemeente had op 18 juli 2013 bestuursdwang toegepast om het brandonveilige gebruik van een pand als illegaal hotel/logiesbedrijf te beëindigen. De eisers, een eigenaar en een huurder van het pand, hebben tegen het besluit van de gemeente beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het pand daadwerkelijk als hotel werd gebruikt en niet voor shortstay. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet aan de vereisten voor spoedeisende bestuursdwang had voldaan, omdat er onvoldoende bewijs was dat het pand niet voldeed aan de brandveiligheidseisen voor shortstaygebruik. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij de gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig bewijs te verzamelen voordat zij ingrijpende maatregelen zoals bestuursdwang toepassen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/1800

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 november 2016 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] .,gevestigd te Amsterdam, eiseres, en
[de man] ,eiser,
samen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. M.I. Houben),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Oost van de gemeente Amsterdam,voorheen het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.R. Waal).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast om het brandonveilige gebruik als illegaal hotel/logiesbedrijf van het pand [adres] te staken. Alle aangetroffen logiesverblijven in het pand zijn daartoe afgesloten.
Bij uitspraak van 28 augustus 2013 (AWB 13/4070 en 13/4220) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar toegewezen en het primaire besluit geschorst totdat op de bezwaren is beslist.
Bij besluit van 13 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016.
Eiser is verschenen. Namens eiseres is verschenen [betrokkene] . Eisers zijn bijgestaan door [gemachtigde] , kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is eigenaar van het gebouw op het adres [adres] (hierna ook: gebouw). Eiseres is de huurder/exploitant van dit gebouw. Op 18 juli 2013 hebben toezichthouders van verweerder en een medewerker van de brandweer Amsterdam-Amstelland het adres bezocht, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een tweetal rapporten van 18 juli 2013. De toezichthouders hebben een Duits gezin aangetroffen dat vertelde daar als toerist te zijn en voor zes nachten te hebben geboekt. Ook hebben de toezichthouders drie Denen op hun kamer gesproken die gedurende zes dagen een verblijf hadden geboekt. Verder staat in de rapportage dat een man uit Polen is aangetroffen die daar voor zijn werk bij de Duitse Bank verbleef van 11 juli tot 1 augustus 2013. De toezichthouders hebben tijdens hun controle geen andere toeristen aangetroffen. Naar aanleiding van deze bevindingen en een daaraan voorafgaand onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat de appartementen met nummers 1 en 3 tot en met 16 worden gebruikt als logiesgebouw/hotel in de zin van artikel 1.1. van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit). Hiervoor is geen omgevingsvergunning voor de activiteit brandveilig gebruik afgegeven, hetgeen een overtreding is van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang gelezen met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 7.3.1 van de Bouwverordening Amsterdam (de rechtbank begrijpt: artikel 4.1 van de Bouwverordening Amsterdam 2013, verder de Bouwverordening). In het Bouwbesluit worden voor gebouwen als hier aan de orde eisen gesteld aan de (brand)veiligheid. Bij de inspectie door de brandweer zijn op 18 juli 2013 een aantal gebreken vastgesteld. Zo zijn de verplicht aanwezige installaties niet onderhouden, voldoet de subbrandcompartimentering niet aan de vereisten en heeft het bouwwerk geen veilige vluchtroute. Verder acht verweerder de aanwezige noodverlichting onvoldoende, is er geen brandmeldontruimingsinstallatie met doormelding aan de brandweer aanwezig en voldoen de aanwezige vluchtroute-aanduidingen niet. Dit levert een overtreding op van zowel de eisen van het Bouwbesluit als van artikel 1b, lid 2 en lid 3 van de Woningwet. Op grond van voorgaande bevindingen heeft verweerder in het primaire besluit eisers, zijnde eigenaar en huurder van het gebouw, als overtreders gelast het gebruik van de adressen als logiesgebouw te (laten) staken en gestaakt te houden. Er is volgens verweerder sprake van een logiesgebouw met een vlucht- en brandonveilige situatie. Verweerder heeft op 18 juli 2013 om 17.00 uur bestuursdwang toegepast door de sloten van de appartementen in het gebouw te vervangen en de sleutels daarvan onder zich te nemen.
1.2.
De schorsing van het primaire besluit door de voorzieningenrechter van 28 augustus 2013 is door het bestreden besluit geëindigd. Verweerder is op dat moment (13 februari 2014) evenwel niet opnieuw overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang. Bij een volgende inspectie van het gebouw op 24 april 2014 is echter opnieuw brandonveilig gebruik van het gebouw als logiesgebouw/hotel geconstateerd en zijn veertien appartementen gesloten. Na een gesprek met eiser hierover heeft verweerder bij besluit van 25 april 2014 de bestuursdwang beperkt tot acht appartementen. Deze appartementen werden gebruikt als illegaal hotel. In de overige appartementen was weliswaar sprake van illegale shortstay, maar in een dergelijk geval achtte verweerder op grond van zijn handhavingsbeleid een onmiddellijke sluiting door middel van het toepassen van een last onder bestuursdwang niet aangewezen. Bij uitspraak van 4 juni 2014 (AMS 14/2616 en AMS 14/2772) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen het besluit van 25 april 2014 afgewezen.
2. Verweerder heeft het bezwaarschrift, in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. Volgens het bestreden besluit berust de conclusie, dat het gebouw als logiesgebouw/hotel wordt gebruikt, op de volgende feiten.
Ten tijde van de inspectie op 18 juli 2013 zijn in meerdere appartementen in het gebouw toeristen aangetroffen. Uit de totale inrichting van het pand bleek dat er sprake was van hotelmatig gebruik. Elke woning was op dezelfde wijze ingericht, er was een welkomstgeschenk voor de ‘dear guest’ geplaatst, een gasteninformatieboek was aanwezig en er was een schoonmaakploeg om de kamers te reinigen na vertrek van de gasten. Uit onderzoek op internet is verder gebleken dat de woningen in het pand vanaf in ieder geval mei 2012 te boeken waren voor een verblijf korter dan vijf nachten. Ook is op websites met reizigersbeoordelingen informatie aangetroffen van toeristen die minder dan vijf nachten in het pand hadden doorgebracht. Voorts zijn onder andere voorafgaand aan het primaire besluit klachten dan wel verzoeken om handhaving ontvangen over het overlastgevende gebruik van het pand als illegaal hotel. Tot slot blijkt uit stille observatie van het gebruik van het pand van buitenaf in juni 2013, dat er met grote regelmaat toeristen komen en gaan in het pand, voorzien van koffers en rugzakken. Omdat het gebouw als logiesgebouw/hotel werd gebruikt, diende aan de daarvoor geldende brandveiligheidseisen te worden voldaan. Dat geldt volgens verweerder ook als ervan moet worden uitgegaan dat het gebouw voor shortstay werd gebruikt. Weliswaar voert verweerder het beleid dat als er sprake is van shortstay, in afwijking van de in het Bouwbesluit gestelde eisen voor gebouwen met een logiesfunctie, soepeler brandveiligheidseisen worden gesteld. In dit geval wordt echter niet voldaan aan de voorwaarden van het shortstaybeleid. Er is geen shortstayvergunning verleend en evenmin is sprake van de situatie waarin volgens het beleid geen vergunning nodig is. Het pand betreft geen nieuwbouw van na 1 januari 2008. Bovendien staat het bestemmingsplan aan het gebruik als shortstayverblijf in de weg en hebben eisers het gebruik ervan niet gemeld bij verweerder. Tot slot is alsnog verlening van een shortstayvergunning evenmin mogelijk, omdat de appartementen behoren tot de geliberaliseerde woningvoorraad.
3. Eisers hebben niet betwist dat het pand niet voldeed aan de vereisten voor brandveiligheid zoals die gelden voor een logiesgebouw/hotel. Eisers hebben echter betoogd dat zij niet aan deze vereisten hoefden voldoen, omdat het pand niet als logiesgebouw/hotel in gebruik was, maar gebruikt werd voor shortstayverblijf. Alle op 18 juni 2013 aangetroffen personen verbleven voor minimaal vijf nachten in het pand, het minimum aantal nachten dat in die tijd nog viel onder de definitie van shortstay. Daarom waren de in het beleid van verweerder voor short stay geldende soepeler brandveiligheidseisen van toepassing. Eisers betwisten dat sprake was van illegaal shortstaygebruik. Verweerder heeft volgens eisers niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 5.17 van de Wabo kan een besluit tot opleggen van een last onder bestuursdwang gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet inhouden, dat het gebruik van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.
4.2.
Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
4.3.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2.2. eerste lid, aanhef en onder a, van het Bor en artikel 4.1. van de Bouwverordening geldt er een omgevingsvergunningplicht-activiteit brandveilig gebruik, indien er in een bouwwerk bedrijfsmatig nachtverblijf wordt verschaft aan meer dan vier personen.
4.4.
Volgens artikel 1.1, tweede en derde lid, van het Bouwbesluit wordt onder een logiesgebouw verstaan een gebouw of gedeelte daarvan, waarin meer dan één logiesverblijf ligt, en dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute. Een logiesverblijf is een voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie. Een logiesfunctie is een gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen.
4.5.
In het Bouwbesluit zijn de vereisten neergelegd waaraan een gebouw in verband met de brandveiligheid moet voldoen. Deze vereisten zijn afhankelijk van de gebruiksfunctie van het gebouw. Zo worden er voor gebouwen met een logiesfunctie strengere eisen gesteld aan de brandveiligheid dan voor gebouwen met een woonfunctie.
4.6.
Op grond van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is het verboden om een bestaand bouwwerk in een staat te brengen, te laten komen, of te houden, die niet voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit voor dat bestaande gebouw.
Op grond van artikel 1b, derde lid, van de Woningwet is het verboden een bouwwerk in gebruik te nemen of te laten gebruiken dat in strijd is met de brandveiligheidseisen zoals neergelegd in het Bouwbesluit.
4.7.
In de notitie ‘Beleid shortstay’ van 11 juli 2012 van verweerder staat in de inleiding onder meer het volgende:
Shortstay is een vorm van verblijf die bijdraagt aan wat Amsterdam tot een Topstad maakt. Mensen die wat langer in de stad willen verblijven, moeten de ruimte krijgen zonder daarbij uitsluitend aangewezen te zijn op hotelaccommodaties. (…) Door uit te gaan van een maximum van vier personen wordt voorkomen dat ongewenste “pensionachtige” activiteiten onder de noemer van shortstay plaatsvinden.
Als definitie van shortstay staat in het beleid (blz 4.):
Shortstay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste vijf nachten en maximaal zes maanden.
4.8.
In verweerders ‘Uitvoeringsnotitie shortstay’ van oktober 2012 zijn op pagina 13 de brandveiligheidseisen ter verkrijging van een shortstayvergunning neergelegd. Deze brandveiligheidseisen zijn (veel) minder verstrekkend dan die in het Bouwbesluit zijn neergelegd voor gebouwen met een logiesfunctie. Ze sluiten aan bij de vereisten die in het Bouwbesluit zijn neergelegd voor gebouwen met een woonfunctie, met enkele aanvullende vereisten.
Beoordeling van de standpunten
5.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder gelet op het algemeen belang de plicht heeft tot handhaven om illegale situaties te beëindigen. Verweerder heeft daarbij verschillende instrumenten voor handhaving tot zijn beschikking. Daartoe behoren de zogenaamde herstelsancties, zoals de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang. Bij deze herstelsancties wordt de belanghebbende de gelegenheid gegeven eerst zelf herstelmaatregelen te nemen, alvorens verweerder zelf daartoe overgaat. In spoedeisende gevallen kan verweerder echter afzien van het opleggen van een last en zelf onmiddellijk overgaan tot het nemen van herstelmaatregelen. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot toepassing van deze zogenaamde spoedeisende bestuursdwang. Verweerder heeft deze ingrijpende vorm van handhaving gerechtvaardigd geacht omdat er sprake was van een onmiddellijk gevaar voor personen. De rechtbank overweegt dat zwaar gewicht wordt toegekend aan brandveiligheid in zijn algemeenheid en aan de brandveiligheid van personen in het bijzonder. Dat neemt evenwel niet weg dat bij bestuursdwang sprake is van een belastend besluit en dat de bewijslast, dat sprake is van een illegale situatie, bij verweerder ligt.
5.2.
Verweerder heeft met medewerking van de brandweer de controle in het gebouw [adres] verricht aan de hand van het Bouwbesluit. Daarbij is allereerst beoordeeld of sprake is van een logiesfunctie dan wel van een woonfunctie en is vervolgens beoordeeld of aan de bijbehorende brandveiligheidsvoorschriften is voldaan. Niet in geschil is dat het pand werd gebruikt op de wijze die volgens het Bouwbesluit gekwalificeerd wordt als logiesgebruik, noch dat het pand niet voldeed aan de bijbehorende brandveiligheidseisen. In geschil is of verweerder alleen al op grond van voorgaande constateringen heeft kunnen overgaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat het begrip shortstay niet in het Bouwbesluit voorkomt, niet betekent dat de vraag of daarvan sprake is, niet relevant is bij de door verweerder toegepaste herstelsanctie. Verweerder voert immers zelf het beleid dat bij shortstaygebruik niet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit voor logiesgebruik hoeft te worden voldaan. In het bestreden besluit is weliswaar overwogen dat dit enkel geldt indien sprake is van legaal shortstaygebruik, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. Ook indien sprake is van illegaal shortstaygebruik, rechtvaardigt het feit dat niet aan de brandveiligheidseisen voor logiesgebruik wordt voldaan niet zonder meer de toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.1 is overwogen, betreft dit een ingrijpende vorm van handhaving, waarvoor een zwaarwegend belang aan de kant van verweerder is vereist. Of sprake is van een brandonveilige situatie, hetgeen een dergelijk belang betreft, dient te worden beoordeeld aan de hand van het feitelijk gebruik van het pand. Het al dan niet aanwezig zijn van de juiste vergunningen (of vrijstellingen) houdt geen direct verband met de brandveiligheid en is bij deze vorm van handhaving dan ook niet van belang. De rechtbank wijst er in dit kader op dat verweerder ook zelf, na de opvolgende inspectie op 24 april 2014, de toegepaste spoedeisende bestuursdwang ten aanzien van een zestal appartementen in het gebouw heeft opgeheven, nadat was gebleken dat sprake was van feitelijk shortstaygebruik, ondanks dat dat shortstaygebuik wel illegaal werd geacht door verweerder. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting meegedeeld dat bij illegaal shortstaygebruik normaal gesproken geen spoedeisende bestuursdwang plaatsvindt, maar dat een last onder dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank concludeert dat, wanneer geconstateerd is dat in een pand niet aan de brandveiligheidsvoorschriften voor logiesgebruik is voldaan, verweerder pas kan overgaan tot spoedeisende bestuursdwang, als niet alleen is gebleken dat voor het pand de gebruiksfunctie logies geldt, maar ook dat sprake is van hotelgebruik en dus niet van feitelijk gebruik als shortstay.
5.4.1.
De rechtbank zal dan ook beoordelen of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat in het onderhavige geval sprake was van hotelgebruik en niet van feitelijk gebruik als shortstay.
5.4.2.
Zoals eisers hebben aangevoerd, blijkt uit het door de toezichthouders van verweerder opgemaakte rapport van bevindingen dat alle op 18 juni 2013 in het pand aangetroffen personen daar verbleven voor minimaal vijf nachten. Volgens verweerders toenmalige beleid valt een tijdelijk verblijf tussen minimaal vijf nachten en maximaal zes maanden onder de definitie shortstay. Het aantreffen van deze personen vormt naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanwijzing dat het pand feitelijk werd gebruikt voor shortstay.
5.4.3.
Verweerder heeft aan zijn conclusie dat daarvan geen sprake was, onder meer gewezen op het feit dat een aantal van de aangetroffen personen toeristen waren. De rechtbank overweegt hierover dat, hoewel volgens de definitie in verweerders beleid bij shortstay sprake is van tijdelijk wonen, niet met zoveel woorden staat vermeld dat shortstay niet voor toeristisch verblijf is bedoeld. Nu verweerder in het bestreden besluit verder niet heeft gemotiveerd dat en waarom verblijf als toerist shortstaygebruik uitsluit, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de op 18 juli 2013 aangetroffen personen onder meer toeristen betroffen, geen aanwijzingen oplevert dat geen sprake was van shortstaygebruik. Datzelfde geldt voor de in het bestreden besluit genoemde omstandigheid dat uit stille observaties voorafgaand aan de spoedeisende bestuursdwang is gebleken dat met grote regelmaat toeristen met koffers/rugzakken naar het pand komen. Nu niet nader is toegelicht wat precies wordt verstaan onder ‘met grote regelmaat’ duidt deze observatie, gelet op het aantal appartementen (zestien) in het pand, er niet zonder meer op dat geen sprake was van shortstay gebruik, maar van hotelgebruik. Verweerder heeft verder in de hotelmatige inrichting van het pand een aanwijzing gezien dat geen sprake is van gebruik als shortstay. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. In eerdergenoemd beleid is weliswaar neergelegd dat het bij shortstay moet gaan om een zelfstandige woning, maar in dit beleid is verder omtrent de inrichting niets bepaald. Uit het rapport van bevindingen van 18 juli 2013 van verweerders toezichthouders blijkt verder dat ieder appartement in het pand voorzien is van een keuken en badkamer. Verweerder heeft overigens ook niet betwist dat de appartementen zelfstandige woningen zijn. Dat de woningen blijkbaar allemaal dezelfde inrichting hebben, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt voor de conclusie dat ze feitelijk niet voor shortstay worden gebruikt. Daaraan doet niet af dat, zoals verweerder ook nog in het bestreden besluit heeft overwogen, er klachten van omwonenden zijn omtrent het gebruik van het pand als illegaal hotel. Niet duidelijk is immers wat door de klagers wordt verstaan onder ‘gebruik als (illegaal) hotel’, zodat niet is uitgesloten dat daarmee ook shortstaygebruik is bedoeld. Verweerder heeft tot slot nog overwogen dat uit onderzoek op internet is gebleken dat de woningen in het pand vanaf in ieder geval mei 2012 te boeken waren voor een verblijf korter dan vijf nachten. Ook is op websites met reizigersbeoordelingen informatie aangetroffen van toeristen die minder dan vijf nachten in het pand hadden doorgebracht. De rechtbank constateert dat verweerder één reizigersbeoordeling van internet van 23 juli 2012 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de desbetreffende persoon drie dagen in een appartement in het pand heeft doorgebracht, alsmede een boekingsbevestiging waaruit blijkt dat een gast van 26 tot en met 28 juli 2012 in een appartement in het pand heeft verbleven. Gelet op het tijdsverloop tussen deze constateringen en het primaire besluit kunnen deze echter niet dienen als aanwijzing dat het pand ten tijde van de spoedeisende bestuursdwang (tevens) werd gebruikt als hotel en niet voor shortstay. Verder is namens eiseres ter zitting uitdrukkelijk betwist dat het vanaf het moment dat eiseres de exploitatie van het gehele pand overnam, begin 2013, nog mogelijk is geweest om de appartementen in het pand te boeken voor een verblijf van korter dan vijf nachten. Nu verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit is af te leiden dat de appartementen ook sinds begin 2013 nog voor een periode van korter dan vijf nachten zijn verhuurd, is de rechtbank van oordeel dat de overweging ten aanzien van het onderzoek op internet, verweerders conclusie dat geen sprake was van feitelijk gebruik als shortstay maar van hotelgebruik, evenmin kan dragen.
5.4.4.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder de conclusie dat geen sprake was van shortstaygebruik maar van hotelgebruik, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat onvoldoende grondslag bestond voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Verweerder heeft dan ook niet aan zijn bewijslast voldaan. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Nu daarom is verzocht en het primaire besluit wordt herroepen wegens aan verweerder te verwijten onrechtmatigheid veroordeelt de rechtbank verweerder tevens in de door eisers in bezwaar gemaakte proceskosten. De twee bezwaarzaken van eisers worden vanwege hun samenhang als één zaak beschouwd. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.984,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, voorzitter, en mr. K. Oldekamp-Bakker en mr. P. Sloot, leden, in aanwezigheid van mr. S. Tax, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.