Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
- [minderjarige 1],
- [minderjarige 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage. De verzoeker, de man, heeft verzocht om de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 159,21 per kind per maand, die hij in 2011 was overeengekomen, te verlagen naar nihil of een lager bedrag, met het argument dat zijn financiële situatie was veranderd na ontslag in 2014 en het ontstaan van huwelijkse schulden. De vrouw, de verwerende partij, heeft verweer gevoerd en stelde dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek, dan wel dat de huidige bijdrage in stand moest blijven. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij beide partijen en hun advocaten zijn verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2016.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, die bij de vrouw verblijven. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide partijen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die de man ontvankelijk maakt in zijn verzoek. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 383,-- per maand voor beide kinderen, en de draagkracht van de man berekend op basis van zijn inkomsten uit arbeid en WW-uitkering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man vanaf 22 februari 2016 een bijdrage van € 56,50 per kind per maand dient te betalen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Kloosterhuis, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.