4.3.2.Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de via het IP-adres van verdachte ingediende aangiften inkomstenbelasting in totaal 38 vragenbrieven verzonden naar de in deze aangiften vermelde belastingplichtigen. Hiervan zijn een aantal geretourneerd. Sommige vragenbrieven waren ter onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten voorzien van bewijsstukken, waaronder kwitanties. Naar aanleiding van de in de vragenbrieven gegeven antwoorden, het ontbreken van gevraagde stukken, kopieën van stukken en enkele originelen, rees bij de Belastingdienst het vermoeden dat onjuiste aangiften waren ingediend en dat toegestuurde bescheiden vals dan wel vervalst waren.
In het dossier bevindt zich een overzicht van de door de Belastingdienst ontvangen (kopie) kwitanties die betrekking hebben op door belastingplichtigen gedoneerde geldbedragen aan de onder 1 ten laste gelegde instellingen.
Uit nader onderzoek naar deze kwitanties is het volgende gebleken:
- op alle kwitanties, met uitzondering van die van [naam stichting 1] , is het woord euro (voluit) geschreven met een letter E op de wijze dat doet denken aan het euroteken (€);
- belastingplichtigen, woonachtig in Haarlem, Hoofdorp of Amsterdam, zouden hebben gedoneerd aan een Islamitische vereniging in Den Haag;
- belastingplichtigen van Marokkaanse afkomst, zouden hebben gedoneerd aan een moskee waar hoofdzakelijk moslims van Surinaamse, Indiase en Pakistaanse origine komen;
- een belastingplichtige, woonachtig in Haarlem en van Marokkaanse afkomst, zou aan een Surinaamse Moskee in Amsterdam hebben gedoneerd.
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte zijn bovendien de volgende voorwerpen aangetroffen:
- negen niet ingevulde of deels gebruikte kwitantieboekjes, die afkomstig zijn van de [naam vereniging 1] ;
- zestien kopie kwitanties die afkomstig zouden zijn van [naam stichting 2] ;
- een stempel met de druktekst ‘ [naam stichting 2] “ostbus” [nummer 1] , [plaats] ’;
- een deels gebruikt ontvangstbewijsboekje van de [naam vereniging 2] en zeven ingevulde ontvangstbewijzen van [naam vereniging 2] ;
- een stempel met de tekst “ [naam kerk] Postbus [nummer 2] [plaats] ” en vier blanco kwitantieboekjes;
- een numerator, die ten aanzien van een aantal door de Belastingdienst ontvangen kopieën van kwitanties is gebruikt.
Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze voorwerpen in zijn woning. Iemand anders zou een tasje met deze spullen hebben achtergelaten in de woning.
Naar aanleiding van de hiervoor omschreven onderzoeksbevindingen heeft de FIOD alle vertegenwoordigers van op de tenlastelegging vermelde instellingen gehoord. Zij hebben allen verklaard dat de kwitanties niet door hen zijn uitgegeven of onjuist zijn. Voorts konden alle vertegenwoordigers geen gehoor geven aan de vordering om bescheiden met betrekking tot de aan de Belastingdienst verstuurde kwitanties te overhandigen, omdat de gevraagde kwitantienummers en de op de kwitanties vermelde personen niet voorkwamen in de administratie.
Tot slot zijn een aantal personen gehoord die volgens de kwitanties geld zouden hebben gedoneerd aan de in de tenlastelegging vermelde instellingen. De personen hebben verklaard dat verdachte voor hen de belastingaangifte heeft ingediend. Verder hebben zij verklaard dat zij zich tot verdachte hebben gewend nadat zij de vragenbrief van de Belastingdienst hadden ontvangen. Tot slot hebben zij allen verklaard niet bekend te zijn met de kwitanties.
Nadere overweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat naar aanleiding van de door de Belastingdienst verstuurde vragenbrieven, belastingplichtigen met deze vragenbrieven naar verdachte zijn gegaan. Verdachte heeft vervolgens, ter onderbouwing van in de belastingaangiften opgevoerde persoonsgebonden aftrekposten, de ingevulde en geretourneerde vragenbrieven voorzien van diverse bescheiden, waaronder kwitanties. Op deze kwitanties staat vermeld dat de belastingplichtigen geld hebben gedoneerd aan instellingen. Gelet op de verklaringen van de belastingplichtigen en de vertegenwoordigers van deze instellingen, is evenwel in werkelijkheid geen geld gedoneerd.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat, in het licht van de verklaringen en de overige onderzoeksbevindingen, de verklaringen van in de belastingplichtigen voldoende betrouwbaar zijn, temeer nu hun verklaringen met betrekking tot de kwitanties gelijkluidend zijn.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde geschriften, de kwitanties, valselijk heeft opgemaakt en tevens het oogmerk heeft gehad deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus bewezen worden verklaard.
4.3.3.Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Algemeen
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014 telkens opzettelijk valse geschriften naar de Belastingdienst heeft opgestuurd, te weten het aan de Belastingdienst retourneren van onjuist ingevulde vragenbrieven.
De rechtbank gaat voor wat betreft de datum van ontvangst van de geretourneerde vragenbrieven door de Belastingdienst uit van de op deze vragenbrieven door de Belastingdienst geplaatste stempels. Deze datum is van belang, nu het gebruik maken van een vals/vervalst geschrift moet strekken ter misleiding van degene ten aanzien van wie het geschrift wordt gebruikt – in casus de Belastingdienst – en degene ook kennis moet dragen van deze valsheid/vervalsing.
Gedeeltelijke vrijspraak
Voor wat betreft de vragenbrieven van de Belastingdienst ten name van [persoon 1] en [persoon 2] , constateert de rechtbank dat deze respectievelijk op 24 september 2016 en 25 september 2016 bij de Belastingdienst zijn binnengekomen. De verweten gedraging valt buiten de ten laste gelegde periode, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vragenbrieven ten namen van [persoon 3] en [persoon 4]
De geretourneerde vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) is op 12 september 2014 door de Belastingdienst ontvangen. In deze vragenbrief wordt verwezen naar bijlagen die de gemaakte zorgkosten en gedane giften moeten onderbouwen.Uit onderzoek en de verklaring van [persoon 3] blijkt dat deze zorgkosten niet zijn gemaakt en de giften niet zijn gedaan. Verder heeft [persoon 3] verklaard dat verdachte haar belastingadviseur was en dat hij haar aangifte inkomstenbelasting 2013 heeft ingevuld. Ten aanzien van de vragenbrief heeft zij verklaard deze niet te hebben ingevuld, maar dat zij wel haar handtekening erop heeft gezet.
De geretourneerde vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) is op 4 september 2014 door de Belastingdienst ontvangen. In deze vragenbrief wordt verwezen naar een bijlage die gedane giften moet onderbouwen en staat vermeld dat [persoon 4] bij het invullen hulp heeft gehad van een kennis.[persoon 4] heeft verklaard dat hij de vragenbrief aan verdachte heeft gegeven en dat verdachte het verder zou afhandelen. Verdachte heeft de vragenbrief ingevuld, waarna [persoon 4] deze heeft ondertekend. De bijgevoegde kwitantie blijkt uit onderzoek valselijk te zijn opgemaakt.
Nadere overweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het verdachte is geweest die de onder punt 1 en 4 ten laste gelegde vragenbrieven onjuist heeft ingevuld en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het is geweest die deze vragenbrieven en bijlagen naar de Belastingdienst heeft opgestuurd.
Conclusie
De vragenbrieven zijn geschriften. Deze geschriften zijn bestemd om tot bewijs van eng feit te dienen. Immers, aan de hand van deze – door of namens belastingplichtigen – ingevulde geschriften, voorzien van bescheiden ter onderbouwing van opgevoerde aftrekposten, kan de Belastingdienst controleren of bepaalde aftrekposten terecht zijn opgevoerd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, zoals onder 2, punt 1 en 4 ten laste is gelegd, als ware het echt en onvervalst. Het onder 2, punt 1 en 4 ten laste gelegde, kan dus bewezen worden verklaard.
4.3.4.Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op 17 februari 2015 is de woning van verdachte en de medeverdachte is doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een contant geldbedrag van in totaal € 124.930 aangetroffen. Het overgrote deel hiervan bevond zich in een koffer, te weten een bedrag van in totaal € 115.550,-. Het in de koffer aangetroffen geldbedrag bestond uit 71 biljetten van € 500,-, 123 biljetten van € 200,-, 216 biljetten van € 100,- en 677 biljetten van € 50,-. Op de koffer stonden de initialen “ [xx] ”, vermoedelijk “ [verdachte] ” (verdachte) en was een label bevestigd met de personalia van verdachte. Verdachte ontkent dat het bedrag van hem is. De echtgenote van verdachte, tevens medeverdachte, heeft verklaard dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag van haar is.
Ook heeft zij verklaard dat verdachte hiervan op de hoogte was en dat hij heeft geholpen met het tellen van het geld.
Verder is in de werkkamer van [verdachte] € 6.775,- aangetroffen. In de slaapkamer van verdachte en [verdachte] is € 1.120,- aangetroffen. Tot slot is in de slaapkamer van de dochter van verdachte en [verdachte] € 1.485,- aangetroffen.
Uit onderzoek blijkt dat vanaf 1 september 2006 in totaal 470 van de 1.087 in de koffer aangetroffen biljetten zijn geregistreerd door De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) met een gezamenlijke waarde van € 26.250,-.
Nadere overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake (schuld)witwassen, dient te worden bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Slechts dan kan tot een bewezenverklaring worden gekomen als
er gelet op alle omstandigheden waaronder de bij verdachte aangetroffen contante geldbedragen zijn aangetroffen, een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat sprake is van witwassen en
de verklaring die de verdachte over de herkomst van het geld geeft, zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde behoort te worden gesteld,
zodat het op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat de desbetreffende geldbedragen geheel of gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Gerechtvaardigd vermoeden?
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan (schuld)witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal ten eerste moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is.
Tijdens de doorzoeking van de t woning van verdachte en de medeverdachte is in totaal een contant geldbedrag van € 124.930,- aangetroffen. Het overgrote deel hiervan bevond zich in een koffer, te weten een bedrag van in totaal € 115.550,-.
Het fysiek bewaren van grote hoeveelheden legaal chartaal geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen. Gelet hierop en gelet op
- het nalaten van het aan de Belastingdienst opgeven van het in de koffer aangetroffen gespaarde geldbedrag;
- het niet gebruik maken van gangbaar financieel verkeer;
- de omstandigheid dat criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld in diverse, vaak ook grote coupures van € 500,-, die in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn,
is de rechtbank van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op deze zaak van toepassing zijn op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Gezien de verklaring van de medeverdachte, inhoudende dat zij samen met verdachte het in de koffer aangetroffen geldbedrag heeft geteld, in samenhang met het feit dat de initialen van verdachte op de koffer staan en een label met zijn personalia bevat, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist van de aanwezigheid van het contante geldbedrag.
Gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verifieerbare verklaring?
Verdachte betwist, gezien de verklaring de medeverdachte, dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De medeverdachte heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek en ter terechtzitting meerdere en wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het grote geldbedrag in de koffer. Zo heeft zij verklaard dat zij vanaf september 1979 tot december 1994 – ten tijde van haar dienstverband bij [bedrijf 1] haar volledige salaris – in totaal fl. 120.000,- heeft gespaard. Ook heeft verdachte verklaard dat zij één jaar bij het [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft gewerkt, alwaar zij ongeveer € 3.000,- per maand verdiende. Ter terechtzitting heeft de medeverdachte verklaard dat zij fl. 3.000,- netto per maand verdiende. Haar salaris werd contant uitbetaald, in totaal € 32.000,-. In het jaar 2007 heeft zij de [naam stichting 3] opgericht. Het aangetroffen geld zou zij contant en per kas als startkapitaal hebben ingebracht in de vorm van een lening, ten bewijze waarvan verdachte bij de FIOD door haar opgemaakte jaarstukken, bestaande uit 2 bladzijden, heeft overgelegd, die zich bij de stukken bevinden. De medeverdachte heeft verder verklaard dat zij een optie op 77 graven had genomen. In 2009 heeft zij deze optie opgezegd. De [naam stichting 4] heeft hiervoor in totaal € 30.000,- betaald, waarvan € 20.000,- contant, aldus de medeverdachte.
Tot slot heeft de medeverdachte verklaard dat zij haar spaargeld in eerste instantie op een bankrekening had staan, maar dat zij dit in de periode van december 1990 tot 2000 – ruim fl. 300.000,- – contant heeft opgenomen. De aangetroffen € 500,- biljetten heeft zij van de bank ontvangen toen zij in 2002 guldens naar euro’s ging omwisselen.
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de, uit de verklaring van de medeverdachte blijkende, herkomst van haar alternatieve inkomsten. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
- uitgaande van de verklaring van de medeverdachte, zou zij ten tijde van haar dienstverband bij de [bedrijf 1] haar volledige salaris hebben gespaard en in diezelfde periode met verdachte twee woningen hebben gekocht en hun vijf kinderen hebben onderhouden;
- de voormalig eigenaar van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft verklaard dat verdachte 5 a 6 maanden bij hem heeft gewerkt, dat het salaris van de medeverdachte via de bank werd uitbetaald en dat het door haar gestelde netto maandsalaris niet klopt;
- de beheerster van de [naam stichting 4] heeft verklaard dat de door verdachte gestelde betalingen niet hebben plaatsgevonden en dat de stichting nooit
€ 20.000,- contant aan [naam stichting 3] heeft betaald;
- vanaf 1 september 2006 zijn van de 1.087 in de koffer aangetroffen biljetten in totaal 407 biljetten geregistreerd door DNB met een gezamenlijke waarde van € 26.250,-;
- de vordering van de medeverdachte op haar [naam stichting 3] is niet in haar aangifte inkomstenbelasting opgevoerd.
Ter zitting is verder gebleken dat er geen leningsovereenkomst bestaat tussen de medeverdachte en de [naam stichting 3] en dat de “jaarstukken” van deze stichting, waaruit blijkt dat de “lening” contant per kas aan de stichting zijn verstrekt, door de medeverdachte zelf zijn opgesteld en dat daarop geen controle door een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld een accountant, is uitgevoerd.
Uit de stukken blijkt verder dat de medeverdachte al enige tijd geen inkomen heeft en dat verdachte een relatief laag inkomen behaalt met zijn adviesbureau.
De rechtbank komt, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, tot de conclusie dat de medeverdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het in de koffer aangetroffen geldbedrag. Voor zover de verklaringen van de medeverdachte wel geverifieerd konden worden, bleken deze onjuist en tegenstrijdig met elkaar te zijn.
Witwassen?
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Op grond van de bewijsmiddelen dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het in de koffer aangetroffen geldbedrag. Hieruit volgt immers dat verdachte volledig op de hoogte was van geldbedrag en dit met de medeverdachte heeft geteld.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond?
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van het geldbedrag niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst hiervan en stelt dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken. De rechtbank begrijpt de raadsvrouw zo dat zij heeft bepleit dat die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
De kwalificatie-uitsluitingsgrond heeft alleen betrekking op het geval dat verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad, 17 december 2013, NJ 2014, 75). Nu het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag van een eigen, dus door verdachte zelf gepleegd misdrijf afkomstig is, is de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarop verworpen.
Vermenging
De omstandigheid dat mogelijk een deel van het in de koffer aangetroffen geldbedrag daadwerkelijk op legale wijze door verdachte is verworven, doet niet af aan het oordeel dat ten aanzien van het gehele bedrag sprake is van witwassen, nu uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat, wanneer van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen uit legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als geheel uit misdrijf afkomstig.
Uitzondering overige aangetroffen contante geldbedragen
De rechtbank is ten aanzien van de overige aangetroffen contante geldbedragen van oordeel dat, gelet op de wijze waarop deze bedragen in de woning van verdachte zijn aangetroffen en gezien de relatief geringe hoogte hiervan, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat deze geldbedragen een legale herkomst hebben en een criminele herkomst niet als enig aanvaardbare verklaring kan gelden. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen – groot € 9.380,- – heeft witgewassen, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.