ECLI:NL:RBAMS:2016:7142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
13/845023-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen, valsheid in geschrift en gebruik van valse geschriften met nietige dagvaarding

Op 2 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift, opzettelijk gebruik maken van valse geschriften en medeplegen van schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014, valse kwitanties heeft opgemaakt en deze heeft gebruikt in belastingaangiften. De verdachte heeft namens belastingplichtigen aangiften ingediend, waarbij hij kosten heeft opgevoerd die in werkelijkheid niet zijn gemaakt. Dit leidde tot schade voor de Belastingdienst, die op basis van deze valse documenten naheffingen heeft opgelegd aan de betrokken belastingplichtigen. Tijdens een doorzoeking op 17 februari 2015 is er een aanzienlijk contant geldbedrag van € 124.930 aangetroffen in de woning van de verdachte, waarvan een groot deel in een koffer zat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging nietig verklaard, maar heeft de verdachte wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 30.000,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845023-15 (Promis)
Datum uitspraak: 2 november 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] te Suriname op [geboortedatum] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.H. Tiemens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 19 oktober 2016 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
Feit 2:opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoel in art. 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en/of
oplichting;
Feit 3:medeplegen van (schuld)witwassen.
De op 19 oktober 2016 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

3.1.
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk.
3.2.
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is ambtshalve van oordeel dat de dagvaarding ten dele nietig is. Ten aanzien van het onder 2 cumulatief alternatief ten laste gelegde is de tenlastelegging onvoldoende duidelijk. De ten laste gelegde gedraging, te weten het bij de Belastingdienst indienen van valselijk opgemaakte of vervalste elektronische aangiften inkomstenbelasting ter verkrijging van voorlopige teruggaven, valt immers niet te rijmen met het ten laste gelegde beoogde gevolg, namelijk het verkrijgen van toeslagen.
De tenlastelegging is temeer onvoldoende duidelijk, nu het ten laste gelegde geldbedrag van
€ 48.950,- niet valt te herleiden uit de stukken in het dossier en de officier van justitie ter terechtzitting niet nader heeft kunnen toelichten hoe dit geldbedrag tot stand is gekomen.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de dagvaarding nietig verklaren voor zover het onder 2 cumulatief alternatief ten laste gelegde betreft.
3.3.
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van de ten laste gelegde feiten

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij baseert zich op de in het dossier aanwezige ambtshandelingen, processen-verbaal van verhoor getuigen en overige documenten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dat verdachte volledig van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, op grond van de verweren zoals genoemd in haar pleitnota. De verweren bespreekt de rechtbank hierna – indien nodig – in het onderstaande.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1]
De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
4.3.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Naar aanleiding van een aangifte van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, dat een onderzoek deed naar een facilitator, waar een belastingplichtige tussen zat wiens aangifte over 2013 door middel van het IP-adres van de eenmanszaak Assurantie- en Administratiebureau [naam eenmanszaak] (hierna: [naam eenmanszaak] ) was ingediend, heeft het team systeemfraude van de Belastingdienst een query gedraaid op het IP-adres van [naam eenmanszaak] . Uit de resultaten van deze query bleek dat via dit IP-adres honderden aangiften inkomstenbelasting waren ingediend. In bijna alle gevallen waren specifieke zorgkosten opgevoerd, in afgeronde bedragen. Het IP-adres stond op naam van [verdachte] (hierna: verdachte), eigenaar van genoemd eenmansbedrijf. Verdachte is getrouwd met [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte). [2]
Uit nader onderzoek rees bij de Belastingdienst het vermoeden dat sprake was van frauduleus aangiftegedrag, wat voor de Belastingdienst aanleiding was om het onderzoek naar [naam eenmanszaak] bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) aan te melden. Het onderzoek van de FIOD heeft ertoe geleid dat op 17 februari 2015 een doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte en de medeverdachte heeft plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking is een contant geldbedrag van in totaal € 124.930 aangetroffen, waarvan € 115.550,- zich in een koffer bevond, die voorzien was van een label op naam van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als belastingconsulent aangiften inkomstenbelasting voor belastingplichtigen heeft ingediend, door gebruik te maken van de DigiD van deze belastingplichtigen. Hij heeft er daarbij niet bij stilgestaan dat hij dit ook had kunnen doen via het aan hem toegekende beconnummer. Hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.
4.3.2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de via het IP-adres van verdachte ingediende aangiften inkomstenbelasting in totaal 38 vragenbrieven verzonden naar de in deze aangiften vermelde belastingplichtigen. Hiervan zijn een aantal geretourneerd. Sommige vragenbrieven waren ter onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten voorzien van bewijsstukken, waaronder kwitanties. Naar aanleiding van de in de vragenbrieven gegeven antwoorden, het ontbreken van gevraagde stukken, kopieën van stukken en enkele originelen, rees bij de Belastingdienst het vermoeden dat onjuiste aangiften waren ingediend en dat toegestuurde bescheiden vals dan wel vervalst waren. [3]
In het dossier bevindt zich een overzicht van de door de Belastingdienst ontvangen (kopie) kwitanties die betrekking hebben op door belastingplichtigen gedoneerde geldbedragen aan de onder 1 ten laste gelegde instellingen. [4]
Uit nader onderzoek naar deze kwitanties is het volgende gebleken:
  • op alle kwitanties, met uitzondering van die van [naam stichting 1] , is het woord euro (voluit) geschreven met een letter E op de wijze dat doet denken aan het euroteken (€);
  • belastingplichtigen, woonachtig in Haarlem, Hoofdorp of Amsterdam, zouden hebben gedoneerd aan een Islamitische vereniging in Den Haag;
  • belastingplichtigen van Marokkaanse afkomst, zouden hebben gedoneerd aan een moskee waar hoofdzakelijk moslims van Surinaamse, Indiase en Pakistaanse origine komen;
  • een belastingplichtige, woonachtig in Haarlem en van Marokkaanse afkomst, zou aan een Surinaamse Moskee in Amsterdam hebben gedoneerd.
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte zijn bovendien de volgende voorwerpen aangetroffen:
  • negen niet ingevulde of deels gebruikte kwitantieboekjes, die afkomstig zijn van de [naam vereniging 1] ;
  • zestien kopie kwitanties die afkomstig zouden zijn van [naam stichting 2] ;
  • een stempel met de druktekst ‘ [naam stichting 2] “ostbus” [nummer 1] , [plaats] ’;
  • een deels gebruikt ontvangstbewijsboekje van de [naam vereniging 2] en zeven ingevulde ontvangstbewijzen van [naam vereniging 2] ;
  • een stempel met de tekst “ [naam kerk] Postbus [nummer 2] [plaats] ” en vier blanco kwitantieboekjes;
  • een numerator, die ten aanzien van een aantal door de Belastingdienst ontvangen kopieën van kwitanties is gebruikt.
Verdachte heeft geen redelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze voorwerpen in zijn woning. Iemand anders zou een tasje met deze spullen hebben achtergelaten in de woning.
Naar aanleiding van de hiervoor omschreven onderzoeksbevindingen heeft de FIOD alle vertegenwoordigers van op de tenlastelegging vermelde instellingen gehoord. Zij hebben allen verklaard dat de kwitanties niet door hen zijn uitgegeven of onjuist zijn. Voorts konden alle vertegenwoordigers geen gehoor geven aan de vordering om bescheiden met betrekking tot de aan de Belastingdienst verstuurde kwitanties te overhandigen, omdat de gevraagde kwitantienummers en de op de kwitanties vermelde personen niet voorkwamen in de administratie. [7]
Tot slot zijn een aantal personen gehoord die volgens de kwitanties geld zouden hebben gedoneerd aan de in de tenlastelegging vermelde instellingen. De personen hebben verklaard dat verdachte voor hen de belastingaangifte heeft ingediend. Verder hebben zij verklaard dat zij zich tot verdachte hebben gewend nadat zij de vragenbrief van de Belastingdienst hadden ontvangen. Tot slot hebben zij allen verklaard niet bekend te zijn met de kwitanties. [8]
Nadere overweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat naar aanleiding van de door de Belastingdienst verstuurde vragenbrieven, belastingplichtigen met deze vragenbrieven naar verdachte zijn gegaan. Verdachte heeft vervolgens, ter onderbouwing van in de belastingaangiften opgevoerde persoonsgebonden aftrekposten, de ingevulde en geretourneerde vragenbrieven voorzien van diverse bescheiden, waaronder kwitanties. Op deze kwitanties staat vermeld dat de belastingplichtigen geld hebben gedoneerd aan instellingen. Gelet op de verklaringen van de belastingplichtigen en de vertegenwoordigers van deze instellingen, is evenwel in werkelijkheid geen geld gedoneerd.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat, in het licht van de verklaringen en de overige onderzoeksbevindingen, de verklaringen van in de belastingplichtigen voldoende betrouwbaar zijn, temeer nu hun verklaringen met betrekking tot de kwitanties gelijkluidend zijn.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde geschriften, de kwitanties, valselijk heeft opgemaakt en tevens het oogmerk heeft gehad deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus bewezen worden verklaard.
4.3.3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Algemeen
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014 telkens opzettelijk valse geschriften naar de Belastingdienst heeft opgestuurd, te weten het aan de Belastingdienst retourneren van onjuist ingevulde vragenbrieven.
De rechtbank gaat voor wat betreft de datum van ontvangst van de geretourneerde vragenbrieven door de Belastingdienst uit van de op deze vragenbrieven door de Belastingdienst geplaatste stempels. Deze datum is van belang, nu het gebruik maken van een vals/vervalst geschrift moet strekken ter misleiding van degene ten aanzien van wie het geschrift wordt gebruikt – in casus de Belastingdienst – en degene ook kennis moet dragen van deze valsheid/vervalsing.
Gedeeltelijke vrijspraak
Voor wat betreft de vragenbrieven van de Belastingdienst ten name van [persoon 1] en [persoon 2] , constateert de rechtbank dat deze respectievelijk op 24 september 2016 en 25 september 2016 bij de Belastingdienst zijn binnengekomen. De verweten gedraging valt buiten de ten laste gelegde periode, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vragenbrieven ten namen van [persoon 3] en [persoon 4]
De geretourneerde vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) is op 12 september 2014 door de Belastingdienst ontvangen. In deze vragenbrief wordt verwezen naar bijlagen die de gemaakte zorgkosten en gedane giften moeten onderbouwen. [9] Uit onderzoek en de verklaring van [persoon 3] blijkt dat deze zorgkosten niet zijn gemaakt en de giften niet zijn gedaan. Verder heeft [persoon 3] verklaard dat verdachte haar belastingadviseur was en dat hij haar aangifte inkomstenbelasting 2013 heeft ingevuld. Ten aanzien van de vragenbrief heeft zij verklaard deze niet te hebben ingevuld, maar dat zij wel haar handtekening erop heeft gezet. [10]
De geretourneerde vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) is op 4 september 2014 door de Belastingdienst ontvangen. In deze vragenbrief wordt verwezen naar een bijlage die gedane giften moet onderbouwen en staat vermeld dat [persoon 4] bij het invullen hulp heeft gehad van een kennis. [11] [persoon 4] heeft verklaard dat hij de vragenbrief aan verdachte heeft gegeven en dat verdachte het verder zou afhandelen. Verdachte heeft de vragenbrief ingevuld, waarna [persoon 4] deze heeft ondertekend. De bijgevoegde kwitantie blijkt uit onderzoek valselijk te zijn opgemaakt. [12]
Nadere overweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het verdachte is geweest die de onder punt 1 en 4 ten laste gelegde vragenbrieven onjuist heeft ingevuld en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het is geweest die deze vragenbrieven en bijlagen naar de Belastingdienst heeft opgestuurd.
Conclusie
De vragenbrieven zijn geschriften. Deze geschriften zijn bestemd om tot bewijs van eng feit te dienen. Immers, aan de hand van deze – door of namens belastingplichtigen – ingevulde geschriften, voorzien van bescheiden ter onderbouwing van opgevoerde aftrekposten, kan de Belastingdienst controleren of bepaalde aftrekposten terecht zijn opgevoerd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, zoals onder 2, punt 1 en 4 ten laste is gelegd, als ware het echt en onvervalst. Het onder 2, punt 1 en 4 ten laste gelegde, kan dus bewezen worden verklaard.
4.3.4.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op 17 februari 2015 is de woning van verdachte en de medeverdachte is doorzocht. Tijdens de doorzoeking is een contant geldbedrag van in totaal € 124.930 aangetroffen. Het overgrote deel hiervan bevond zich in een koffer, te weten een bedrag van in totaal € 115.550,-. Het in de koffer aangetroffen geldbedrag bestond uit 71 biljetten van € 500,-, 123 biljetten van € 200,-, 216 biljetten van € 100,- en 677 biljetten van € 50,-. Op de koffer stonden de initialen “ [xx] ”, vermoedelijk “ [verdachte] ” (verdachte) en was een label bevestigd met de personalia van verdachte. Verdachte ontkent dat het bedrag van hem is. De echtgenote van verdachte, tevens medeverdachte, heeft verklaard dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag van haar is.
Ook heeft zij verklaard dat verdachte hiervan op de hoogte was en dat hij heeft geholpen met het tellen van het geld. [13]
Verder is in de werkkamer van [verdachte] € 6.775,- aangetroffen. In de slaapkamer van verdachte en [verdachte] is € 1.120,- aangetroffen. Tot slot is in de slaapkamer van de dochter van verdachte en [verdachte] € 1.485,- aangetroffen. [14]
Uit onderzoek blijkt dat vanaf 1 september 2006 in totaal 470 van de 1.087 in de koffer aangetroffen biljetten zijn geregistreerd door De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) met een gezamenlijke waarde van € 26.250,-. [15]
Nadere overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake (schuld)witwassen, dient te worden bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Slechts dan kan tot een bewezenverklaring worden gekomen als
er gelet op alle omstandigheden waaronder de bij verdachte aangetroffen contante geldbedragen zijn aangetroffen, een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat sprake is van witwassen en
de verklaring die de verdachte over de herkomst van het geld geeft, zo onwaarschijnlijk is dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel terzijde behoort te worden gesteld,
zodat het op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat de desbetreffende geldbedragen geheel of gedeeltelijk – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Gerechtvaardigd vermoeden?
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan (schuld)witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daarom zal ten eerste moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is.
Tijdens de doorzoeking van de t woning van verdachte en de medeverdachte is in totaal een contant geldbedrag van € 124.930,- aangetroffen. Het overgrote deel hiervan bevond zich in een koffer, te weten een bedrag van in totaal € 115.550,-.
Het fysiek bewaren van grote hoeveelheden legaal chartaal geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen. Gelet hierop en gelet op
  • het nalaten van het aan de Belastingdienst opgeven van het in de koffer aangetroffen gespaarde geldbedrag;
  • het niet gebruik maken van gangbaar financieel verkeer;
  • de omstandigheid dat criminaliteit veelal gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld in diverse, vaak ook grote coupures van € 500,-, die in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn,
is de rechtbank van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op deze zaak van toepassing zijn op basis waarvan een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
Gezien de verklaring van de medeverdachte, inhoudende dat zij samen met verdachte het in de koffer aangetroffen geldbedrag heeft geteld, in samenhang met het feit dat de initialen van verdachte op de koffer staan en een label met zijn personalia bevat, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist van de aanwezigheid van het contante geldbedrag.
Gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verifieerbare verklaring?
Verdachte betwist, gezien de verklaring de medeverdachte, dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De medeverdachte heeft gedurende het strafrechtelijk onderzoek en ter terechtzitting meerdere en wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het grote geldbedrag in de koffer. Zo heeft zij verklaard dat zij vanaf september 1979 tot december 1994 – ten tijde van haar dienstverband bij [bedrijf 1] haar volledige salaris – in totaal fl. 120.000,- heeft gespaard. Ook heeft verdachte verklaard dat zij één jaar bij het [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft gewerkt, alwaar zij ongeveer € 3.000,- per maand verdiende. Ter terechtzitting heeft de medeverdachte verklaard dat zij fl. 3.000,- netto per maand verdiende. Haar salaris werd contant uitbetaald, in totaal € 32.000,-. In het jaar 2007 heeft zij de [naam stichting 3] opgericht. Het aangetroffen geld zou zij contant en per kas als startkapitaal hebben ingebracht in de vorm van een lening, ten bewijze waarvan verdachte bij de FIOD door haar opgemaakte jaarstukken, bestaande uit 2 bladzijden, heeft overgelegd, die zich bij de stukken bevinden. De medeverdachte heeft verder verklaard dat zij een optie op 77 graven had genomen. In 2009 heeft zij deze optie opgezegd. De [naam stichting 4] heeft hiervoor in totaal € 30.000,- betaald, waarvan € 20.000,- contant, aldus de medeverdachte.
Tot slot heeft de medeverdachte verklaard dat zij haar spaargeld in eerste instantie op een bankrekening had staan, maar dat zij dit in de periode van december 1990 tot 2000 – ruim fl. 300.000,- – contant heeft opgenomen. De aangetroffen € 500,- biljetten heeft zij van de bank ontvangen toen zij in 2002 guldens naar euro’s ging omwisselen.
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de, uit de verklaring van de medeverdachte blijkende, herkomst van haar alternatieve inkomsten. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
  • uitgaande van de verklaring van de medeverdachte, zou zij ten tijde van haar dienstverband bij de [bedrijf 1] haar volledige salaris hebben gespaard en in diezelfde periode met verdachte twee woningen hebben gekocht en hun vijf kinderen hebben onderhouden;
  • de voormalig eigenaar van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] heeft verklaard dat verdachte 5 a 6 maanden bij hem heeft gewerkt, dat het salaris van de medeverdachte via de bank werd uitbetaald en dat het door haar gestelde netto maandsalaris niet klopt;
  • de beheerster van de [naam stichting 4] heeft verklaard dat de door verdachte gestelde betalingen niet hebben plaatsgevonden en dat de stichting nooit
€ 20.000,- contant aan [naam stichting 3] heeft betaald;
  • vanaf 1 september 2006 zijn van de 1.087 in de koffer aangetroffen biljetten in totaal 407 biljetten geregistreerd door DNB met een gezamenlijke waarde van € 26.250,-;
  • de vordering van de medeverdachte op haar [naam stichting 3] is niet in haar aangifte inkomstenbelasting opgevoerd.
Ter zitting is verder gebleken dat er geen leningsovereenkomst bestaat tussen de medeverdachte en de [naam stichting 3] en dat de “jaarstukken” van deze stichting, waaruit blijkt dat de “lening” contant per kas aan de stichting zijn verstrekt, door de medeverdachte zelf zijn opgesteld en dat daarop geen controle door een onafhankelijke derde, bijvoorbeeld een accountant, is uitgevoerd.
Uit de stukken blijkt verder dat de medeverdachte al enige tijd geen inkomen heeft en dat verdachte een relatief laag inkomen behaalt met zijn adviesbureau.
De rechtbank komt, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, tot de conclusie dat de medeverdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het in de koffer aangetroffen geldbedrag. Voor zover de verklaringen van de medeverdachte wel geverifieerd konden worden, bleken deze onjuist en tegenstrijdig met elkaar te zijn.
Witwassen?
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het op grond van de feiten en omstandigheden die uit het beschikbare bewijsmateriaal kunnen worden afgeleid, niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Op grond van de bewijsmiddelen dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het in de koffer aangetroffen geldbedrag. Hieruit volgt immers dat verdachte volledig op de hoogte was van geldbedrag en dit met de medeverdachte heeft geteld.
Kwalificatie-uitsluitingsgrond?
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele voorhanden hebben door verdachte van het geldbedrag niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst hiervan en stelt dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken. De rechtbank begrijpt de raadsvrouw zo dat zij heeft bepleit dat die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
De kwalificatie-uitsluitingsgrond heeft alleen betrekking op het geval dat verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad, 17 december 2013, NJ 2014, 75). Nu het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het in de koffer aangetroffen geldbedrag van een eigen, dus door verdachte zelf gepleegd misdrijf afkomstig is, is de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarop verworpen.
Vermenging
De omstandigheid dat mogelijk een deel van het in de koffer aangetroffen geldbedrag daadwerkelijk op legale wijze door verdachte is verworven, doet niet af aan het oordeel dat ten aanzien van het gehele bedrag sprake is van witwassen, nu uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat, wanneer van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen uit legale activiteiten, het aldus vermengde vermogen kan worden aangemerkt als geheel uit misdrijf afkomstig.
Uitzondering overige aangetroffen contante geldbedragen
De rechtbank is ten aanzien van de overige aangetroffen contante geldbedragen van oordeel dat, gelet op de wijze waarop deze bedragen in de woning van verdachte zijn aangetroffen en gezien de relatief geringe hoogte hiervan, niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat deze geldbedragen een legale herkomst hebben en een criminele herkomst niet als enig aanvaardbare verklaring kan gelden. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte deze geldbedragen – groot € 9.380,- – heeft witgewassen, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
in de periode van 25 juni 2008 tot en met 15 september 2014 te Haarlem een aantal geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een kwitantie van [naam vereniging 1] , en
een kwitantie van [naam stichting 2] , en
een kwitantie van [naam stichting 5] , en
een kwitantie van de [naam vereniging 2] , en
twee kwitanties van [naam stichting 1] , en
een kwitantie van [naam kerk] , en
een kwitantie van het [naam college] ,
valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin dat hij op deze kwitanties, valselijk en in strijd met de waarheid heeft vermeld
op de kwitantie van [naam vereniging 1] d.d. 13 juli 2013 (D 009) dat [persoon 5] in 2013 een bedrag heeft gedoneerd van € 1.750,- en
op de kwitantie van [naam stichting 2] d.d. 31 december 2013 (D 038) dat [persoon 6] een bedrag heeft gedoneerd van € 1.350,- en
op de kwitantie van de [naam stichting 5] d.d. 31 december 2Q13 (D 012) dat [persoon 3] een bedrag heeft gedoneerd van € 480,- en
op de kwitantie van de [naam vereniging 2] d.d. 31 december 2013 (D 026) dat [persoon 2] een bedrag heeft gedoneerd van € 750,- en
op de kwitantie van de [naam stichting 1] (D 472) d.d. 13-3-2010 dat [persoon 7] een gift heeft gegeven van € 3.500,-, en op de kwitantie van de [naam stichting 1] (D 470) d.d. 29-12-2010 dat [persoon 8] een gift heeft gegeven van € 1.864,- en
op de kwitantie van de [naam kerk] d.d. 31-12-2013 (D 22) dat [persoon 9] een bedrag van € 600, heeft gegeven, en
op de kwitantie van het [naam college] d.d. 31-01-2013 (D 47) dat mw. [persoon 10] een bedrag van € 385, heeft betaald,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
in de periode van 1 september 2014 tot en met 15 september 2014 te Haarlem,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift, terwijl hij wist dat dat geschrift bestemd was voor gebruik als ware deze echt en onvervalst,
immers heeft verdachte
1. een vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [persoon 3] met bijlagen (D 304),
zijnde een geschrift die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst,
bestaande die valsheid daarin dat op die vragenbrief is verwezen naar bijlagen die vals zijn en er bijlagen zijn meegestuurd, waaronder kwitanties, waarop betalingen stonden die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden,
en
4. een vragenbrief van de Belastingdienst ten name van [persoon 4] met bijlage (D 322 / D 322a),
zijnde een geschrift die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgestuurd naar de Belastingdienst,
bestaande die valsheid daarin dat op die vragenbrief antwoorden zijn gegeven die niet overeenkomstig zijn met de waarheid en verwezen is naar een bijlage die vals is en een bijlage is meegestuurd waarop betalingen stonden die in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden,
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde,
in de periode van 8 november 2007 tot en met 17 februari 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van in totaal 115.550 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tevens heeft zij gevorderd een geldboete van € 75.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een in goede justitie te bepalen hechtenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak en subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een lagere straf op te leggen dan gevorderd vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder voor een dergelijk strafbaar feit is veroordeeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft namens belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting ingediend en daarin gemaakte kosten opgevoerd die in werkelijkheid niet zijn gemaakt. Ter onderbouwing van de opgevoerde aftrekposten heeft verdachte kwitanties valselijk opgemaakt. Deze kwitanties heeft hij als bijlage gevoegd bij de door hem naar de Belastingdienst opgestuurde valse vragenbrieven. Verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat de Belastingdienst in de juistheid van deze kwitanties en vragenbrieven moet kunnen worden gesteld schade toegebracht.
Verdachte heeft met zijn handelen bovendien misbruik gemaakt van mensen die voor het indienen van hun belastingaangifte hulp nodig hebben van derden, onder meer omdat zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn. Deze mensen hadden gezien zijn functie als belastingadviseur vertrouwen in verdachte. Zij wisten veelal niet dat de door verdachte namens hen ingediende belastingaangifte onjuist was en worden nu geconfronteerd met naheffingen.
Verder hebben verdachte en zijn mededader [medeverdachte] zich schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van een geldbedrag van € 115.550,-. Door hun handelen hebben verdachten opbrengsten uit enig misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en getracht daaraan een schijnbare legale herkomst te verschaffen. Verdachten hebben daardoor de integriteit van het financieel en het economisch bestel geschaad. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
Gelet op de ernst van de feiten en de rol die verdachte daarbij wordt verweten, kan niet worden gekomen tot een andere dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (het LOVS). Voorts heeft de rechtbank gekeken naar de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte meewegen dat hij geen relevante documentatie heeft.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van na te melden duur, waarvan een deel voorwaardelijk zal worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verbeurdverklaring
Het onder 3 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag. Dit behoort de verdachte toe. Dit zal daarom worden verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de hierna te noemen onder verdachte in beslag genomen bescheiden het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 225 en 420quarter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 cumulatief alternatief ten laste gelegde nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste
lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
medeplegen van schuldwitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van € 30.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 185 dagen.
Verklaart verbeurd:
- Geld Euro, A.02.01.001 euro 115.550,-
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 6.00 STK Kwitantieboekjes van [naam stichting 6]
  • 9.00 STK Kwitantieboekjes [naam vereniging 1]
  • 1.00 STK Papier ontvangstbew. [naam vereniging 2]
  • 2.00 STK Papier kwintantieblaadjes met stempel [naam kerk]
  • 1.00 STK Stempel blauw [naam stichting 2]
  • 1.00 STK Numerator
  • 1.00 STK Brief aan belastingdienst d.d. 23-08-2012
  • 2.00 STK Kwitantieboekjes [naam vereniging 3]
  • 4.00 STK Papier losse kwatantiebl met stempel begrafenisfonds
  • 1.00 STK Agenda 2012
  • 1.00 STK Agenda Bruin 2013
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • Geld Euro A.01.06.004 euro 6.000,- (102x50 en 9x100)
  • Geld Euro A.01.05.005 euro 775,- (13x50, 1x100, 1x20 en 1x5)
  • Geld Euro A.03.01.001 euro 350,- (7x50)
  • Geld Euro A.03.02.001 euro 495,- (42x10, 3x20 en 3x5)
  • Geld Euro A.03.03.001 euro 160,- (8x20)
  • Geld Euro A.03.04.001 euro 115,- (2x50, 1x10 en 1x5)
  • Geld Euro A.05.01.001 euro 465,- (4x50, 9x20, 6x10 en 5x5)
  • Geld Euro A.05.01.002 euro 1.020,- (20x50 en 1x20)
  • 1.00 STK Vorderingen Spaarrekening 3851819 tnv [verdachte] / [medeverdachte]
  • 1.00 STK Vorderingen Spaarrekening 6255788 Assurantie Adviesb. [naam eenmanszaak]
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2016.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
2.Een algemeen overzichtsproces-verbaal 0-OPV, p. 5 en 6.
3.Proces-verbaal van bevindingen, AMB-002 en een proces-verbaal verzicht documenten beschreven in OPV valsheid in geschrifte, AMB-058.
4.Geschriften, te weten kwitanties, D-009, D-038, D-012, D-025, D-472, D-470, D-22 en D-47.
5.Proces-verbaal van bevindingen, AMB-002.
6.Overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01 en een proces-verbaal forensisch onderzoek, FO-001.
7.Een overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01, G-001-01 ( [persoon 11] / [naam college] ), G-003-01, p. 6 ( [persoon 12] / [naam vereniging 1] ), G-004-01, p. 4 ( [persoon 13] / [naam stichting 2] ), G-005-01, p. 4 ( [persoon 14] / [naam stichting 5] ), G-006-01, p. 4 ( [persoon 15] / [naam vereniging 2] ), G-007-01, p. 4 ( [persoon 16] / [naam kerk] ), G-008-01, p. 4 ( [persoon 17] / [naam stichting 1] ) en AMB-035.
8.Overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01, V-008-01, p. 7 ( [persoon 2] ) en een proces-verbaal verhoor [persoon 2] bij de rechter-commissaris, V-010-01, p. 10 ( [persoon 10] ), V-013-01, p. 5 ( [persoon 9] ), V-014-01, p. 4 ( [persoon 3] ), V-15-01, p. 12 ( [persoon 18] ), V-016-01 [persoon 7] )en een proces-verbaal van bevindingen AMB-046, en V-017-02, p. 2 ( [persoon 8] ).
9.Een geschrift, te weten een formulier aftrekbare kosten jaar 2013, D-304.
10.Een overzichtsproces-verbaal valsheid in geschrift, 1-OPV-01, p. 10 en V-014-01, p. 4 ( [persoon 3] ).
11.Een geschrift, te weten een formulier aftrekbare kosten jaar 2013, D-322.
12.V-011-01, p. 5 en 6 ( [persoon 4] ) en G-006-01, p. 5 ( [persoon 15] / [naam vereniging 2] ).
13.Een proces-verbaal van ambtshandeling AMB-010 en een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , V-02-001, p. 4.
14.Een proces-verbaal van ambtshandeling, AMB-010, een proces-verbaal van bevindingen, AMB-014 en een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, AMB-015.
15.Een proces-verbaal van ambtshandeling AMB-026, p. 3.