ECLI:NL:RBAMS:2016:7100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
AMS 16/6433
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunning en schrapping van gedooglijst voor coffeeshop na overtreding gedoogvoorwaarden

Op 2 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [de man], h.o.d.n. [bedrijf], en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van de burgemeester om [de man] van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd te schrappen en zijn exploitatievergunning voor de duur van één week in te trekken. Dit besluit volgde op controles waarbij meer dan de toegestane hoeveelheid softdrugs in voorraad werd aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de gedoogvoorwaarden voor de tweede keer binnen drie jaar waren geschonden.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om op te treden tegen de overtreding en dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het gemeentelijke Stappenplan voor handhaving van de exploitatievergunningen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van [de man] afgewogen tegen de belangen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Hij oordeelde dat de burgemeester niet gehouden was om van het Stappenplan af te wijken, ondanks de argumenten van [de man] over de onevenredigheid van de sluiting en de impact op zijn onderneming.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bestreden besluit hoogstwaarschijnlijk rechtmatig is en heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat de burgemeester de exploitatievergunning van [de man] voor de duur van één week kan intrekken, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6433

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2016 in de zaak tussen

[de man] h.o.d.n. [bedrijf] , te Amsterdam

(gemachtigde: mr. M.J. van Essen),
en

de burgemeester van Amsterdam

(gemachtigden: mr. M. Boermans en [gemachtigde 2] ).
Partijen worden hierna [de man] en de burgemeester genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester [de man] [bedrijf] ’ geschrapt van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd onder gelijktijdige intrekking van zijn exploitatievergunning, voor de duur van één week.
[de man] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 12 oktober 2016 heeft de burgemeester bericht dat hij het bestreden besluit niet zal uitvoeren totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2016. [de man] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is in de regel geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het bestreden besluit naar voorlopig oordeel rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
2.1.
Aan [de man] is ten behoeve van het uitbaten van [bedrijf] ’, gevestigd aan de [adres] , een exploitatievergunning en gedoogverklaring verleend, geldig tot 1 april 2017. Tijdens een controle op 28 mei 2015 heeft de politie geconstateerd dat [de man] 647,9 gram hasjiesj en wiet, meer dan de toegestane vijfhonderd gram softdrugs, in voorraad had. Naar aanleiding hiervan is [de man] op 8 juni 2016 een informatiebrief gestuurd.
2.2.
Op 28 juli 2016 heeft de politie nogmaals een controle uitgevoerd, waarbij 723,21 gram softdrugs is aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester [de man] bij brief van 11 augustus 2016 kenbaar gemaakt dat hij van plan is [de man] exploitatievergunning in te trekken voor de duur van één week en de inrichting voor die periode te schrappen van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd. Bij brief van 24 augustus 2016 heeft [de man] zijn zienswijze gegeven.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester [de man] inrichting [bedrijf] ’ geschrapt van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd onder gelijktijdige intrekking van zijn exploitatievergunning voor de duur van één week, te weten: gedurende de periode van 17 oktober 2016 om 07.00 uur tot en met 24 oktober 2016, 01.00 uur.
3. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat [de man] in strijd met de voorwaarden die op de gedoogverklaring zijn gemeld meer dan vijfhonderd gram softdrugs aan handelsvoorraad had. Daarom neemt de burgemeester aan dat de exploitatie van [de man] coffeeshop een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat en de openbare orde. Het behoor tot [de man] verantwoordelijkheid en het risico van de exploitant dat de gedoogvoorwaarden worden nageleefd. De burgemeester stelt vast dat [de man] ernstige nalatigheid kan worden verweten. Omdat bij [de man] coffeeshop eerder een overtreding is geconstateerd op 28 mei 2015 en binnen drie jaar wederom de voorwaarden zijn overtreden, trekt de burgemeester de exploitatievergunning in voor de duur van één week.
4.1.
Volgens artikel 3.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren.
4.2.
Volgens artikel 3.24, aanhef en onder b, van de APV kan de burgemeester de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen als aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
4.3.
De burgemeester heeft deze bevoegdheid vormgegeven met het gemeentelijke coffeeshopbeleid, genaamd: ‘Vaststelling gedoogregels en stappenplannen voor de handhaving van de exploitatievergunning en andere vergunningen van horecabedrijven’ (het Stappenplan). Bij overtreding van de gedoogvoorwaarden door een inrichting waarin het aanbieden en de verkoop van softdrugs wordt gedoogd (coffeeshops en hasjcafé’s) wordt als eerste stap een informatiebrief gestuurd. Bij herhaling van een overtreding wordt als tweede stap de exploitatievergunning ingetrokken voor de duur van één week en wordt de coffeeshop voor die periode geschrapt van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd.
5.1.
[de man] is van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Er is niet gebleken waarom het beperkte aantal overtredingen, de beperkte verhoging en de toelichting van [de man] ernstige nalatigheid oplevert. Het is ook niet gemotiveerd waarom die beperkte overschrijding van de handelshoeveelheid in dit specifieke geval een gevaar zou vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de coffeeshop. De burgemeester is niet gehouden het Stappenplan te volgen. Daarnaast sluit de norm van een handelshoeveelheid van vijfhonderd gram softdrugs niet aan bij de werkelijkheid. De coffeeshop wordt zeer druk bezocht. De burgemeester zou moeten erkennen dat de huidige richtlijnen niet langer aansluiten bij de praktijk. Ook betoogt [de man] dat de consequenties van een week sluiting onevenredig zijn. De feitelijke sluiting zit te dicht op het besluit. Dit heeft consequenties voor de beperkt houdbare voorraad, personeel en (vaste) clientèle. Dit jaagt [de man] op extra kosten. De sluiting staat gepland in de week dat in de stad het Amsterdam Dance Event (ADE) wordt gehouden. Vanuit de hele wereld komen bezoekers naar dit muziekevenement en dat zorgt voor extra omzet en is één van de betere weken in het jaar. Sluiting in juist deze week is een onevenredige verzwaring van de sanctie.
5.2.
Niet in geschil is dat tijdens de controle op 28 juli 2016 meer dan de toegestane vijfhonderd gram aan softdrugs in voorraad is aangetroffen en dat daarmee de gedoogvoorwaarden die verbonden zijn aan exploitatie van de coffeeshop zijn overtreden. Hiermee is gegeven dat de burgemeester kan optreden tegen de overtreding. Verder is duidelijk dat met deze overtreding de gedoogvoorwaarden voor de tweede keer binnen drie jaar zijn geschonden. Het bestreden besluit is ten slotte voor wat betreft de op te leggen maatregel in overstemming met het Stappenplan.
5.3.
De op de zitting gevoerde principiële discussie dat een voorraad van vijfhonderd gram softdrugs in de praktijk onwerkbaar is, kan gevoerd worden in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit bij uitstek een kwestie is die bij de politiek – en dus bij de burgemeester – thuis hoort en niet bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter dient daarom deze zaak te beoordelen aan de hand van de normen zoals die op dit moment gelden. Verder volgt de voorzieningenrechter [de man] niet in zijn stelling dat onduidelijk is waar is bepaald dat de handelsvoorraad van softdrugs niet meer dan vijfhonderd gram mag bedragen. Zij wijst daarbij op de zogenaamde AHOJG-criteria en de toelichting daarop, bekend gemaakt bij besluit van 8 november 2004 dat gepubliceerd is in het Gemeenteblad uit 2004 (afdeling 3B, nr. 66). Daarin staat onomwonden dat als gedoogcriterium een maximale handelsvoorraad van vijfhonderd gram wordt gehanteerd.
5.3.
Ook oordeelt de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit niet onredelijk is. Dat de sluiting voor [de man] zo onevenredig is dat de burgemeester daarvan zou moeten afzien, volgt de voorzieningenrechter niet. Het argument dat de sluiting tijdens ADE zal plaatsvinden en dat [de man] daar extra financieel leed van zou ondervinden is inmiddels ingehaald door de tijd. ADE is namelijk van 19 tot en met 23 oktober en in die periode is [de man] vergunning (nog) niet ingetrokken. Verder zijn de financiële belangen van [de man] , gegeven de overtreding, niet dermate zwaar dat daardoor de burgemeester niet meer bevoegd is de exploitatie voor beperkte duur te beëindigen. Ten slotte kan de voorzieningenrechter niet meegaan in [de man] argument dat de sluiting moet plaatsvinden in een periode waarbij de gevolgen minder hard aankomen. Het is niet aan [de man] om te bepalen wanneer de sluiting geëffectueerd wordt, aangezien de burgemeester een ‘lik-op-stuk’ beleid hanteert om een effectieve naleving van de gedoogregels af te dwingen. De voorzieningenrechter acht dit niet onredelijk. De burgemeester heeft dan ook in de door [de man] aangevoerde belangen geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het Stappenplan.
6. De voorzieningenrechter komt tot het eindoordeel dat het bestreden besluit hoogstwaarschijnlijk rechtmatig is. Het bezwaar zal daarom vermoedelijk niet slagen. Om deze reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om als voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen zoals is verzocht door [de man] . Dit betekent dat de burgemeester de exploitatievergunning van [de man] coffeeshop kan intrekken voor de duur van één week. Omdat [de man] in het ongelijk wordt gesteld bestaat voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter mr. R.B. Kleiss, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Looij.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.