2.2Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit
ongegrond verklaard. Verweerder wijst erop dat in de Algemene Wet
Inkomensafhankelijke Regelingen (Awir) en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt bepaald dat de kinderen op hetzelfde woonadres als de aanvrager moeten staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Verzoekster en haar kinderen voldoen hier niet aan. Zij hebben vanaf 19 april 2016 geen woonadres in de BRP, maar een postadres. Daarom heeft verzoekster vanaf 19 april 2016 geen recht meer op kinderopvangtoeslag, aldus verweerder. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en op die grond afgezien van horen van verzoekster in de bezwaarfase.
3. Verzoekster voert tegen het bestreden besluit aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van de hoofdregel dat de aanvrager en de kinderen op hetzelfde woonadres in de BRP ingeschreven moeten staan. Verzoekster betoogt dat kan worden afgeweken van dit in artikel 4 van de Awir neergelegde vereiste en wijst in dit verband op artikel 6, derde lid, van de Awir, de Memorie van Toelichting (MvT) op de harmonisatie van inkomensafhankelijke regelingen (Kamerstukken II 2004-2005, 29 764, nr. 3) ten aanzien van artikel 4 van de Awir en de Memorie van Antwoord (MvA) op de harmonisatie van inkomensafhankelijke regelingen en wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Kamerstukken I 2004-2005, 29 764 & 79 765, nr. D). Verzoekster stelt dat in de MvT alleen wordt gesproken over ingeschreven staan in de BRP op hetzelfde adres en dat in de MvA bovendien wordt aangegeven dat in beginsel een inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP nodig is. Hieruit kan volgens verzoekster de conclusie worden getrokken dat er uitzonderingen op de hoofdregel van inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP mogelijk zijn. Artikel 6, derde lid, van de Awir, geeft bovendien uitdrukkelijk de mogelijkheid om van de hoofdregel af te wijken.
Verzoekster voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar bijzondere situatie. Verzoekster draagt alleen de zorg voor haar kinderen en onderhoudt hen financieel. De vader maakt geen onderdeel uit van het leven van de kinderen. De kinderen staan op hetzelfde postadres als verzoekster ingeschreven. Tot 19 april 2016 woonde verzoekster met haar kinderen in de woning aan de [adres 1] te Amsterdam. In verband met de schuldsanering was verzoekster genoodzaakt de woning te verkopen. Zij heeft een urgentieverklaring gekregen, maar had op 19 april 2016 nog geen nieuwe woning. Daarom zag zij zich genoodzaakt met behulp van Mentrum zich in te schrijven op een postadres. Het was voor haar niet mogelijk zich in te schrijven bij familie en vrienden waar zij tot 27 september 2016 verbleef. Voorts kan verzoekster aantonen dat zij in de periode vanaf 19 april 2016 feitelijk samen met haar kinderen op dezelfde adressen heeft verbleven. Verzoekster voldoet daardoor aan alle voorwaarden voor kinderopvangtoeslag.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van het vereiste van een woonadres zoals neergelegd in artikel 4 van de Awir, bijvoorbeeld bij verblijf in een blijf-van-mijn-lijf-huis of verblijf op een door de gemeente verstrekt geheim adres. Daarvan is hier echter geen sprake. Het is op dit moment niet duidelijk waar verzoekster verbleef in de betreffende periode en of haar kinderen daar ook feitelijk verbleven. Verweerder heeft onvoldoende informatie om aan artikel 4 van de Awir voorbij te gaan. Pas wanneer hier nadere bewijsstukken van kunnen worden overgelegd, kan worden beoordeeld of er voorbij kan worden gegaan aan artikel 4 van de Awir. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er naast de in de Awir neergelegde uitzonderingen geen mogelijkheden bestaan om af te wijken van het vereiste dat de belanghebbende en de kinderen op hetzelfde woonadres in de BRP moeten zijn ingeschreven. Zelfs al zou er nog een mogelijkheid bestaan om hiervan af te wijken, dan zijn de door verzoekster overgelegde verklaringen van [naam 2] en [naam 3] ten aanzien van het feitelijke verblijf van eiseres en haar kinderen in de periode van 19 april 2016 tot en met 26 september 2016 onvoldoende. Hieruit volgt slechts dat ze gemiddeld twee dagen per week bij deze personen verbleven en de verklaringen zijn niet met bewijsstukken onderbouwd.