Op 14 juni 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure met parketnummer 13/751064-15. Deze uitspraak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering is ingediend op 7 april 2016 en betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de procureur van de republiek in Frankrijk op 29 januari 2015. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en met de Marokkaanse nationaliteit, is in Nederland verblijvend en heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman, mr. V.A. Groeneveld.
De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 31 mei 2016, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak met dertig dagen heeft verlengd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat zijn personalia correct zijn. In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel en wordt verzocht om overlevering ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek in Frankrijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland rechtsmacht heeft ten aanzien van de feiten uit het EAB en dat er informatie ontbreekt over de gevolgen van een eventuele overlevering voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen, zodat de officier van justitie de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) kan raadplegen over de verwachtingen met betrekking tot het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor onbepaalde tijd en de oproeping van de opgeëiste persoon bevolen voor een nog vast te stellen datum.