ECLI:NL:RBAMS:2016:7003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
13/669086-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische stoornis en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 23 mei 2016 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, met de intentie om haar van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een chronische psychiatrische ziekte, namelijk schizofrenie van het paranoïde type, en dat hij ten tijde van het delict niet in staat was om zijn handelen te overzien. De rechtbank heeft de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan is de verdachte voor een periode van één jaar geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat er gevaar voor anderen of de algemene veiligheid van personen aanwezig was. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.596,74 toegewezen en de immateriële schadevergoeding vastgesteld op € 1.500,-, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.096,74 dat de verdachte aan het slachtoffer moet betalen. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/669086-16
Datum uitspraak: 28 oktober 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [naam] , locatie [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Kloos , en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Nijssen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), een mes heeft gepakt en/of naar die [slachtoffer] is toegelopen en/of die [slachtoffer] met dat mes in haar rug, in elk geval haar lichaam, heeft gestoken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de rug, in elk geval het lichaam, en/of een klaplong , heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (na kalm beraad en rustig overleg) met een mes in haar rug, in elk geval haar lichaam, te steken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 mei 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), een mes heeft gepakt en/of naar die [slachtoffer] is toegelopen en/of die [slachtoffer] met dat mes in haar rug, in elk geval haar lichaam, heeft gestoken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat poging tot doodslag kan worden bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het slachtoffer van achteren met een puntig mes van 19 cm lang, in haar rug te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer een fatale steekwond zou kunnen toebrengen. Het is algemeen bekend dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden die bij een aanval met een (scherp) mes uiterst kwetsbaar zijn. Dergelijke messteken leiden niet zelden tot de dood. Dat aangeefster niet is overleden als gevolg van de messteek, maakt dat niet anders. Dit is bij ieder mens bekend. Door aangeefster desondanks te steken heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 23 mei 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en naar die [slachtoffer] is toegelopen en die [slachtoffer] met dat mes in haar rug heeft gestoken.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe de het volgende.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 21 juli 2016, opgemaakt door de deskundige psychiater [naam deskundige psychiater] . In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende te lezen.
Betrokkene is lijdende aan de chronische psychiatrische ziekte schizofrenie, paranoïde type. Ten tijde van het ten last gelegde had betrokkene last van akoestische hallucinaties en waandenkbeelden. Bovendien was er sprake van een forse stress omdat hij zich zorgen maakte over zijn huisvesting. Het stak het slachtoffer in de waanachtige veronderstelling hiermee de bedreigende stemmen die hij hoorde te kunnen afnemen. Het lijkt alsof betrokkene zich pas na het steken van het slachtoffer iets van de ernst van het ten laste gelegde ging realiseren. De indruk is dat betrokkene niet in staat was zijn situatie adequaat te beoordelen en zijn handelen daarin te bepalen en te overzien. Hij had vergaand irreële en waanachtige ideeën over de samenhang tussen de intensiteit van de stemmen die hij hoorde en de activiteiten van de mensen in het restaurant. Hij was daarbij volledig gepreoccupeerd door de stemmen die hij in zijn hoofd hoorde, zijn pogingen om deze te beïnvloeden en zijn eigen gedachtewereld. Ten gevolge van de psychotische verschijnselen was er sprake van een dermate ernstig mate van verlies van overzicht en realiteitszin, dat ondergetekende adviseert om betrokkene als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het plegen van het ten laste gelegde.
Bij een hernieuwde psychotische episode, met realiteitsstoornissen, waanideeën en akoestische hallucinaties wordt een hoog risico ingeschat op herhaling van impulsieve en agressieve delicten. Middelengebruik en sociaal-maatschappelijke stressfactoren vormen daarbij verhogende factoren.
Behandeling van de psychotische stoornis is noodzakelijk om te kans op recidive te beperken. Tevens is toezicht en begeleiding nodig om de kans op terugval in middelengebruik te verkleinen en het ten aanzien van het hanteren van sociaal-maatschappelijke problemen. Ondergetekende adviseert om betrokkene middels een maatregel ex art. 37 WvS voor de duur van een jaar op te laten nemen in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 11 juli 2016, opgemaakt door de deskundige GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] . In dit rapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen.
Bij betrokkene is sprake van schizofrenie van het paranoïde type, gepaard gaande met akoestische, imperatieve hallucinaties, achterdocht en betrekkingsideeën. In aanloop naar het ten laste gelegde, gebruikte hij geen medicatie en hij omschrijft dat de stemmen in zijn hoofd hem doorlopend beledigden en opdrachten gaven. Op gewelddadige wijze van zich afbijten, was in zijn ogen de enige mogelijkheid om van de stemmen af te komen. Ook referenteninformatie en de eerder genoemde getuigenverklaring bevestigen dat betrokkene in verwarde toestand was en in zichzelf praatte, vlak voor hij het slachtoffer stak met het mes.
Op basis van voorgaande kan worden aangenomen dat betrokkene in zijn denken en handelen volledig werd gedreven door paranoïde- en betrekkingswanen, alsmede de imperatieve auditieve hallucinaties. Het is zeer onaannemelijk dat er bij betrokkene enige ruimte was voor (gezonde) motieven of heroverwegingen van zijn gedragingen. Om deze reden wordt geadviseerd hem volledig ontoerekeningsvatbaar te houden voor het hem ten laste gelegde feit.
Ten tijde van psychotische ontregeling, waarbij betrokkene stemmen hoort die hem soms agressieve opdrachten geven en waarbij betrokkene het idee heeft dat mensen zich tegen hem spannen, is er sprake van een hoog risico op geweldsdelicten zoals het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om betrokkene in eerste instantie in het kader van een artikel 37 plaatsing gedwongen op te laten nemen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de periode van een jaar. De inschatting is dat een behandeling van een jaar afdoende zal zijn om hem te stabiliseren, het inzicht van betrokkene in zijn problematiek te vergroten en om hem te motiveren tot langdurig medicatiegebruik, om zo het recidiverisico grotendeels af te wenden.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt de adviezen verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De rechtbank acht daarbij de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden.
Uit de inhoud van voornoemde rapportages blijkt dat wordt voldaan aan de in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vermelde voorwaarden voor oplegging van deze maatregel, te weten:
- het strafbare feit is niet toerekenbaar vanwege een ziekelijke stoornis, en
- er is gevaar voor anderen of de algemene veiligheid van personen.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert € 3.824,74 aan materiële schadevergoeding en € 12.500,- aan immateriële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat de vordering voor zover die ziet op de door de werkgever van [slachtoffer] niet uitbetaalde werkuren en door [slachtoffer] opgenomen vakantiedagen ter waarde van € 1.620,- niet voor toewijzing in aanmerking komt. Aangeefster was ten tijde van het incident in loondienst. Op grond van de wet is een werkgever gedurende de eerste twee jaar van ziekte van een werknemer verplicht het loon door te betalen. Dit met een minimum van 70%, wat in de meeste cao’s is aangevuld tot 100% gedurende het eerste ziektejaar. Gelet hierop moet [slachtoffer] zich tot haar werkgever wenden en kan zij deze gestelde schade niet op verdachte verhalen. De vordering met betrekking tot dit bedrag zal worden afgewezen.
Ook wordt de vordering met betrekking tot de kosten van de nieuwe tickets voor een vakantie afgewezen. In de bijlage bij de vordering van de benadeelde partij is opgenomen dat aangeefster nieuwe tickets heeft moeten aanschaffen ter waarde van € 348,-. De geplande vakantie moest door het incident worden uitgesteld, zo staat letterlijk in de vordering opgenomen. Ter terechtzitting bleek dat aangeefster de vakantie niet heeft uitgesteld maar dat zij enkele dagen langer op de plaats van bestemming is gebleven. Zij heeft daarom voor de terugreis nieuwe tickets aangeschaft. Aangeefster en haar raadsvrouw hebben daarmee een onjuiste onderbouwing van de vordering gegeven. Vervolgens hebben zij onvoldoende onderbouwd waarom de kosten voor deze keuze ten laste van verdachte moeten komen. De vordering wordt voor dit bedrag afgewezen.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de kledingkosten – met uitzondering van de nieuwe jas – toewijsbaar, nu het aannemelijk is dat aangeefster deze kosten heeft gemaakt en deze kosten ook redelijk zijn. De gevorderde kosten voor de nieuwe jas worden niet toegewezen, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Niet is duidelijk geworden waarom [slachtoffer] (“for the time being”) een nieuwe jas moest aanschaffen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de kosten voor fysiotherapie kunnen worden toegewezen, nu deze voldoende zijn onderbouwd. Door de advocaat van de benadeelde partij is op zitting gesteld dat deze kosten niet door de verzekering worden vergoed.
De gevorderde telefoonkosten en reiskosten zullen worden toegewezen, nu het aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt.
Ook de kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De benadeelde partij heeft gevorderd dat € 800,- aan advocaatkosten zal worden toegewezen. Voor het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag zal aansluiting worden gezocht bij het ‘liquidatietarief’ kantonzaken, aangezien de kantonrechter bevoegd is te oordelen over vorderingen als de onderhavige (dagvaardingszaken tot ten hoogste
€ 25.000,-) overeenkomstig de Staffel salarissen in rolzaken kanton. Bij een vordering tussen € 10.000,- en € 20.000,- wordt in de regel € 300,- per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van haar advocaat ter terechtzitting. Op basis van het voorgaande zal een bedrag van € 600,- aan proceskosten worden toegekend.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.596,74 (vijftienhonderdzesennegentig euro en vierenzeventig cent) zal worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,- (vijftienhonderd euro). Anders dan door de benadeelde partij is gesteld over de drijfveren van haar aanvaller, blijkt uit het dossier op geen enkele wijze dat het bewezen verklaarde feit is ingegeven door ‘antisemitisme’, hetgeen de benadeelde partij ten grondslag heeft gelegd aan de hoogte van haar vordering. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een hogere vergoeding toe te wijzen dan in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De vordering kan dan ook tot het bedrag van € 3.096,74 (drieduizendzesennegentig euro en vierenzeventig cent) worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor wat betreft het niet-toegewezen en het niet-afgewezen gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering op die onderdelen onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer
[slachtoffer], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.096,74 (drieduizendzesennegentig euro en vierenzeventig cent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], toe tot een bedrag van
€ 3.096,74 (drieduizendzesennegentig euro en vierenzeventig cent). Dit bedrag bestaat uit
€ 1.596,74 aan materiële schade en € 1.500 aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan
[slachtoffer]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het bedrag van € 1.968,- af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen de som van € 3.096,74 (drieduizendzesennegentig euro en vierenzeventig cent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Wieland, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2016.