ECLI:NL:RBAMS:2016:6893

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
HA RK 347.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter-commissaris in strafzaken en de beoordeling van vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van twee verzoekers tegen mr. F.P. Geelhoed, rechter-commissaris in strafzaken. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 19 september 2016 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter zich niet neutraal had opgesteld in de behandeling van de strafzaak tegen de verzoekers. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verzoek om getuigen te horen uit te stellen, niet getuigde van enige (schijn van) vooringenomenheid. De rechter had zijn beslissing onderbouwd met de noodzaak om tegenstrijdigheden in het alternatieve scenario van de verdediging op te helderen en te wachten op documenten van de autoriteiten die relevant konden zijn voor de zaak. De rechtbank benadrukte dat het niet de taak van de wrakingskamer is om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen, maar om te beoordelen of er feiten of omstandigheden zijn die de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank concludeerde dat de vrees van de verzoekers voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het wrakingsverzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het op 19 september 2016 ingekomen en onder rekestnummer
615455 HA RK 347.2016 ingeschreven verzoek van:
1. verzoeker sub 1],
wonende in [ ],
2. [ verzoeker sub 2],
wonende te [ ],
raadsman: mr. drs. W. de Vries, advocaat te Amsterdam,
welke verzoek strekt tot wraking van mr. F.P. Geelhoed, rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het wrakingsverzoek met bijlagen van 16 september 2016;
- de schriftelijke reactie met bijlagen van de rechter van 26 september 2016;
- de schriftelijke reactie van het openbaar ministerie met bijlagen van 29 september 2016;
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Het verzoek is behandeld op de terechtzitting van 4 oktober 2016 waar de raadsman, de rechter en de officier van justitie, mr. N. Voorhuis zijn gehoord. De raadsman heeft pleitaantekeningen met bijlagen overgelegd. De rechter was vergezeld van zijn teamvoorzitter, mr. S.F. van Merwijk. Na afloop van de mondelinge behandeling is de uitspraak door de griffier van de wrakingskamer telefonisch aan partijen meegedeeld. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
De strafzaken van verzoekers zijn geregistreerd onder parketnummers 13/730026-14 en 13/729080-13. Verzoekers worden met een aantal medeverdachten verdacht van onder meer witwassen.
De raadsman heeft de rechter verzocht, met het oog op de regiezitting van 11 oktober 2016, om een oordeel te geven over op de eerdere regiezitting gedane verzoeken. Bij e-mail van 15 september 2016 heeft de rechter als reactie aan de raadsman onder meer meegedeeld:
”Laat ik voorop stellen dat het nog immer mijn intentie is om op korte termijn te beslissen op de verzoeken die – kort gezegd – betrekking hebben op [ ] getuigen. Ten aanzien van de door u gedane verzoeken zie ik mij in dat opzicht echter gesteld voor twee gegevens die maken dat ik niet voorzie dat ik op korte termijn daarop kan beslissen. In de eerste plaats wordt door u een alternatief scenario aangedragen waarvan het OM thans – en naar mijn voorlopige oordeel terecht – stelt dat dat onvoldoende is onderbouwd en dat niet de toets zou kunnen doorstaan dat er in ieder geval een begin van aannemelijkheid is van dat scenario. Daarbij speelt een rol dat een eerste analyse van hetgeen u in uw brief daarover schrijft onderling tegenstrijdig is en dat de stukken die door u ter onderbouwing zijn overgelegd het scenario slechts zeer ten dele ondersteunen. Tegelijk zijn de diverse pogingen van het OM om over deze punten opheldering te verkrijgen gestrand omdat u weigert in te gaan op de gestelde vragen en ook geen medewerking wenst te verlenen aan een verhoor van uw cliënt om dan van hem te vernemen hoe het zit. Bij deze stand van zaken, ben ik van oordeel dat een verhoor van uw cliënt [ ] noodzakelijk is om opheldering te krijgen over de precieze gang van zaken rondom de financiering van de [ ] alvorens ik kan beslissen op uw verzoeken. Ik ben dan ook graag bereid om uw cliënt als getuige te horen in mijn kabinet, maar dan verneem ik graag van u of uw cliënt zich dan op zijn verschoningsrecht zal beroepen. In dat geval zal ik namelijk afzien van zo’n verhoor in dit stadium.
Ten tweede heeft het OM zeer onlangs bericht gekregen dat de [ ] autoriteiten stukken ter beschikking stellen die mogelijk verhelderend kunnen zijn met betrekking tot nu juist het zaaksdossier waarin het door u aangedragen scenario relevant is. Dat maakt dat het thans niet opportuun is om te beslissen over uw verzoeken omdat de mogelijk door de [ ] autoriteiten te verstrekken informatie het scenario dat de familie van uw cliënten [ ] zelf heeft gefinancierd heel wel nader kan onderbouwen dan wel ontkrachten en dat het mij noodzakelijk voorkomt dat we die gegevens afwachten. Dat neemt overigens niet weg dat het in dit stadium zinvol kan zijn dat uw cliënt uit eigen wetenschap verklaart over de toedracht, waarna die verklaring getoetst zou kunnen worden aan de door [ ] verstrekte informatie.
Bij e-mail van 16 september 2016 heeft de raadsman geopperd dat de rechter zich zou verschonen omdat hij zich volgens hem niet neutraal heeft opgesteld en voorts heeft de raadsman laten weten dat hij overwoog om een wrakingsverzoek in te dienen.
Bij e-mail van 16 september 2016 heeft de rechter meegedeeld dat er naar zijn mening geen sprake is van een omstandigheid die hem noopt zich te verschonen of die grond tot wraking zou moeten zijn. Hij heeft daartoe onder meer gesteld: “
Naar mijn oordeel is het mijn taak om te toetsen of er een verdedigingsbelang bestaat bij door u gedane verzoeken en dien ik daarbij na te gaan of hetgeen aan die verzoeken ten grondslag wordt gelegd een begin van aannemelijkheid heeft. Nu spelen in dit geval factoren die maken dat ik op dit moment geen beslissing kan nemen op uw verzoeken.

Er zijn de nodige tegenstrijdigheden te ontwaren in de door u gegeven onderbouwing van de verzoeken en resteert alleen de mogelijkheid dat [ ] nader kan verklaren om die onduidelijkheid weg te nemen. Ik heb in mijn email daarbij verwezen naar hetgeen het OM daarover heeft geschreven, maar dat levert naar mijn inzicht geen blijk van vooringenomenheid op. Daarnaast is lange tijd onduidelijk geweest of de [ ] autoriteiten stukken zouden verstrekken op verzoek van het OM en is dat in de tussentijd onverwachts alsnog gebeurd. In aanmerking genomen dat die stukken – waarvan ik de aard en inhoud overigens nog niet ken – heel wel het scenario van het OM zouden kunnen ontkrachten of bevestigen, ben ik van oordeel dat het voorbarig zou zijn om nu reeds te beslissen op de door u gedane verzoeken.”.

Daarop heeft de raadsman het wrakingsverzoek ingediend.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
2.2.Het Openbaar Ministerie meent dat verzoekers als stroman voor een medeverdachte hebben gefungeerd bij de aankoop van een hotel. De verdediging heeft als alternatief scenario documenten overgelegd die erop duiden dat het hotel is gekocht door familie van verzoekers. Door als rechter een oordeel te vellen over dit “Air Holland-verweer” nota bene met een verwijzing naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, is vooruitgelopen op een essentiële, pas bij eindarrest te nemen beslissing. De rechter heeft zich uitgelaten over de (bewijs)vragen. Door verder op te merken dat sprake is van onduidelijkheden en slechts een verhoor met [ ] resteert om die onduidelijkheid weg te nemen, neemt de rechter verder een voorschot op wat de door de verdediging aangedragen getuigen kunnen verklaren over het alternatieve scenario.
2.3
Voorts is het volgens verzoeker opvallend dat:
a. in tegenstelling tot grondig gemotiveerde verzoeken die door de verdediging tijdens een regiebijeenkomst zijn gedaan, op nadien gedane, nauwelijks onderbouwde, laat staan gemotiveerde verzoeken door het Openbaar Ministerie wel voortvarend wordt beslist. Zelfs als deze verzoeken tussen de regiebijeenkomsten door worden gedaan;
b. verzoeken van de verdediging om nadere onderbouwing voor het alternatieve scenario te verkrijgen worden aangehouden, terwijl het verzoek van het Openbaar Ministerie om een getuige te horen over het alternatieve scenario wordt toegewezen waardoor met verschillende maten wordt gemeten;
c. een inhoudelijk (negatief) oordeel wordt geveld over het door de verdediging bij wijze van Air Holland verweer gepresenteerde alternatieve scenario;
d. de rechter zich op het standpunt stelt dat in het door de verdediging aangedragen scenario onduidelijkheden zijn te vinden die uitsluitend door middel van een verhoor van de (broer van) de beoogde stroman zouden kunnen worden opgehelderd. Dit terwijl op de verzoeken om de betrokken personen die naar voren komen uit de door de verdediging ter onderbouwing van het alternatieve scenario overgelegde documenten als getuigen te horen onbesproken blijven. Nota bene: Juist deze getuigen (en niet [ ] van wie uit niets blijkt dat hij ook maar betrokken is geweest bij de financiering voor de aankoop van het door zijn broer aangeschafte hotel) kunnen bij uitstek verklaren over het “alternatieve scenario” c.q. kunnen (nadere) opheldering verschaffen.
2.4
In elk geval levert de onderbouwing (de wijze van verwoording) van het toewijzen van het verzoek van het Openbaar Ministerie om verzoeker als getuige in de zaken van de medeverdachten te laten horen een zwaarwegende aanwijzing op de rechter vooringenomen is jegens verzoekers, althans dat de vrees daarvoor objectief en subjectief gerechtvaardigd is. Dit tezamen met de hiervoor onder a., b. en d. genoemde omstandigheden is reden voor de wraking.
2.5
Ter zitting hebben verzoekers hieraan toegevoegd dat uit de uitlating van de rechter in zijn reactie op het verzoek dat het alternatieve scenario nog onvoldoende onderbouwd is, eveneens vooringenomenheid blijkt. De rechter kan zich een dergelijk “voorlopig oordeel” nog niet aanmeten, omdat het alternatieve scenario wel degelijk is onderbouwd en niet kan worden uitgesloten dat na voeging van nadere stukken die na de regiezitting door de verdediging zijn nagezonden, sommige onderzoeken niet langer hoefden te worden verricht. Deze bijlagen zijn door de rechter niet aan de rechtbank doorgestuurd. Volgens verzoekers blijkt uit deze bij de pleitnota overgelegde stukken dat is voldaan aan de Air Holland-criteria. Ter bevestiging van het standpunt van verzoekers is daarom verzocht om de personen die uit deze stukken naar voren komen als getuige te horen. De rechter had zich hier nooit over mogen uitlaten. Hij dient slechts het verdedigingsbelang te toetsen. Het oordeel of het alternatieve scenario voldoende is onderbouwd, is voorbehouden aan de zittingsrechter. De rechter is vooringenomen omdat hij een voorschot neemt op het nog te houden getuigenverhoor ter onderbouwing van het verweer.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft aangevoerd dat van vooringenomenheid jegens verzoekers geen sprake is. Hij heeft zijn beslissing naar eer en geweten genomen. Wel is het van belang dat sprake is van een groot, langdurig en complex onderzoek, waarbij met name een complicerende factor is dat veel onderzoek nodig is in [ ], een land waarmee de rechtshulpbetrekkingen niet eenvoudig zijn.
3.2
Voorts is geen sprake van een voorlopig oordeel. De rechter kan nu nog geen definitieve beslissing nemen over het verzoek om getuigen te horen, omdat het alternatieve scenario waarop dat verzoek is gebaseerd nog onvoldoende is onderbouwd en omdat er nog nadere stukken beschikbaar moeten komen die voor de definitieve beoordeling van belang kunnen zijn. Dat oordeel staat te zijner tijd ter beoordeling van de zittingsrechter.
3.3
Dat verzoekers zich kennelijk niet kunnen vinden in zijn standpunt, maakt nog niet dat hij vooringenomen zou zijn, aldus de rechter.
3.4
Ter zitting heeft de rechter hieraan toegevoegd dat er twee aspecten zitten aan deze zaak. Een procedureel aspect, omdat het onderzoek al 4 jaar loopt en veel verzochte getuigen zich in [ ] bevinden (ongeveer 30 van de 100). In [ ] speelt het probleem dat het daar niet is toegestaan om getuigen de inhoud van tapgespreken voor te houden. Het heeft in zo’n geval geen zin om getuigen daarover te horen. Ook moeten veel stukken worden vertaald en is een reis naar [ ] gepland. Het andere aspect aan de zaak is inhoudelijk. Er is een verschil van mening hoe de rechter dient te beslissen. Dat oordeel is echter voorbehouden aan de zittingsrechter.

4.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1
De kern van het bezwaar van verzoekers is dat de rechter een oordeel zou hebben geveld over het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario. Het is echter onduidelijk wat dat precies inhoudt. Zonder beantwoording van de vragen die het Openbaar Ministerie in dit verband heeft gesteld en opheldering van tegenstrijdigheden door de verdediging blijft ook onduidelijk wat er precies in [ ] moet worden onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft daarom geconcludeerd tot afwijzing van een aantal verzochte getuigen. De vaststelling door de rechter dat sprake is van onduidelijkheden en tegenstrijdigheden is daarom geen oordeel, maar een conclusie. Deze beslissing is op grond van het vorenstaande niet onbegrijpelijk. De beslissing om verzoeker als getuige op te roepen, is dat evenmin.
4.2
Ter zitting is hieraan toegevoegd dat op de regiezitting bleek dat de raadsman op heel concrete vragen geen antwoord had. Er is dus geen sprake van een alternatief scenario. Uit de bij de pleitnota gevoegde stukken blijkt niet dat de conclusies van de raadsman juist zijn. Evenmin blijkt daaruit het nut van het horen van voorgestelde getuigen. De beslissing van de rechter is heel redelijk.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.4
Dat laatste kan naar het oordeel van de rechtbank slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank getuigt de door de rechter genomen beslissing niet van een dergelijke (schijn van) vooringenomenheid. De rechter heeft zijn beslissing op het getuigenverzoek uitgesteld. Zijn beslissing tot uitstel is mede gebaseerd op het nalaten door de verdediging om verduidelijking te geven van door de rechter en het Openbaar Ministerie geconstateerde tegenstrijdigheden in het scenario van de verdediging en de gedachte dat het nader horen van [ ] opheldering zou kunnen verschaffen. Daarnaast speelt een rol dat recent door de [ ] autoriteiten ter beschikking gestelde documenten eerst moeten worden vertaald en bestudeerd. Mede gelet op deze motivering en zijn naar aanleiding van het onderhavige verzoek gegeven toelichting, acht de rechtbank deze beslissing verdedigbaar en niet getuigen van enige vooringenomenheid. De rechter heeft ook benadrukt dat het (thans) om een voorlopig oordeel gaat.
5.6
Ook het standpunt dat de rechter heeft ingenomen over de noodzaak van het verhoor van verzoeker sub 1 getuigt niet van enige vooringenomenheid. De rechter heeft dit standpunt immers mede gebaseerd op de tegenstrijdigheden in het alternatieve scenario en het gebrek aan medewerking om die punten op te helderen. Hij heeft voorts verwezen naar de noodzaak om opheldering te verkrijgen over de precieze gang van zaken rondom de financiering van het hotel aan de [ ].
5.7
De door de rechter gehanteerde formulering wat betreft het alternatieve scenario dient, zo begrijpt de rechtbank, enkel te worden bezien tegen de achtergrond van de beoordeling van de getuigenverzoeken en niet tegen de achtergrond van door de zittingsrechter te beantwoorden vragen.
5.8
Naar het oordeel van de rechtbank is de rechter in zijn beslissing van 15 september 2016 en in zijn reactie op het wrakingsverzoek niet vooruitgelopen op de beoordeling van aan verzoeker ten laste gelegde feiten, de schuldvraag of de persoon van verzoekers. Dit volgt evenmin uit hetgeen overigens is gesteld of gebleken.
5.9
De slotsom is dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, J. Knol en T.H. van Voorst Vader, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.