ECLI:NL:RBAMS:2016:6722

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
13/669103-16 en 13/139153-14 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en mishandeling in Amsterdam na ruzie met onbekende man

Op 12 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 juni 2016 in het Westerpark te Amsterdam, waar de verdachte in een ruzie betrokken raakte met een onbekend gebleven man. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, had de verdachte aangeklaagd voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het dragen van een wapen. Tijdens de zitting op 28 september 2016 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder videobeelden van de ruzie.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer of zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar een mes in zijn hand had en daarmee zwaaide, maar dat er geen bewijs was dat hij met de snijkant naar de hals van het slachtoffer had gestoken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de mishandeling wel bewezen, aangezien de verdachte het slachtoffer had verwond.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes weken op voor de mishandeling en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 15 uren. De rechtbank verwierp ook het verweer van noodweer, omdat de beelden toonden dat de verdachte de confrontatie had opgezocht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij geweldsdelicten en de beoordeling van de intenties van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/669103-16 en 13/139153-14 (TUL)
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Diependaal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Zandt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2016 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een onbekend gebleven persoon van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die onbekend gebleven persoon met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek)voorwerp, in de nek/hals heeft gesneden/gestoken;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 23 juni 2016 in de gemeente Amsterdam opzettelijk mishandelend een onbekend gebleven persoon, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek)voorwerp, in de nek/hals heeft gesneden/gestoken, waardoor voornoemde onbekend gebleven persoon letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2016 in de gemeente Amsterdam, in het Westerpark, in ieder geval op de openbare weg, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een keukenmes (merk Coutellerie Superieure), in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank betrekt in haar bewijsoverwegingen, indien relevant en van toepassing, telkens de door de officier van justitie en de raadsvrouw aangevoerde standpunten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 23 juni 2016 heeft er in het Westerpark te Amsterdam een ruzie plaatsgevonden tussen verdachte en een onbekend gebleven man. De rechtbank stelt naar aanleiding van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en na het bekijken van de videobeelden die van de ruzie zijn gemaakt, vast dat verdachte op enig moment tijdens deze ruzie een mes met het lemmet naar beneden gericht in zijn hand heeft. Op de videobeelden is voorts te zien dat verdachte, terwijl hij dit mes in zijn hand heeft, met deze tot vuist gebalde hand richting de hals van de onbekend gebleven man zwaait. Direct na deze zwaai doet de man enkele stappen achteruit en voelt meermaals met zijn hand aan zijn hals. Een toevallig in het park aanwezige verbalisant hoort de man daarop zeggen “Hij heeft mij gestoken!” en ziet dat de man een (ondiepe) snee in zijn nek heeft waar bloed uit stroomt. De rechtbank leidt uit een en ander af dat verdachte het door de verbalisant beschreven letsel heeft toegebracht door met het mes in zijn hand in de richting van deze man te zwaaien.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat zijn handelen niet willens en wetens op de dood van of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de onbekend gebleven man was gericht. Ook de overige bewijsmiddelen geven daar geen aanknopingspunten voor. De vraag is dan of geoordeeld moet worden dat verdachte zich er bewust van is geweest dat zijn gedrag de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer danwel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kon hebben en dat hij dit risico (desondanks) willens en wetens heeft aanvaard.
Hoewel zonder meer gevaarlijk, brengt niet ieder zwaaien met een mes in de richting van een persoon de aanmerkelijke kans met zich dat die persoon als gevolg daarvan komt te overlijden, dat is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval is er geen bewijs dat verdachte gericht, met het lemmet naar voren richting de hals van het slachtoffer heeft gestoken of gesneden. Verdachte maakte de zwaai terwijl hij het mes met het lemmet naar beneden gericht in zijn hand hield. Het dossier bevat geen informatie over hoe scherp het mes was waarmee verdachte heeft gezwaaid. Het door de politie nabij de plaats van aanhouding aangetroffen mes betreft een regulier keuken-/tafelmes met een enkele snijkant, waarvan niet zonder meer kan worden aangenomen dat dit buitengewoon scherp was. Bovendien is evenmin komen vast te staan of de snijkant van het mes tijdens de zwaai naar voren (richting het slachtoffer) of naar achteren gericht was. Uit de enkele omstandigheid dat het slachtoffer als gevolg van de zwaai een snee heeft opgelopen kan niet worden afgeleid dat het mes zeer scherp was en/of dat verdachte met de snijkant naar voren gericht heeft gezwaaid. Dit geldt te meer nu over de precieze aard en ernst van het letsel maar weinig bekend is, aangezien het slachtoffer geen bemoeienis van de politie wenste. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de kans aanmerkelijk was dat de zwaai met het mes in de hand zou leiden tot de dood van het slachtoffer.
De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van de onder 1, primair ten laste gelegde poging doodslag danwel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gezien het hiervoor beschreven handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte het slachtoffer opzoekt en verdachte heeft verklaard het slachtoffer te willen slaan. Door het uithalen van verdachte heeft het slachtoffer letsel bekomen. Daarmee is bewezen dat verdachte een onbekend gebleven persoon heeft mishandeld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de ruzie een mes in zijn handen gedrukt heeft gekregen. Nadat verdachte het onder 1, subsidiair bewezen geachte heeft begaan, heeft hij het mes weggegooid waarna het door de politie is gevonden. Aangezien verdachte dit mes enkel en alleen gebruikt heeft voor de onder 1, subsidiair bewezen geachte mishandeling, kan het onder 2 ten laste gelegde eveneens worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 23 juni 2016 in de gemeente Amsterdam opzettelijk mishandelend een onbekend gebleven persoon met een mes in de hals heeft gesneden, waardoor voornoemde onbekend gebleven persoon letsel heeft bekomen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 23 juni 2016 in Amsterdam, in het Westerpark een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een keukenmes (merk: Coutellerie Superieure), waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar zijn pleitnota aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat gezien de bedreigende situatie waarin verdachte zich bevond niet van hem verwacht hoefde te worden dat hij zich zou onttrekken aan de situatie
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de beelden die ter terechtzitting zijn vertoond valt niet op te maken dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Uit de beelden kan zelfs worden opgemaakt dat het verdachte is geweest die op het slachtoffer af is gelopen, en vervolgens uithaalt. Verdachte heeft daarmee de confrontatie met het slachtoffer uitdrukkelijk opgezocht. De conclusie is dan ook dat van een noodweersituatie geen sprake is geweest. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Voorts is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat het feit strafbaar is.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft vervolgens bepleit dat er, indien verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, hem dan een beroep op noodweer-exces toekomt. Dit in verband met ontstaan van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Er is geen sprake van een noodweersituatie en daarom komt verdachte ook geen beroep toe op noodweer-exces.
Voorts is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die is doorgebracht in voorarrest voor feit 1 en een geldboete van € 150,- voor feit 2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich, tijdens een ruzie in het Westerpark, schuldig gemaakt aan het mishandelen van een onbekend persoon met een mes, waarbij deze persoon letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarbij zeer agressief gehandeld en niet geschroomd een keukenmes als wapen in te zetten. De rechtbank weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat dit alles plaatsvond op een druk bezochte plek - het Westerpark op een warme voorjaarsavond - waardoor veel mensen getuige zijn geweest van het incident. Ook weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij al vaker veroordeeld is voor geweldsdelicten.
De rechtbank komt evenwel tot een aanzienlijk lagere straf dan geëist door de officier van justitie, nu de rechtbank het handelen van verdachte niet kwalificeert als een poging doodslag maar als een mishandeling.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen geachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 juni 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/139153-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 oktober 2015 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 15 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
- Mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
- Handelen in strijd met artikel 27 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Tenuitvoerlegging:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 27 oktober 2015, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 15 (vijftien) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 7 (zeven) dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2016.