ECLI:NL:RBAMS:2016:6721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
13/698014-16 en 10/173581-13 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van mishandeling en zware mishandeling door een psychotische verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen. De verdachte, geboren in Liberia in 1985, was gedetineerd in een psychiatrisch centrum en leed aan schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 januari 2016 opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld door haar tegen het hoofd te slaan, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft hij op 8 november 2015 [persoon 3] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar een gebroken jukbeen te slaan. Op 6 november 2015 heeft hij ook [persoon 4] mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van [persoon 1] op 31 augustus 2015, omdat er onvoldoende bewijs was om hem te verbinden aan deze daad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten psychotisch was en daardoor volledig ontoerekeningsvatbaar. Dit leidde tot de beslissing om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [persoon 3] en [persoon 4].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698014-16 en 10/173581-13 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Liberia) op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum “ [locatie] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van wat verdachte en zijn raadslieden mr. L. Soedamah en R.R.B. Dayala naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of een gebroken (linker) oogkas en/of een gebroken (linker) jukbeen en/of een gebroken (boven)kaak en/of een of meer ingeklapte longen en/of een gebroken rib), heeft toegebracht, door met dat opzet eenmaal of meermalen (met kracht) tegen de fiets van voornoemde [persoon 1] aan te trappen en/of te schoppen, in elk geval eenmaal of meermalen (met kracht) aan genoemde fiets te trekken en/of te rukken (terwijl voornoemde [persoon 1] zich op voornoemde fiets voortbewoog) waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 31 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) tegen de fiets van voornoemde [persoon 1] aan trappen en/of schoppen, in elk geval eenmaal of meermalen (met kracht) aan genoemde fiets trekken en/of rukken (terwijl voornoemde [persoon 1] zich op voornoemde fiets voortbewoog) waardoor voornoemde [persoon 1] ten val is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of een gebroken (linker) oogkas en/of een gebroken (linker) jukbeen en/of een gebroken (boven)kaak en/of een of meer ingeklapte longen en/of een gebroken rib), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 04 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/in/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] , waardoor voornoemde [persoon 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken jukbeen), heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 3] met dat opzet eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen op/in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/in/tegen het lichaam;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 3] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/in/tegen het lichaam, tengevolge waarvan voornoemde [persoon 3] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken jukbeen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 6 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 4] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen op/in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/in/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 4] , waardoor voornoemde [persoon 4] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
Op 31 augustus 2015 fietst aangeefster [persoon 1] op het [straat 1] te Amsterdam waar zij door een persoon, van achteren, van haar fiets wordt geschopt. Aangeefster heeft door haar val ernstig letsel opgelopen waaronder een verbrijzelde oogkas, een gebroken kaak en een gebroken jukbeen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
Op 4 januari 2016 is aangeefster [persoon 2] ter hoogte van de [straat 4] te Amsterdam uit het niets geslagen tegen haar achterhoofd. Toen zij zich omdraaide zag ze een persoon wegrennen in de richting van de [straat 5] . Aangeefster heeft als signalement opgegeven dat het gaat om een negroïde man, gekleed in een wit sportjack met capuchon. Van deze mishandeling zijn camerabeelden veiliggesteld waarop is te zien dat een persoon aan het joggen is en aangeefster al joggend een klap geeft. Het betreft hier een negroïde man met een wit trainingsjack en een donkere trainingsbroek met witte strepen. Een verbalisant herkent hierin het trainingspak van de voetbalclub Real Madrid. Aan de hand van andere camerabeelden is de looproute van de dader gereconstrueerd. Daaruit blijkt dat de dader uit de richting van [straat 2] komt en later ook weer richting [straat 2] rent.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde:
Op 8 november 2015 fietst aangeefster [persoon 3] over het fietspad tussen [straat 2] en [straat 3] te Amsterdam in. In het tunneltje ziet ze een persoon lopen die voldoet aan het volgende signalement: negroïde man, witte bovenkleding, capuchon over zijn hoofd. Op het moment dat deze persoon aangeefster aanspreekt mindert zij vaart waarna zij een klap krijgt tegen haar linker jukbeen. Als gevolg van deze klap heeft aangeefster haar jukbeen gebroken.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde:
Op 6 november 2015 fietste aangeefster [persoon 4] op het [straat 6] te Amsterdam. Toen zij naar de uitgang van het park fietste blokkeerde een man haar de weg. Deze man voldoet aan het volgende signalement: negroïde, 1.60-1.70 meter lang, witkleurig vest met capuchon. Nadat deze persoon aangeefster aansprak sloeg hij haar uit het niets met de vuist op haar linkeroog.
De rechtbank stelt op basis van de genoemde feiten en omstandigheden vast dat de mishandelingen allemaal hebben plaatsgevonden binnen een kleine straal van elkaar en in het geval van de feiten 2, 3 en 4 binnen een betrekkelijk korte periode door een persoon die telkens voldoet aan hetzelfde signalement (man, negroïde, gekleed in witte bovenkleding met capuchon) en dat deze slachtoffers vanuit het niets op hun hoofd werden geslagen door deze persoon.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar de pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Het oordeel over het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De mishandeling van aangeefster [persoon 2] is op bewakingsbeelden vastgelegd. Op die beelden is te zien dat een negroïde man in vermoedelijk een Real Madrid trainingspak aan het joggen is en al joggend een vrouw, aangeefster [persoon 2] , tegen het hoofd slaat. De man rent na het incident richting [straat 2] . Het adres van verdachte is [adres] . Drie dagen na dit incident zien twee verbalisanten op het [straat 1] een negroïde man joggen in een Real Madrid trainingspak. Dit blijkt verdachte te zijn. Het witte trainingsjack heeft een capuchon. Een van deze verbalisanten beschrijft dat verdachte een specifieke manier van hardlopen heeft, namelijk dat hij vrij voorovergebogen rent, zijn handen hoog voor zijn borst houdt en dat hij zijn bovenlichaam vrij overdreven van links naar rechts beweegt. Na het zien van de beelden van de mishandeling van [persoon 2] concludeert de verbalisant dat de persoon op de beelden zowel qua postuur, lengte en manier van rennen overeenkomt met verdachte. Op grond daarvan herkent hij de persoon op de camerabeelden als verdachte. Na aanhouding van verdachte wordt zijn telefoon in beslag genomen. Onderzoek aan de telefoon van verdachte laat zien dat hij op 6 januari 2016, twee dagen na het incident, een bericht aan een kennis heeft gestuurd met de tekst: “Ik heb elke dag de neiging om mensen in elkaar te slaan” en als de kennis vraagt wat er gaande is, antwoordt verdachte: “mensen maken me hoofd moe altijd joh”.
Op grond van bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die aangeefster [persoon 2] uit het niets op haar hoofd heeft geslagen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet de dader kan zijn geweest nu het incident heeft plaatsgevonden tussen 16:40 en 16:43 uur, en er om 16:45 uur een uitgaand gesprek plaatsvindt met de mobiele telefoon van verdachte. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Gelet op de tijdstippen en de korte duur van het incident, sluit het een het ander niet uit.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte heeft een fotoconfrontatie plaatsgevonden met aangeefster [persoon 3] . Tijdens deze fotoconfrontatie wijst zij de foto van verdachte meteen aan en verklaart zij: “de andere 11 zijn het niet”. Zij herkent verdachte aan zijn huidskleur, de brede neus en de vorm van zijn gezicht. Daarnaast verklaart zij ten aanzien van de foto van het bij verdachte thuis aangetroffen witte trainingsjack met capuchon met het embleem van Real Madrid op de borst, dat dit heel erg lijkt op de kleding die de dader op 8 november 2015 aan had. Door deze herkenning van aangeefster [persoon 3] van zowel de foto van verdachte als de kleding die hij ten tijde van het ten laste gelegde aanhad, acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die [persoon 3] heeft mishandeld.
Naar aanleiding van deze mishandeling heeft aangeefster een gebroken jukbeen opgelopen waaraan zij onder gehele narcose geopereerd moest worden. Aangeefster geeft aan dat het jukbeen goed is hersteld, maar heeft tot op heden nog last van gevoelloosheid in het linker ooglid. De rechtbank is gezien dit zware letsel van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en acht het onder 3, primair ten laste gelegde bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Ten aanzien van de foto van het bij verdachte thuis aangetroffen witte trainingsjack met capuchon met het embleem van Real Madrid op de borst, verklaart [persoon 4] er 100% zeker van te zijn dat de dader deze kleding aan had tijdens de mishandeling.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring door, naast deze kledingherkenning, de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaarde feiten 2 en 3 als schakelbewijs te gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194) is het gebruik van aan andere bewezen geachte soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de mishandelingen op 8 november 2015 en 4 januari 2016 kunnen dienen als schakelbewijs voor de mishandeling van 6 november 2015. Immers blijkt dat de manier waarop de mishandelingen plaatsvinden telkens overeenkomt: een negroïde man gekleed in witte bovenkleding met capuchon, die uit het niets vrouwen hard tegen het hoofd slaat, terwijl deze incidenten binnen korte tijd van elkaar plaatsvinden (het onder 3 ten laste gelegde volgt slechts twee dagen op het onder 4 ten laste gelegde) en in dezelfde omgeving.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van aangeefster [persoon 4] .
4.4.2.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Van de gebeurtenissen op 31 augustus 2015 waarbij aangeefster [persoon 1] van haar fiets is geschopt zijn twee personen getuige geweest, te weten getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] . Aangeefster zelf kan zich van het voorval niets meer herinneren en kan daarom niets verklaren over het uiterlijk van de dader of over de toedracht van het voorval. Beide getuigen vertellen onafhankelijk van elkaar wat er volgens hen is gebeurd. Opvallend is dat beide getuigen een verschillend verhaal vertellen over de gebeurtenissen. Volgens getuige [getuige 2] heeft de dader het slachtoffer plotseling van haar fiets getrapt; getuige [getuige 1] verklaart dat de dader probeerde om de tas die het slachtoffer op haar bagagedrager had eraf te rukken en dat het slachtoffer door die ruk ten val kwam. Ook geven de getuigen uiteenlopende signalementen. Volgens [getuige 2] droeg de dader een korte, turqoise broek van joggingstof en een grijs t-shirt; volgens [getuige 1] droeg hij een grijze broek en een blauw t-shirt. Bij een doorzoeking van de woning van verdachte is een korte, turqoise broek aangetroffen. Geconfronteerd met deze broek, heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de dader wel zo’n kleur korte broek aan had maar dat er op die broek geen logo zat en de stof ook anders was. [getuige 2] heeft de broek dus niet herkend, terwijl de kleur van de broek ook niet overeenkomt met wat getuige [getuige 1] heeft beschreven. Voorts hebben zowel getuige [getuige 2] als getuige [getuige 1] verdachte niet herkend bij de fotobewijsconfrontatie.
De officier van justitie heeft gesteld dat de mishandeling van aangeefster [persoon 1] in de modus operandi van verdachte past en dat voor de bewezenverklaring van dit feit gebruik gemaakt kan worden van schakelbewijs. De rechtbank volgt de officier van justitie daarin niet. Weliswaar vertonen een aantal elementen overeenstemming; de omgeving van het incident, een vrouwelijk slachtoffer en een negroïde dader maar deze elementen zijn betrekkelijk algemeen. Op een essentieel onderdeel verschilt het incident met [persoon 1] van de overige drie incidenten. Immers, [persoon 1] is niet tegen haar hoofd geslagen maar door toedoen van de dader van haar fiets gevallen.
Het voorgaande brengt mee dat niet bewezen kan worden, noch op zichzelf noch met behulp van schakelbewijs, dat verdachte degene is geweest die het – zeer ernstige – letsel van aangeefster [persoon 1] heeft veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.1. en 4.4.1. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 januari 2016 te Amsterdam, opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) slaan en/of stompen tegen het hoofd van voornoemde [persoon 2] , waardoor voornoemde [persoon 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 8 november 2015 te Amsterdam, aan [persoon 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken jukbeen), heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 3] met dat opzet (met kracht) te slaan en/of te stompen in het gezicht;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 6 november 2015 te Amsterdam, opzettelijk [persoon 4] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het (met kracht) slaan en/of stompen in het gezicht van voornoemde [persoon 4] , waardoor voornoemde [persoon 4] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van GZ-psycholoog P.G. Smits en het Pro Justitia-rapport van psychiater H.J.T. Boerboom van 15 juli 2016. Deze rapporten houden onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Op basis van gegevens uit het milieuonderzoek, heteroanamnese, observatie in het PBC en eigen onderzoek kan gesproken worden van schizofrenie van het paranoïde type. Aangezien de schizofrenie suboptimaal lijkt te zijn behandeld kan geen persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld. Wel zijn er aanwijzingen voor antisociale trekken in de persoonlijkheid.
Betrokkene heeft geen ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Daardoor is hij extern gemotiveerd voor de inname van antipsychotische medicatie. Wanneer er geen toezicht (detentie) en structuur is neemt hij de medicatie niet. Ten tijde van het ten laste gelegde gebruikte betrokkene geen medicatie. Hij hield zich toen bezig met boksen en joggen en vertoonde vreemd gedrag. Er waren aanwijzingen voor paranoïdie, zoals het gevoel hebben uitgelachen te worden. Betrokkene had geen structuur in zijn leven. Na het laatste ten laste gelegde lachte hij oninvoelbaar, was ontoegankelijk, onpeilbaar en prikkelbaar, zoals hij ook in het PBC is geobserveerd en wat overeenkomt met eerdere episodes zonder medicatie. Gezien het beloop van het klinisch beeld door de laatste tien jaar heen, maar ook gezien de beschrijving van vlak na het laatste ten laste gelegde, dat grote gelijkenis vertoont met de eerdere ten laste gelegde feiten, kan ervan uitgegaan worden dat betrokkene ten tijde van de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) psychotisch was. Derhalve leed hij ten tijde van de ten laste gelegde feiten aan een ziekelijke stoornis.
In psychotische episoden is betrokkene qua gedrag ontregeld, is er sprake van een verminderde grip op zijn handelen en kan hij zich niet handhaven. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was hij psychotisch ontregeld. Ondanks dat er bij betrokkene sprake is van een antisociaal gedragsrepertoire en de exacte motivatie voor zijn handelen (indien bewezen) niet bekend is omdat hij ontkende, is er sprake van een psychotisch toestandsbeeld en zijn de ten laste gelegde situaties bizar en vreemd. Deze situaties zijn moeilijk te plaatsen in een alternatief gedragspatroon anders dan binnen een psychose. Daarbij is er een patroon van gelijkende agressieve situaties in het verleden bij psychotische ontregelingen en is er door het aanvallen zonder aanleiding van onbekenden geen ander perspectief, behalve het perspectief van betrokkene die in een toestand verkeerde van psychotische ontregeling. Omdat betrokkene de ten laste gelegde feiten ontkende, geen inzicht gaf over zijn beleving ten tijde van de ten laste gelegde feiten als ook niet zijn motivatie tot het ten laste gelegde, en daarnaast gezien het ernstige psychotische beeld, is er minstens sprake van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid (indien bewezen). Het onderzoekend team kan ontoerekeningsvatbaarheid niet uitsluiten, maar heeft onvoldoende argumenten om het te onderbouwen.
Uit de rapportages van de deskundigen Smits en Boerboom volgt dat verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten psychotisch was en leed aan een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie van het paranoïde type. De deskundigen achten op grond van die bevindingen verdachte niet zonder meer volledig ontoerekeningsvatbaar, maar wel tenminste sterk verminderd toerekeningsvatbaar. De bewezenverklaarde feiten zouden zijn gepleegd als gevolg van de psychose waarin verdachte zich bevond.
De rechtbank kent aan de gediagnostiseerde psychose als oorzaak van het begaan van de feiten een zwaarder gewicht toe dan de deskundigen en meent dat de schizofrenie van het paranoïde type op zichzelf als oorzaak kan worden gezien van het begaan van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de psychotische stoornis de daden van verdachte volledig hebben beheerst en acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. Terbeschikkingstelling
8.1.
De eis van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 278 dagen met aftrek van voorarrest en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte geen tbs-maatregel opgelegd moet worden in verband met de verblijfsstatus van verdachte. Daartoe is, zakelijk weergegeven, onder meer aangevoerd dat verdachte als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland geen recht heeft op resocialisatieverlof waardoor er niet gewerkt kan worden aan zijn terugkeer in de samenleving. Voor verdachte zou een tbs-maatregel daarom veel zwaarder uitpakken dan in het geval van een ‘reguliere’ tbs-maatregel. Oplegging van de tbs-maatregel zou in het geval van verdachte bovendien in strijd zijn met de Terugkeerrichtlijn en met artikel 14 EVRM.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in een periode van twee maanden tijd drie willekeurige vrouwen op straat uit het niets hard in het gezicht of op het hoofd geslagen. De slachtoffers hebben daarbij letsel opgelopen, een van hen zelfs zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken jukbeen. Zij kampt nog altijd met de gevolgen van de mishandeling. Naast het lichamelijk letsel hebben de incidenten ook de nodige psychische gevolgen gehad voor de slachtoffers. Zij beschrijven angstig te zijn geworden op straat en flashbacks te hebben naar het moment van de mishandeling.
Nu het handelen van verdachte hem als gevolg van zijn psychotische stoornis niet kan worden toegerekend, is oplegging van een gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist, niet aan de orde.
Met het oog op bescherming van de maatschappij, acht de rechtbank evenwel noodzakelijk dat aan verdachte de maatregel wordt opgelegd van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank is van oordeel dat de algemene veiligheid van personen oplegging van deze maatregel eist, terwijl de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank heeft bij dit oordeel het hiervoor, onder 7, genoemde Pro Justitia NIFP rapport, locatie Pieter Baan Centrum van 15 juli 2016 betrokken. Daarin valt onder meer het volgende te lezen:
Betrokkene is uit het onderzoek naar voren gekomen als een man die vanuit psychose sterk ontregelt in zijn functioneren, waarbij hij onder meer paranoïde wordt en ook zijn agressieregulatie ernstig verstoord raakt, met onder meer (dreigen met) slaan. De fluctuaties in het klinisch beeld - met medicatie raakt de psychose op de achtergrond en wordt hij gezeglijker en minder agressief, maar zonder medicatie ontregelt hij en verliest hij de grip op zijn handelen en wordt hij agressiever - tonen een duidelijke relatie tussen psychotische stoornis en agressie. Kijkend naar de relevante klinische items dan is er een gebrek aan inzicht in de stoornis, in het risico van gewelddadig gedrag en in de noodzaak van behandeling. Er zijn gewelddadige denkbeelden en symptomen van een psychotische stoornis (schizofrenie). Verder is er sprake van effectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. De behandeltrouw is beperkt. De toekomstige relevante items zoals het accepteren van professionele hulp, zijn leefomstandigheden en persoonlijke steun zijn beperkt. De inschatting is dat de behandeltrouw nihil zal zijn en betrokkene slecht om zal kunnen gaan met stress, omdat zijn coping, zonder medicatie, inadequaat zal zijn. Betrokkene scoort op veel van de items uit de HC-20-V3, waaruit blijkt dat het recidiverisico hoog is. Betrokkene heeft nauwelijks beschermende factoren om recidive te voorkomen.
Bij betrokkene is er sprake van een ernstig psychotisch beeld waarin hij geen inzicht heeft en daardoor zonder een juridische maatregel, en daarmee mogelijkheden hem te behandelen, zichzelf niet zou laten behandelen. Dat betekent dat hij zonder behandeling psychotisch zal blijven en zeer waarschijnlijk zal recidiveren in geweldsdelicten, zoals uit het niets mensen hard in het gezicht slaan. Omdat betrokkene niet vindt dat hij ziek is en bij herhaling medicatie is gestopt, adviseert het onderzoekend team betrokkene te laten behandelen middels een tbs met verpleging van overheidswegen. Hij moet langdurig behandeld worden met antipsychotische medicatie, maar ook zal er aandacht moet zijn voor cognitieve gedragstherapie, psycho-educatie en vaardigheidstrainingen. Een tbs met voorwaarden acht het onderzoekend team door de te verwachten duur van de behandeling en de benodigde structuur tijdens de behandeling niet toereikend. Bovendien ontbreekt het, zoals beschreven, aan ziekte-inzicht en –besef en zijn er ook in het onderzoek geen argumenten naar voren gekomen op grond waarvan vertrouwen gesteld kan worden in enige motivatie tot behandeling.
Het onderzoekend team heeft ook plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht overwogen, mocht uw rechtbank tot ontoerekeningsvatbaarheid beslissen. Gezien het langdurig bestaande psychotische toestandsbeeld met meerdere episodes en het ontbreken van ziekte-besef en –inzicht, zal een artikel 37 onvoldoende waarborg en tijdsduur bieden om betrokkene in behandeling te kunnen houden. Een eventueel op een artikel 37 volgende BOPZ-maatregel geeft onvoldoende garanties.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies en het advies van de deskundigen en zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
De rechtbank is zich ervan bewust dat de verblijfsstatus van verdachte gevolgen heeft voor de tenuitvoerlegging van deze tbs-maatregel. Immers, nu verdachte sinds 2013 geen rechtmatig verblijf in Nederland meer heeft, zal hij niet in aanmerking komen voor resocialisatie in de Nederlandse maatschappij door middel van verloven. Ook repatriëring naar zijn land van herkomst zal niet eenvoudig zijn, nu het maar zeer de vraag is of hij met succes kan worden uitgezet (verdachte is zijn geboorteland Liberia al op zeer jonge leeftijd leeftijd ontvlucht en beschikt niet over enig netwerk aldaar) en of in dat geval afspraken gemaakt zouden kunnen worden met Liberia over een passende voorziening voor verdachte.
Dat een tbs-maatregel bij vreemdelingen geen vanzelfsprekendheid is blijkt ook uit de ‘Aanwijzing TBS bij vreemdelingen’ van het College van procureurs-generaal van december 2014. Uitgangspunt daarin is dat bij vreemdelingen van wie vaststaat dat zij na afloop van de tbs-maatregel niet rechtmatig in Nederland kunnen verblijven, wordt afgezien van het vorderen van tbs, gezien de beperkte verlofmogelijkheden voor deze groep.
Bovengenoemde omstandigheden dienen echter afgewogen te worden tegen het belang van de samenleving om beschermd te worden tegen het gevaar dat van verdachte uitgaat. Zonder medicatie en adequate behandeling zal verdachte psychotisch blijven. Het recidiverisico is in dat geval zeer hoog, zo blijkt uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht en stelt zich niet open voor medicatie en behandeling. Opname in een psychiatrisch ziekenhuis (de maatregel van artikel 37 Sr) biedt volgens de rapporteurs onvoldoende waarborg om verdachte in behandeling te houden. Daarbij heeft de rechtbank bovendien ernstige twijfels of het beveiligingsniveau in een psychiatrisch ziekenhuis voldoende is, gelet op het vijandige en agressieve gedrag van verdachte binnen de diverse instellingen waar hij tot op heden heeft verbleven.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank in het geval van verdachte geen andere mogelijkheid ziet om de maatschappij voldoende te beschermen dan door het opleggen van de tbs-maatregel.
Anders dan de verdediging heeft bepleit is oplegging van de maatregel in het geval van verdachte niet strijdig met bepalingen van de Terugkeerrichtlijn. Immers, de maatregel strekt er niet toe om het illegaal verblijf van verdachte op het Nederlands grondgebied te beëindigen, maar om de veiligheid van de samenleving te beschermen. Voort maakt de omstandigheid dat de tbs-maatregel in het geval van verdachte, gelet op zijn verblijfsstatus, een andere invulling zal krijgen, niet dat oplegging van de maatregel in strijd zou zijn met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten een zware mishandeling, het onder 3, primair bewezen geachte feit en twee eenvoudige mishandelingen, de onder 2 en 4 bewezen geachte feiten. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
[persoon 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 4.180,69,- (eenenveertighonderdtachtig euro en negenenzestig eurocent), bestaande uit € 1.680,69 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde zware mishandeling, tot de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9.2.
[persoon 4]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), bestaande uit immateriële schade. Voornoemde bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde mishandeling, tot de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag van € 150,- aan materiële schade betreft een zaklamp die na de mishandeling ter verhoging van het veiligheidsgevoel is gekocht. Hoe begrijpelijk deze aanschaf ook mag zijn, deze kosten zijn niet aan te merken als rechtstreekse schade die zij als gevolg van de mishandeling heeft geleden en komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij dient voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9.3.
[persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde in totaal € 568,08 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte van deze verdenking wordt vrijgesproken.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 januari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/173581-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 maart 2015 van de politierechter te Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,-, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de tbs-maatregel met dwangverpleging is de rechtbank oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke opgelegde geldboete niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 en 4:
-
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
-
Zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Benadeelde partijen:
 Wijst de vordering van [persoon 3] toe tot € 4.180,69,- (eenenveertighonderdtachtig euro en negenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 8 november 2015, tot de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] € 4.180,69,- (eenenveertighonderdtachtig euro en negenenzestig eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 november 2015, tot de dag van de algehele voldoening . Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 51 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst de vordering [persoon 4] toe tot € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 6 november 2015, tot de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] tot € 375,- (driehonderdvijfenzeventig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 6 november 2015, tot de dag van de algehele voldoening . Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 7 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
 Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Tenuitvoerlegging:
Wijst af de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 9 maart 2015 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveld en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2016.