ECLI:NL:RBAMS:2016:6672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
C/13/6016161 / HA ZA 16-136
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen erfgenamen over de juridische eigendom van een woonhuis na overlijden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee kleinzonen over de vraag of een woonhuis tot de nalatenschap van hun overleden grootouders behoort. De erflater had bij leven de economische eigendom van het woonhuis aan één van zijn kleinzonen, [gedaagde], geleverd. Deze kleinzoon heeft gebruik gemaakt van een onherroepelijke volmacht om de juridische eigendom van het woonhuis aan zichzelf te leveren. De rechtbank oordeelt dat deze levering rechtsgeldig is, waardoor het woonhuis geen deel uitmaakt van de nalatenschap. De rechtbank overweegt dat zelfs als de juridische eigendom op grond van het legaat aan de kleinzoon zou zijn afgegeven, het woonhuis nog steeds geen deel uitmaakt van de nalatenschap. De rechtbank wijst op de gebruikelijke constructie waarbij bij de verkoop van onroerend goed alleen de economische eigendom werd geleverd, met het oog op fiscale voordelen. De rechtbank concludeert dat de bedoeling van de erflater was dat het woonhuis na zijn overlijden volledig aan de kleinzoon zou toekomen. De vorderingen van de andere kleinzoon, [eiser], worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/601616 / HA ZA 16-136
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C. Duvekot,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 november 2015 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
  • het tussenvonnis van 6 april 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2016 met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 oktober 2012 is [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [erflater] (hierna: erflater). Erflater is op 13 november 2008 overleden.
2.2.
[eiser] en [gedaagde] zijn broers van elkaar en beiden erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster. Tevens zijn [eiser] en [gedaagde] gerechtigd tot de (onverteerde en onvervreemde) nalatenschap van erflater.
2.3.
Op 15 september 1992 is een notariële akte van economische eigendomsoverdracht met hypotheekverlening (hierna: de akte van economische eigendomsoverdracht) verleden, waarin is vastgelegd dat erflater op 1 januari 1992 aan [gedaagde] een woonhuis aan de [adres] te [plaats] (hierna: het woonhuis) heeft verkocht. In de akte is voorts, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:
“Heden, de vijftiende september negentienhonderd twee en negentig, verschenen voor mij, (…) kandidaat-notaris (…)
1. De heer
[erflater], (…) hierna genoemd: verkoper;
2. Mevrouw (…) te dezen handelende als schriftelijk gevolmachtigde van de heer
[gedaagde](…) hierna genoemd: koper
(…)
REGISTERGOED
Verkoper verklaart op één januari negentienhonderd twee en negentig te hebben verkocht aan koper, die verklaart van verkoper te hebben gekocht:
- het woonhuis (…) aan de [adres] te [plaats] (…)
hierna ook te noemen het verkochte
(…)
KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN
De koopprijs bedraagt
DRIEHONDERD TWINTIG DUIZEND GULDEN(ƒ.320.000,00), welk bedrag door koper is voldaan.
(…)
AFLEVERING, ECONOMISCHE OVERDRACHT
Het verkochte wordt op heden in economische zin overgedragen (afgeleverd) aan koper, met dien verstande dat alle baten en lasten voor rekening en risico van koper zijn met ingang van één januari negentienhonderd twee en negentig.
Het verkochte is met ingang van heden voor risico van koper.
(…)
BEDINGEN
economische eigendom
Artikel 1
Koper is vanaf één januari negentienhonderd twee en negentig bevoegd tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen met betrekking tot het verkochte als was hij eigenaar. (…)
lasten en belastingen
Artikel 2
1. De onderhavige overdracht is niet onderworpen aan omzetbelasting.
(…)
juridische overdracht
Artikel 7
1. Koper is bevoegd te verlangen dat de overdracht in eigendom, geheel of gedeeltelijk, niet aan hem maar aan een of meer door hem aan te wijzen andere personen moet plaatsvinden. Deze aanwijzing moet door koper geschieden in de akte van levering.
2. Partijen zijn overeengekomen dat de huidige akte niet bestemd is tot levering in eigendom van het verkochte.
3. In de akte van levering zal nauwkeurig melding gemaakt worden van de onderhavige akte en van de hierin opgenomen bepalingen, bedingen en voorwaarden. Bijkomstige bepalingen, die niet op de eigendomsoverdracht betrekking hebben, kunnen worden weggelaten.
onherroepelijke volmacht
Artikel 8
1. Verkoper geeft onherroepelijke volmacht aan koper, zulks met de bevoegdheid voor koper een ander voor zich in de plaats te stellen, om op zijn naam, doch voor rekening van koper, desgewenst te verrichten alle handelingen bedoeld in artikel 1 en in artikel 7, ook met zichzelf als wederpartij.
2. Deze volmacht vormt een onverbrekelijk bestanddeel van de koopovereenkomst en strekt uitsluitend in het belang van koper casu quo van degeen die voor hem in de plaats is gesteld. Uit dit belang volgt dat zij niet zal eindigen door het overlijden of de onder curatelestelling van de volmachtgever, noch van de gevolmachtigde, alsmede niet door de herroeping door de volmachtgever.
(…)
Hypotheekstelling
Artikel 12
Tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen verkoper terzake van de koopovereenkomst nu of te eniger tijd verschuldigd zal zijn aan koper (…) wegens de uitvoering van deze overeenkomst wordt door de verkoper recht van hypotheek verleend op het verkochte (…).
(…)
Artikel 15
Mede is voor mij, notaris, verschenen:
mevrouw
[gedaagde], (…) echtgenote van verkoper, die verklaart:
a. dat zij haar echtgenoot de krachtens artikel 88 Boek 1 Burgerlijk Wetboek vereiste toestemming verleent tot het verrichten van voormelde rechtshandelingen;
b. dat de in deze akte gemelde zaken onder bestuur van haar echtgenoot staan;
c. dat de in deze akte gemelde zaken niet dienstbaar zijn aan een door haar uitgeoefend beroep of bedrijf.
d. (…)”.
2.4.
Zowel erflater als erflaatster hebben bij testamenten van 24 oktober 1986 en 15 september 1992 over hun nalatenschap beschikt. In het testament van 15 september 1992 (hierna: het testament) van erflater is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
I. Ik herroep het in mijn testament op vier en twintig oktober negentienhonderd zes en tachtig (…) gemaakte legaat.
II. Ter aanvulling op mijn voormelde testament, hetwelk ik overigens uitdrukkelijk in stand houd, maak ik daarop de volgende aanvulling:
Voor het geval ik kom te overlijden vóór danwel gelijktijdig met mijn echtgenote, mevrouw [erflaatster] , legateer ik aan de heer [gedaagde] (…): (mijn aandeel in) de juridische eigendom van het woonhuis (…) aan de [adres] te [plaats] (…), onder de verplichting voor hem om in mijn nalatenschap in te brengen het recht op (juridische) levering van voormeld registergoed, welk recht voor hem uit de akte houdende economische eigendomsoverdracht, op heden (…) verleden, voortvloeit.
De last tot uitkering van voormeld legaat leg ik op aan mijn voornoemde echtgenote (…)”.
2.5.
Bij notariële akte van 8 juli 2014 is de juridische eigendom van het woonhuis door [gedaagde] met gebruik van de in de akte van economische eigendomsoverdracht opgenomen volmacht aan hem geleverd. In deze akte is, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:
“(…) verscheen voor mij (…) notaris (…)
[gedaagde](…)
Te dezen handelende:
1. voor zich, als economisch eigenaar van [het woonhuis];
2. als onherroepelijk gevolmachtigde van de oorspronkelijke juridische eigenaar van [het woonhuis], te weten [erflater] (…), dan wel diens rechtsopvolgers onder algemene titel;
3. voor zich als verkrijger van de juridische eigendom van het desbetreffende registergoed.
De verschenen persoon, handelend als gemeld, verklaarde bij deze akte te willen overgaan [tot] overdracht van de eigendom – in uitsluitend juridische zin – van [het woonhuis].
(…)
Levering juridische eigendom
De comparant verklaarde dat in het kader van de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster de verhoudingen tussen de erfgenamen zodanig verstoord zijn, dat toedeling van de juridische eigendom of medewerking van de mede-erfgenaam aan de afgifte van het legaat van de eigendom – uitsluitend in juridische zin – niet aannemelijk is.
De comparant verklaarde dat hij om deze reden er de voorkeur aan geeft de levering van de eigendom – uitsluitend in juridische zin – te laten plaatsvinden door gebruikmaking van de in de akte van economische eigendomsoverdracht opgenomen onherroepelijke volmacht.
Ter uitvoering daarvan verklaarde de comparant, handelende in zijn onder 1. gemelde hoedanigheid als economisch eigenaar en in zijn onder 2. gemelde hoedanigheid van onherroepelijk gevolmachtigde – de eigendom – uitsluitend in juridische zin – van [het woonhuis] te leveren aan zichzelf, welke levering de comparant, handelende in zijn onder 3. gemelde hoedanigheid verklaarde te aanvaarden.
(…)”.
Deze akte is op 9 juli 2014 ingeschreven in het Kadaster.
2.6.
[eiser] heeft op 4 december 2015 conservatoir beslag doen leggen op [adres] te [plaats] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I.
primair:voor recht verklaart dat de levering van [gedaagde] aan zichzelf van het woonhuis nietig is,
subsidiair:de levering vernietigt,
meer subsidiair:[gedaagde] veroordeelt tot het ongedaan maken van de levering aan zichzelf met hersel van de registratie op naam van de erven, dan wel beide erfgenamen, op straffe van een dwangsom,
(in geval van toewijzing gunt [eiser] aan [gedaagde] , ter vervanging van de registratie van het woonhuis op beider naam dan wel de erven, de keuze tot uitbetaling aan [eiser] van 50% van de getaxeerde dagwaarde van het woonhuis, bij wijze van partiële verdeling van de nalatenschap, in welk geval [gedaagde] na uitbetaling van de waarde van de onverdeelde helft aan [eiser] , de volledige eigendom behoudt);
II. [gedaagde] veroordeelt tot inbreng in de nalatenschap van alle huurpenningen sinds het overlijden van erflaatster op 26 oktober 2012, dan wel, bij uitbetaling aan [eiser] van de helft van het perceel, de helft van de huurpenningen;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de schade die [gedaagde] heeft veroorzaakt door de nietige, althans onrechtmatige tenaamstelling van het woonhuis op zijn naam, te begroten op de werkelijke juridische kosten van dit geding;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten vermeerderd met de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
primairhet conservatoir beslag op de [adres] opheft en
subsidiair[eiser] gebiedt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis tot opheffing van het beslag over te gaan, op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Verjaring
4.1.
[eiser] stelt dat het recht op juridische levering door [gedaagde] niet opvorderbaar is, aangezien de rechtsvordering is verjaard. Het beroep op verjaring faalt, omdat, zoals [gedaagde] ook terecht heeft gesteld, [gedaagde] geen rechtsvordering tot levering heeft ingesteld. Nu geen sprake is van een rechtsvordering, kan van verjaring geen sprake zijn.
Volmacht
4.2.
Vooropgesteld wordt dat erflater en [gedaagde] een koopovereenkomst hebben gesloten tot de verkoop van het woonhuis aan [gedaagde] . Op grond van die overeenkomst had erflater de verplichting om het woonhuis aan [gedaagde] te leveren en [gedaagde] het recht op levering van het woonhuis. Op 15 september 1992 is de economische eigendom aan [gedaagde] geleverd, maar niet de juridische eigendom. Dit betekent dat erflater nog de verplichting had de juridische eigendom aan [gedaagde] te leveren. Die verplichting gaat op grond van artikel 4:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over op de erfgenamen onder algemene titel van erflater, te weten eerst erflaatster en vervolgens op [eiser] en [gedaagde] als erfgenamen van erflaatster. Erflater heeft ten aanzien van de verplichting tot levering van de juridische eigendom in artikel 8 van de akte van economische eigendomsoverdracht aan [gedaagde] een volmacht verleend om alle handelingen bedoeld in de artikelen 1 en 7 (juridische overdracht) van de akte te verrichten. [gedaagde] heeft uitvoering gegeven aan deze volmacht en op 8 juli 2014 de juridische eigendom van het woonhuis aan zichzelf geleverd. Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] gerechtigd was om van de volmacht gebruik te maken en of deze levering rechtsgeldig is.
4.3.
[eiser] stelt dat met het overlijden van erflater de gemeenschap van goederen tussen erflater en erflaatster is ontbonden en erflaatster daardoor eigenaar is geworden van die ontbonden gemeenschap. Door deze bestuurswijziging is de bevoegdheid van erflater om over de ontbonden gemeenschap te beschikken komen te vervallen. De volmacht heeft dan ook zijn geldigheid verloren, waardoor de juridische levering in 2014 onbevoegd is verricht en nietig is. Daarnaast heeft [gedaagde] door bewust te weigeren medewerking te verlenen aan het terugdraaien van de registratie van de eigendom onrechtmatig gehandeld en [eiser] schade toegebracht, aldus steeds [eiser] .
4.4.
[gedaagde] stelt hier het volgende tegenover. Erflater erflater, aan wiens zijde het woonhuis in de gemeenschap is gevallen, was ten aanzien van dat woonhuis bestuursbevoegd was en kon de volmacht aan [gedaagde] verlenen. Nu sprake is van een onherroepelijke volmacht, is [eiser] – als erfgenaam – op grond van zowel artikel 3:74 BW als artikel 3:77 BW gebonden aan die volmacht en derhalve aan de levering die op 8 juli 2014 heeft plaatsgehad, aldus [gedaagde] .
4.5.
Hier geldt het volgende. [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat erflater het woonhuis in 1978 in eigendom heeft verkregen en dat het aldus van zijn zijde in de gemeenschap is gevallen. Dit wordt bovendien bevestigd in de slotbepaling van de akte van economische overdracht, waar dit uitdrukkelijk staat vermeld. Derhalve was erflater op grond van artikel 1:97 (oud) BW als enige bevoegd om met betrekking tot het woonhuis bestuurshandelingen te verrichten. Dit betekent dat erflater de bevoegdheid had de volmacht zoals vermeld in de akte van economische eigendomsoverdracht aan [gedaagde] te verlenen. Erflaatser heeft hiervoor, zoals uit artikel 15 van de akte van economische eigendomsoverdracht blijkt, de op grond van artikel 1:88 BW vereiste toestemming verleend.
4.6.
Blijkens artikel 8 van de akte van economische eigendomsoverdracht heeft erflater bepaald dat de volmacht niet zal eindigen door zijn overlijden. Ter comparitie heeft [eiser] overigens zijn verweer dat erflater geen onherroepelijke volmacht heeft verleend, laten vallen. Nu sprake is van een onherroepelijke volmacht als bedoeld in artikel 3:74 BW die niet door de dood van erflater is geëindigd, kan die worden ingeroepen tegen de erfgenamen van erflater, in casu eerst erflaatster en daarna [eiser] en [gedaagde] als erfgenamen van erflaatster. Zij volgen immers als rechtsopvolgers onder algemene titel op grond van artikel 4:182 BW erflaatster (en daarmee erflater) op in al hun rechten en verplichtingen. Ook op grond van artikel 3:77 BW worden de erfgenamen van een volmachtgever (erflater), indien ondanks de dood van de volmachtgever krachtens de volmacht een geldige rechtshandeling is verricht, aan die rechtshandeling gebonden alsof die handeling bij het leven van de volmachtgever was verricht. Dit brengt met zich dat [gedaagde] uitvoering kon geven aan de hem door erflater verleende onherroepelijke volmacht en dat op basis van die volmacht terecht de juridische eigendom van het woonhuis aan [gedaagde] is geleverd.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de stelling van [eiser] dat door het overlijden van erflater een bestuurwisseling aan erflaatster heeft plaatsgevonden, waardoor erflater niet meer bevoegd zou zijn om over de ontbonden gemeenschap te beschikken, niet juist. Voorts wordt, voor zover [eiser] heeft betoogd dat van een daadwerkelijke levering van de economische eigendom van het woonhuis in 1992 geen sprake is en dat evenmin door [gedaagde] een koopprijs is betaald, daaraan voorbij gegaan. [eiser] heeft immers geen rechtsgevolgen verbonden aan die stelling. Bovendien staat in de akte van economische eigendomsoverdracht dat de economische eigendom aan [gedaagde] is geleverd en dat [gedaagde] de koopprijs heeft betaald. Nu die notariële akte op grond van artikel 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dwingende bewijskracht heeft, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat, nu de juridische eigendom op grond van de aan [gedaagde] verleende volmacht rechtsgeldig is geleverd, het woonhuis – althans de waarde daarvan – geen deel heeft uitgemaakt van de nalatenschap van erflaatster. Het woonhuis behoeft derhalve niet onder [eiser] en [gedaagde] als erfgenamen van die nalatenschap te worden verdeeld. Hierop stuiten alle vorderingen van [eiser] af.
Legaat
4.9.
Hoewel de vorderingen van [eiser] op grond van het voorgaande reeds zullen worden afgewezen, acht de rechtbank het desondanks van belang om ook in te gaan op hetgeen partijen ten aanzien van het legaat zoals opgenomen in het testament (zie hiervoor onder 2.4) naar voren hebben gebracht.
4.10.
[eiser] heeft in dit kader gesteld dat erflater en erflaatster met hun testamenten hebben bedoeld te bewerkstelligen dat de volle eigendom van het woonhuis na hun overlijden, door middel van de last tot inbreng van het recht op juridische levering door [gedaagde] , tussen [eiser] en [gedaagde] zou worden verdeeld.
4.11.
[gedaagde] heeft hier terecht tegenin gebracht dat hij geen aanspraak heeft gemaakt op het legaat, waardoor het niet aan hem is afgegeven. Dit betekent dat hij niet is gehouden tot de inbrengverplichting van het recht op de juridische levering van het woonhuis. Ook deze stelling van [eiser] gaat derhalve niet op.
4.12.
Verder ziet de rechtbank, zelfs al zou de juridische eigendom van het woonhuis op grond van het legaat aan [gedaagde] zijn afgegeven, niet hoe uitvoering van het testament van erflater ertoe zou kunnen leiden dat (de gehele waarde van) het woonhuis in de nalatenschap zou (moeten) worden ingebracht zodat de waarde van het woonhuis onder [eiser] en [gedaagde] zou moeten worden verdeeld. Uit de (met stukken onderbouwde) stellingen van [gedaagde] , die ook worden onderschreven door het artikel van mr. J.C. van Straaten “
Erfrechtelijke afwikkeling van een economische egendomsoverdracht van onroerend goed (civielrechtelijke en fiscale aspecten)
(I)” (WPNR 1988/5883, pagina 413 e.v.) begrijpt de rechtbank dat de constructie waarbij bij de verkoop van een onroerend goed slechts de economische eigendom werd geleverd en de juridische eigendom (nog) niet, destijds gebruikelijk was en uitsluitend een fiscaal motief had. De verkoper/juridisch eigenaar van het onroerend goed trof bij die constructie onmiddellijk na de economische eigendomsoverdracht bij testament erfrechtelijke voorzieningen om de juridische eigendom op de koper/economisch eigenaar langs de erfrechtelijke weg over te kunnen laten gaan, zodat de juridische verkrijging door de koper vrij van overdrachtsbelasting zou zijn. Gelet hierop kan het testament niet anders worden uitgelegd dan dat de bedoeling van erflater was dat het woonhuis na het overlijden van erflater en erflaatster door afgifte van het legaat in volledige eigendom aan [gedaagde] zou toekomen. Dat oordeel wordt ondersteund door de omstandigheid dat op de dag waarop de economische eigendom van het woonhuis is overgedragen, erflater (en overigens ook erflaatster) direct een (gewijzigd) testament heeft opgemaakt waarbij de juridische levering van het woonhuis aan [gedaagde] is gelegateerd. Bovendien is er verder geen enkele aanwijzing die de stelling van [eiser] dat erflater en erflaatster een andere bedoeling hebben gehad, te weten dat (de waarde van) het woonhuis na hun overlijden onder [eiser] en [gedaagde] zou worden verdeeld, ondersteunt.
Proceskosten
4.13.
Bij deze uitkomst van de procedure zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] . Deze kosten worden begroot op:
griffierecht € 285,-
salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief € 452) +
totaal € 1.189,-
in reconventie
4.14.
[gedaagde] heeft in reconventie opheffing van het beslag op [adres] te [plaats] gevorderd. Nu in conventie is geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen en derhalve is gebleken dat het door [eiser] gelegde beslag op [adres] te [plaats] ondeugdelijk is, dient het beslag op grond van artikel 705 Rv te worden opgeheven. De rechtbank zal dan ook het primair gevorderde toewijzen.
4.15.
Ook hier ziet de rechtbank aanleiding [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten, maar deze worden in verband met de samenhang met de procedure in conventie begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.189,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na datum van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
heft op het op 4 december 2015 gelegde conservatoir beslag op de onroerende zaak, kadastraal omschreven als Wonen, staande en gelegen te [plaats] aan het adres [adres] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , [kadastrale aanduiding] ,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, rechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
*