Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 november 2015 met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
- het tussenvonnis van 6 april 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2016 met de daarin vermelde stukken.
2.De feiten
[erflater], (…) hierna genoemd: verkoper;
[gedaagde](…) hierna genoemd: koper
DRIEHONDERD TWINTIG DUIZEND GULDEN(ƒ.320.000,00), welk bedrag door koper is voldaan.
[gedaagde], (…) echtgenote van verkoper, die verklaart:
3.Het geschil
in conventie
primair:voor recht verklaart dat de levering van [gedaagde] aan zichzelf van het woonhuis nietig is,
primairhet conservatoir beslag op de [adres] opheft en
subsidiair[eiser] gebiedt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis tot opheffing van het beslag over te gaan, op straffe van een dwangsom, een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.De beoordeling
Erfrechtelijke afwikkeling van een economische egendomsoverdracht van onroerend goed (civielrechtelijke en fiscale aspecten)
(I)” (WPNR 1988/5883, pagina 413 e.v.) begrijpt de rechtbank dat de constructie waarbij bij de verkoop van een onroerend goed slechts de economische eigendom werd geleverd en de juridische eigendom (nog) niet, destijds gebruikelijk was en uitsluitend een fiscaal motief had. De verkoper/juridisch eigenaar van het onroerend goed trof bij die constructie onmiddellijk na de economische eigendomsoverdracht bij testament erfrechtelijke voorzieningen om de juridische eigendom op de koper/economisch eigenaar langs de erfrechtelijke weg over te kunnen laten gaan, zodat de juridische verkrijging door de koper vrij van overdrachtsbelasting zou zijn. Gelet hierop kan het testament niet anders worden uitgelegd dan dat de bedoeling van erflater was dat het woonhuis na het overlijden van erflater en erflaatster door afgifte van het legaat in volledige eigendom aan [gedaagde] zou toekomen. Dat oordeel wordt ondersteund door de omstandigheid dat op de dag waarop de economische eigendom van het woonhuis is overgedragen, erflater (en overigens ook erflaatster) direct een (gewijzigd) testament heeft opgemaakt waarbij de juridische levering van het woonhuis aan [gedaagde] is gelegateerd. Bovendien is er verder geen enkele aanwijzing die de stelling van [eiser] dat erflater en erflaatster een andere bedoeling hebben gehad, te weten dat (de waarde van) het woonhuis na hun overlijden onder [eiser] en [gedaagde] zou worden verdeeld, ondersteunt.