ECLI:NL:RBAMS:2016:6666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5856
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor exploitatie fietstaxi in Amsterdam

Op 18 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, een man die sinds 2009 een fietstaxi exploiteert, had een aanvraag voor een nieuwe vergunning ingediend na de afwijzing van zijn eerdere vergunning op 1 april 2016. De gemeente Amsterdam had zijn aanvraag afgewezen op basis van nieuw beleid dat een plafond stelde op het aantal te verlenen vergunningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoeker, die volledig afhankelijk is van zijn inkomen uit de fietstaxi, zwaarder wegen dan de belangen van de gemeente. De gemeente had geen overtuigende argumenten aangedragen die pleiten voor de onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de verzoeker zijn fietstaxi mag blijven exploiteren alsof hij in het bezit is van een vergunning totdat er een beslissing is genomen in de beroepsprocedure. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5856

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 oktober 2016 in de zaak tussen

[verzoeker], te Amsterdam, verzoeker
(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: msc. M.J.R. Sloothaak en mr. S. de Ruijter).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2016 (het primaire besluit), bekend gemaakt op 29 maart 2016, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een fietstaxivergunning voor het aanbieden van Alternatief personenvervoer als bedoeld in artikel 2.51 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV) afgewezen.
Bij besluit van 16 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de beroepsprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij zij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in de beroepszaak.
2. Verzoeker exploiteert sinds 2009 een fietstaxi en beschikte tot 1 april 2016 over een vergunning daarvoor. Hij heeft op 14 januari 2016 opnieuw een (enkelvoudige) vergunning aangevraagd, die bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, is afgewezen. Verweerder hanteert sinds 15 september 2015 nieuw beleid voor de beoordeling van de aanvragen voor vergunningen van fietstaxi’s. Verweerder heeft een plafond gesteld van maximaal honderd te verlenen vergunningen. De aanvragers die in een vergelijkende toets de hoogste score behalen, komen in aanmerking voor een vergunning of vergunningen. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat hij bij die toets onvoldoende punten heeft behaald. Verzoeker heeft gedurende zijn bezwaarprocedure bij deze rechtbank een voorlopige voorziening gevraagd, die bij uitspraak van 14 juni 2016 (AMS 16/3144) is toegewezen. Die uitspraak houdt in dat verzoeker tot zes weken na de beslissing op bezwaar zijn fietstaxi mocht blijven exploiteren. Inmiddels is die termijn verstreken.
3. Net als in bezwaar voert verzoeker met name aan dat hem geen reële mededingingskansen zijn geboden omdat verweerder de verdelingscriteria en de wijze waarop die in zijn geval zijn toegepast niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder is daar in het bestreden besluit uitgebreid op ingegaan. Zoals de voorzieningenrechter tijdens de zitting heeft meegedeeld gaat het hierbij om de beantwoording van vragen waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. De beroepszaak (AMS 15/5886) zal daarom worden verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank op 17 januari 2017. Omdat van evidente (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit geen sprake is, beperkt de voorzieningenrechter zich tot de vraag of op grond van een belangenafweging een voorziening moet worden getroffen.
4. Verzoeker voert de volgende belangen aan. Zijn enige inkomen komt uit de exploitatie van zijn fietstaxi. Hij heeft een vast klantenbestand. Hij is bang dit kwijt te raken als hij gedurende de beroepsprocedure niet kan werken. Ook lopen de kosten die hij maakt voor de huur van een stallingsplaats door, terwijl hij geen inkomsten heeft. Uit de stukken blijkt dat hij goed onderhoud pleegt en dat hij nog nooit betrokken is geweest bij een verkeersongeluk. Hij vormt daarom ook geen gevaar voor enig door verweerder te beschermen belang.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van de zijde van verzoeker zwaarwegende belangen naar voren zijn gebracht. Hoewel verzoeker dit niet met stukken heeft onderbouwd, acht de voorzieningenrechter het wel aannemelijk dat verzoeker voor zijn inkomen geheel afhankelijk is van de exploitatie van zijn fietstaxi. Ook acht de voorzieningenrechter aannemelijk, hoewel dit evenmin is onderbouwd, dat verzoeker vaste klanten kwijt raakt als hij gedurende de beroepsprocedure niet kan werken. Verweerder heeft daartegenover geen belangen gesteld die pleiten voor de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat één extra fietstaxi op de weg de verkeersveiligheid en de doorstroom van de stad niet in gevaar zal brengen. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding om de voorziening af te wijzen. Dat de kwaliteit van de fietstaxi van verzoeker onvoldoende is en dat hij daarom een gevaar op de weg zou vormen, is door verweerder in deze procedure onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat uit hetgeen verweerder ter zitting heeft gesteld blijkt dat verweerder op het punt van kwaliteit van een fietstaxi ook kan handhaven, mocht dit nodig zijn. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat door verweerder niet is betwist dat verzoeker in het verleden niet betrokken is geweest bij verkeersongelukken. De voorzieningenrechter ziet gelet op dit alles aanleiding de voorziening toe te wijzen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen verzoeker toe te staan zijn fietstaxi te exploiteren als ware hij in het bezit van een enkelvoudige fietstaxivergunning tot op het beroep is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Ook draagt de voorzieningenrechter verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,-- te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en draagt verweerder op om verzoeker toe te staan zijn fietstaxi te exploiteren als ware hij in het bezit van een enkelvoudige fietstaxivergunning tot op het beroep is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 992,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.