ECLI:NL:RBAMS:2016:6623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
HA RK 273.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens gebrek aan feiten en omstandigheden die vooringenomenheid aantonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2016 een verzoek tot wraking van mr. F.J. Lourens, kantonrechter te Amsterdam, afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een aanhangige procedure onder zaaknummer 5148173 KK EXPL 16-760, stelde dat de rechter zich niet had uitgelaten over de wijze waarop bepaalde standpunten van de wederpartij in de beslissing zouden worden meegewogen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden bevatte die duiden op vooringenomenheid van de rechter of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Aangezien verzoeker geen concrete feiten heeft aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief rechtvaardigen, werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege kon blijven en dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling zou worden genomen, gezien het lichtvaardig gebruik van het wrakingsmiddel door verzoeker. De procedure onder zaaknummer 5148173 KK EXPL 16-760 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op het op 8 juli 2016 schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/16/611701/ HA RK 273.2016 ingeschreven verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. F.J. Lourens, kantonrechter te Amsterdam (hierna: de rechter).

Verloop van de procedure

Verzoeker is de eisende partij in een bij de rechtbank onder zaaknummer 5148173 KK EXPL 16-760 geregistreerde en aanhangige procedure. De rechter heeft deze zaak in behandeling.
In de zaak heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 7 juli 2016. Ter zitting heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
Bij brief met bijlagen van 8 juli 2016 heeft verzoeker de gronden van zijn verzoek nader toegelicht.

Gronden van de beslissing

2.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4
In het proces verbaal van de op 7 juli 2016 gehouden behandeling is onder meer het volgende opgenomen:
“[ ] geeft hierop als reactie, zakelijk weergegeven:
Op 17 augustus as. wordt de strafzaak over de aangifte van de Rabobank behandeld. Dat is een valse aangifte. Verder ben ik teleurgesteld dat er weer persoonlijke meningen en halve waarheden door [ ] worden geuit. Ik vraag aan u of u het verweer van [ ] meeweegt.
De kantonrechter deelt mede dat zij luistert naar beide standpunten en daarna over de zaak zal
nadenken en een oordeel zal geven.
[ ] verklaart verder:
Er is nog niet één snippertje bewijs door de Rabobank overgelegd. Het zijn dan ook onhoudbare standpunten. Vanaf 2012 is de deur dicht gegooid zonder enige beredenering en is de discussie definitief gesloten. Zie de brief van 3 augustus 2012. Ik overweeg een wrakingsverzoek te doen en mijn strafzaak af te wachten waarna het circus opnieuw aanhangig wordt gemaakt. Ik wil praten met een verantwoordelijke bij de Rabobank. Het vorige vonnis was ook al verkeerd en ik wil dit vonnis van Ulrici herroepen.
[ ] meent dat er geen enkele aanknopingspunt in de dagvaarding is die tot onrechtmatigheid zou kunnen leiden.
[ ] doet vervolgens een wrakingsverzoek op grond dat [ ] een onmogelijk verhaal en leugens neerlegt, terwijl op basis van die leugens vonnis wordt gewezen.”
In de brief van 8 juli 2016 staat onder meer vermeld:
“Rabobank voert aan dat haar handelen en nalaten is gebaseerd op de aangifte bij de politie waarin wordt beweerd dat ik me schuldig zou hebben gemaakt aan een ernstige bedreiging met geweldpleging ex art. 285 lid 1 Sr (quod non).
In het vonnis van 31 maart 2016 is aangegeven waarop het rust: "...Gezien de hiervoor weergegeven feiten kan echter niet worden volgehouden dat de aangifte dan wel aangiftes door Rabobank vals is of zijn geweest....” Bij de mondelinge behandeling van 7 juli jl. herhaalde Rabobank, bij monde van haar advocaat, deze valse beschuldiging(en). Echter, de zaken met de parketnummers: 01.263801-14, 01 .053888-1 5 en 01 .057871-15 (zie bijgaande brieven aan de officier van justitie) worden eerst op 17 augustus 2016 behandeld. Het oordeel over het mij ten laste gelegde is zeker niet aan de kantonrechter.
Desgevraagd gaf mr. Lourens geen duidelijkheid of deze en andere valse aantijgingen (en de ter zitting herhaalde hele leugens en halve waarheden) meegewogen zouden worden in het te wijzen vonnis en laat daarmee de mogelijkheid open dat het gevorderde (het ex art. 382 Rv herroepen van het vonnis van 31 maart 2016) wordt afgewezen op grond van dezelfde valse beschuldiging en/of andere bedrieglijke uitlatingen van Rabobank.
Gelet op bovenstaande kunnen de rechtsopvattingen van de voorzieningenrechter ingevolge art. 6 EVRM niet leiden tot een eerlijke rechtsbedeling. Het is daarom dat de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan van de aanwezigheid van vooringenomenheid van deze voorzieningenrechter.”
2.5
Het verzoek berust samengevat daarop dat de rechter zich niet heeft uitgelaten over de vraag of en op welke wijze zij bepaalde standpunten van de wederpartij zal meewegen in haar nog te nemen beslissing.
2.6
Het verzoek bevat daarmee geen feiten of omstandigheden waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, zijn af te leiden. Bij gebreke daarvan is het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
2.8
Omdat door verzoeker het middel tot wraking lichtvaardig, want zonder enige kenbare grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van recht. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
3. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing

BESLISSING

De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoeker niet meer in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder zaaknummer 5148173 KK EXPL 16-760 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter A.W.J. Ros en A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van F.C.H. Krieger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.