4.6.Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter te dezen geen bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 4 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening. De rechtbank volgt hen hierin. BP heeft immers geen woonplaats, in de zin van die bepaling in verbinding met artikel 63 van de Herschikte EEX-Verordening, in Nederland.
4.7.1.De VEB voert aan dat de Nederlandse rechter te dezen wel bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 7 punt 2 van de Herschikte EEX-Verordening.
4.7.2.De rechtbank overweegt dat op grond van die bepaling een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat – zoals BP – ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad (ook) kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
4.7.3.Artikel 7 punt 2 van de Herschikte EEX-Verordening is de opvolger van het gelijkluidende artikel 5 punt 3 van de EEX-Verordening (oud). De considerans van de Herschikte EEX-Verordening vermeldt in dat verband: “De continuïteit tussen het Verdrag van Brussel van 1968, Verordening (EG) nr. 44/2001 (de EEX-Verordening (oud);
rechtbank) en deze verordening moet gewaarborgd worden (…). Deze continuïteit moet ook gelden voor de uitleg door het Hof van Justitie van de Europese Unie van het Verdrag van Brussel van 1968 en de verordening ter vervanging daarvan”. De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over (de uitleg van) artikel 5 punt 3 van de EEX-Verordening (oud) geldt daarom ook voor (de uitleg van) artikel 7 punt 2 van de Herschikte EEX-Verordening.
4.7.4.Uit die rechtspraak volgt dat (ook) artikel 7 punt 2 van de Herschikte EEX-Verordening als volgt moet worden uitgelegd. Indien de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan en de plaats waar als gevolg van dat feit schade is ontstaan niet samenvallen, is onder “de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” begrepen zowel de in een lidstaat gelegen plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het “Handlungsort”) als de in een andere lidstaat gelegen plaats waar de schade is ingetreden (het “Erfolgsort”).
4.7.5.Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter te dezen geen bevoegdheid kan ontlenen aan het “Handlungsort”. De rechtbank volgt hen hierin. Gesteld noch gebleken is immers dat zich in Nederland een schadeveroorzakende gebeurtenis heeft voorgedaan in de zin van de hiervoor bedoelde rechtspraak van het Hof van Justitie.
4.7.6.Resteert het “Erfolgsort”.
4.7.7.De VEB neemt tot uitgangspunt dat de schade van de personen ten behoeve van wie zij optreedt zuivere vermogensschade is. Zij ziet – zoals ook blijkt uit onderdeel (i) van het petitum in de hoofdzaak – als “Erfolgsort”, de plaats waar die schade intreedt, de plaats waar die – vooral Nederlandse – personen een beleggingsrekening aanhouden. Onder beleggingsrekening verstaat de VEB, naar de rechtbank begrijpt, de op naam van een of meer van die personen staande rekening waarop in de relevante periode aandelen BP waren geadministreerd. BP bestrijdt dat de plaats van de beleggingsrekening als “Erfolgsort” kan gelden.
4.7.8.De VEB zoekt voor haar standpunt in het bijzonder steun in het op 28 januari 2015 door het Hof van Justitie gewezen arrest in de zaak tussen enerzijds Kolassa en anderzijds Barclays Bank, ECLI:EU:C:2015:37 (hierna: het arrest Kolassa). Volgens BP baat dat arrest de VEB niet, zeker niet na het op 16 juni 2016 door het Hof van Justitie gewezen arrest in de zaak tussen enerzijds Universal Music International Holding en anderzijds Schilling, Schwartz en Brož, ECLI:EU:C:2016:449 (hierna: het arrest Universal Music).
4.7.9.In dat laatste arrest heeft het Hof van Justitie zich gebogen over de vraag of artikel 5 punt 3 van de EEX-Verordening (oud) (thans artikel 7 punt 2 van de Herschikte EEX-Verordening) aldus moet worden uitgelegd dat, in een situatie als in het betrokken hoofdgeding aan de orde, als “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” kan worden aangemerkt de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden, wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat.
4.7.10.Het Hof van Justitie brengt in dat verband allereerst, voor zover hier van belang, het volgende in herinnering.
a. Hoofdstuk II, afdeling 2, van de verordening regelt slechts als afwijking van de algemene regel van artikel 2 lid 1 (artikel 4 lid 1) dat de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft bevoegd verklaart, een aantal bijzondere bevoegdheden, waaronder die van artikel 5 punt 3 (artikel 7 punt 2). Aangezien de bevoegdheid van de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, een bijzonderebevoegdheidsregel vormt, moet er een autonome en strikte uitlegging aan worden gegeven, die niet verder gaat dan de door de verordening uitdrukkelijk voorziene gevallen (rechtsoverweging 25).
b. Volgens vaste rechtspraak berust de bijzonderebevoegdheidsregel van artikel 5 punt 3 van de verordening op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (rechtsoverweging 26).
c. Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan normaliter het best in staat om uitspraak te doen, vooral omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker (rechtsoverweging 27).
d. Het begrip “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” doelt zowel op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in oorzakelijk verband staat, zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen (rechtsoverweging 28).
e. Het begrip “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” kan niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt (rechtsoverweging 34).
f. Het begrip “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” omvat niet ook de plaats waar de verzoeker woont, waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt, op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit een in een andere lidstaat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen (rechtsoverweging 35).
4.7.11.Vervolgens staat het Hof van Justitie stil bij het arrest Kolassa. Het maakt over dat arrest de volgende – onmiskenbaar verduidelijkende en beperkende – opmerkingen.
a. “Inderdaad heeft het Hof in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 28 januari 2015 (…) vastgesteld dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker uit hoofde van het intreden van de schade bevoegd zijn wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op de bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank” (rechtsoverweging 36).
b. “Zoals de advocaat-generaal in de punten 44 en 45 van zijn conclusie in de onderhavige zaak in wezen heeft opgemerkt, is deze vaststelling evenwel gedaan in het bijzondere kader van de zaak die aanleiding had gegeven tot dat arrest, die werd gekenmerkt door omstandigheden die er tezamen toe strekten deze gerechten bevoegdheid toe te kennen” (rechtsoverweging 37).
4.7.12.Het Hof van Justitie formuleert tot slot de volgende regels.
a. “Zuiver financiële schade die rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker kan (…), zonder bijkomende omstandigheden, niet worden aangemerkt als een relevant aanknopingspunt uit hoofde van artikel 5, punt 3 (…)” (rechtsoverweging 38).
b. “Uitsluitend in de situatie waarin de andere bijzondere omstandigheden van de zaak er eveneens toe bijdragen bevoegdheid toe te kennen aan het gerecht van de plaats waar zuiver financiële schade is ingetreden, zou dergelijke schade kunnen rechtvaardigen dat de verzoeker zijn zaak bij dit gerecht aanbrengt” (rechtsoverweging 39).
4.7.13.Zoals hiervoor onder 4.7.7 reeds is vermeld, noemt de VEB de schade van de personen ten behoeve van wie zij optreedt zuivere vermogensschade. Gesteld noch gebleken is dat zij daarmee iets anders bedoelt dan de zuiver financiële schade waarvan het Hof van Justitie spreekt. Dat betekent dat te dezen de hiervoor onder 4.7.12 weergegeven regels dienen te worden toegepast, die erop neerkomen dat – behoudens andere bijzondere omstandigheden – het intreden van zuiver financiële schade op de bankrekening van de beleggers niet leidt tot rechtsmacht van de rechter van het land van de bankrekening. In dit verband rijst in het bijzonder de vraag of zich te dezen die andere bijzondere omstandigheden voordoen als door het Hof van Justitie in het arrest Universal Music bedoeld.
4.7.14.Zoals hiervoor onder 4.7.11 reeds is vermeld, heeft het Hof van Justitie in het arrest Universal Music het toepassingsgebied van de in het arrest Kolassa ontwikkelde regel nader geduid en omlijnd. De vaststelling dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker uit hoofde van het intreden van de schade bevoegd zijn wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op de bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank is, zo is in het arrest Universal Music benadrukt, gedaan in het bijzondere kader van de zaak die aanleiding had gegeven tot het arrest Kolassa, die werd gekenmerkt door omstandigheden die er tezamen toe strekten deze gerechten bevoegdheid toe te kennen. Het Hof van Justitie verwijst met instemming naar de punten 44 en 45 van de conclusie van de advocaat-generaal. Die punten luiden als volgt:
“44. In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Kolassa (…) had een belegger in zijn eigen land (Oostenrijk) via een bank een welomschreven bedrag belegd. Voor het Hof deed de schade zich voor op de plaats waar de belegger ze ondervond (…), te weten in Oostenrijk. Volgens het Hof was bevoegdheid op grond van artikel 5, punt 3, (…) gegeven (…). 45. Ik denk dat uit deze zaak echter geen algemene regel kan worden afgeleid dat vermogensschade volstaat als aanknopingspunt voor de toepassing van de aangehaalde bepaling. De feiten in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Kolassa waren namelijk van bijzondere aard. De verwerende partij in deze zaak, een Britse bank, had in Oostenrijk een prospectus gepubliceerd over de betrokken financiële certificaten (…) en het was een Oostenrijkse bank die deze certificaten had (door)verkocht”.
4.7.15.De VEB betoogt dat de bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval gelegen zijn in de beleggingsrekeningen van de personen ten behoeve van wie zij optreedt. Zij voert aan dat op de beleggingsrekeningen de effecten administratief staan bijgeschreven, dat de vermogensschade zich rechtstreeks in de op die rekening aangehouden effecten manifesteert en dat aldus de schade op de beleggings- of effectenrekening wordt geleden (en niet op de achterliggende betaal- of bankrekening van waaruit de aankoopsom van de aandelen in eerste instantie is voldaan). Daarom biedt de plaats van de beleggingsrekening in deze zaak – anders dan mogelijk een gewone bankrekening – wel degelijk aanknopingspunten voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Ook speelt een rol dat BP wereldwijd opereert en haar aandeelhouders daardoor overal zitten en dat de achterban van de VEB in Nederland woont of daar beleggingsrekeningen aanhoudt, aldus steeds de VEB.
4.7.16.De rechtbank volgt de VEB niet in het standpunt dat die omstandigheden ertoe leiden dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Redengevend is het volgende.
a. Allereerst wordt verwezen naar al hetgeen hiervoor is overwogen over de (achtergronden van de) leer van het “Erfolgsort”. Daaruit volgt dat er niet altijd een ‘Erfolgsort” is, ook niet in de gevallen die op het eerste gezicht wel in die richting (lijken te) wijzen.
b. Het Hof van Justitie verwijst in het arrest Universal Music naar “de bankrekening” zonder meer. Tussen beleggingsrekeningen en betaalrekeningen wordt geen onderscheid gemaakt. Indien dat onderscheid van belang was geweest, zou het Hof van Justitie daarvan, naar mag worden aangenomen, melding hebben gemaakt. Dat geldt eens te meer waar het arrest Kolassa, zoals ook de VEB en BP signaleren, aanleiding heeft gegeven tot vele commentaren, die juist op het onderhavige punt uiteenlopen.
c. Voor een beursgenoteerde uitgevende instelling als BP met een wereldwijd beleggerspubliek is de plaats van de beleggingsrekening onbekend en onvoorspelbaar. Haar aandeelhouders kunnen overal ter wereld wonen en kunnen overal ter wereld beleggingsrekeningen aanhouden. De plaats van de beleggingsrekening is bovendien variabel. De aandelen van een beursgenoteerde uitgevende instelling kunnen immers tijdens beursuren elk moment worden verhandeld.
d. Gesteld noch gebleken is dat BP zich bij de uitgifte van de onderhavige aandelen of in de door de VEB gewraakte informatievoorziening afzonderlijk, laat staan in het bijzonder, heeft gericht tot het Nederlandse en/of het met Nederland verbonden beleggerspubliek. Evenmin is gesteld of gebleken dat BP zich daarbij afzonderlijk, laat staan in het bijzonder, heeft bediend van Nederlandse banken en/of beleggingsondernemingen dan wel banken en/of beleggingsondernemingen die beleggingsrekeningen in Nederland aanbieden.
e. In de huidige opzet van de handel in effecten kan koersschade niet initieel worden verbonden met de plaats waar niet meer gebeurt dan het administreren van de uiteindelijke rechthebbenden en hun directe aanspraken, welke aanspraken inhoudelijk feitelijk elders worden bepaald.
f. Het standpunt van de VEB zou het onwenselijke gevolg hebben dat in zaken als de onderhavige onder de Herschikte EEX-Verordening de rechters van (vrijwel) alle lidstaten bevoegd zijn, met alle complicerende gevolgen van dien. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan litispendentie- en aanhoudingsperikelen.
4.7.17Het voorgaande betekent dat de door de VEB aangevoerde bijkomende omstandigheden – in afwijking op de hoofdregel uit het arrest Universal Music (zie hiervoor onder 4.7.12. onder a) – er niet toe leiden dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om over de vorderingen van de VEB te oordelen.
4.7.18.De VEB vraagt nog aandacht voor haar (bijzondere) positie als ‘305a-organisatie’.
4.7.19.De rechtbank stelt in dat verband voorop dat de VEB in de onderhavige zaak geen schadevergoeding te voldoen in geld kan vorderen (artikel 3:305a lid 3, tweede volzin, BW). Dat gegeven versterkt slechts het hiervoor onder 4.7.17 gegeven afwijzende oordeel. Niet uitgesloten kan worden dat (een deel van) de personen ten behoeve van wie de VEB optreedt individueel bij de Nederlandse rechter terecht zou(den) kunnen. Dat enkele gegeven rechtvaardigt echter niet de gevolgtrekking dat voor de VEB hetzelfde zou (moeten) gelden. Daarmee zou aan de (Europese) Herschikte EEX-Verordening een daarin niet voorziene (Nederlandse) uitbreiding worden gegeven. Dat kan zonder een, vooralsnog ontbrekende, uitdrukkelijke Europese grondslag niet worden aanvaard. De door de VEB nog aangevoerde omstandigheid dat haar uitsluiting zou kunnen betekenen dat de schade van (een deel van) de personen ten behoeve van wie zij optreedt niet zal worden verhaald (bijvoorbeeld vanwege ontoereikende financiële en andere middelen) maakt dat niet anders. Tot slot heeft de VEB zelf onderkend dat, waar de Herschikte EEX-Verordening ook de relatieve bevoegdheid regelt, een collectieve actie als door haar voorgenomen tot complicaties leidt. Beleggingsrekeningen worden immers op meerdere plaatsen in Nederland gehouden. Slotsom is dat de positie van de VEB als ‘305a-organisatie’ niet afdoet aan het hiervoor onder 4.7.17 gegeven oordeel.