ECLI:NL:RBAMS:2016:6591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
C/13/614144 / KG ZA 16-1032 CB/EK
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de bevoegdheid van de bestuursrechter inzake de aanvraag voor een oecumenische basisschool in Amsterdam Noord

In deze zaak heeft de stichting Amsterdamse Stichting voor Katholiek, Protestants-Christelijk en Interconfessioneel Onderwijs (ASKO) een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Amsterdam. De aanleiding voor het geschil is de beslissing van de gemeenteraad om de aanvraag van ASKO voor opname van een nieuwe oecumenische basisschool in het Plan van Scholen 2017-2020 niet in te willigen. ASKO stelt dat de Gemeente onrechtmatig handelt door deze school niet op te nemen, ondanks een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die de Gemeente opdroeg om de school op te nemen in het plan. De voorzieningenrechter heeft op 12 oktober 2016 geoordeeld dat de bestuursrechter bevoegd is om over het besluit van de gemeenteraad te oordelen, en dat ASKO niet-ontvankelijk is in haar vordering. De voorzieningenrechter oordeelt dat ASKO de bestuursrechtelijke weg moet volgen, aangezien het gaat om een nieuw Plan van Scholen en er administratief beroep kan worden ingesteld bij de minister van OCW. ASKO heeft weliswaar een spoedeisend belang, maar de civiele rechter is niet bevoegd om dit geschil te beoordelen. ASKO wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/614144 / KG ZA 16-1032 CB/EK
Vonnis in kort geding van 12 oktober 2016
in de zaak van
de stichting
AMSTERDAMSE STICHTING VOOR KATHOLIEK, PROTESTANTS-CHRISTELIJK EN INTERCONFESSIONEEL ONDERWIJS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 30 augustus 2016,
advocaat mr. M.R.A. Dekker te Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.R. Klijn te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ASKO en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 28 september 2016 heeft ASKO gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Gemeente heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van ASKO: [naam 1] , bestuursvoorzitter, [naam 2] , adviseur, met mr. Dekker;
aan de zijde van de Gemeente: [naam 3] , juridisch adviseur, [naam 4] , beleidsadviseur, [naam 5] , teamhoofd team primair onderwijs, met mr. Klijn.

2.De feiten

2.1.
De rechtsvoorganger van ASKO heeft op 15 januari 2014 een aanvraag ingediend voor opname van een school in het Plan van Scholen basisonderwijs 2015-2018. In de aanvraag is onder meer het volgende vermeld:
“Het bestuur van de Stichting (…) verzoekt u op grond van artikel 74 van de Wet op het Primair Onderwijs de “doorstart” van de bestaande basisschool op oecumenische grondslag, [naam school] , (…) [adres] op te nemen in het Plan van Scholen 2015-2018 (…) Indertijd is deze school opgenomen in het Plan van Scholen voor de periode 2008-2011. De bekostiging van onderhavige basisschool is aangevangen op 1 augustus 2010. De school zit derhalve thans in het 4e jaar van bekostiging. Omdat (…) niet onwaarschijnlijk moet worden geacht, dat op 1 oktober 2014 (dus in het vijfde schooljaar) de school wederom deze stichtingsnorm niet zal halen, is besloten te komen een hernieuwde aanvraag voor het Plan van Scholen. Immers, indien wij dit achterwege zouden laten dan zou van rechtswege de bekostiging van deze school worden beëindigd per 1 augustus 2015.
Voor de goede orde merken wij op, dat wij geen gebruik kunnen maken van de andere mogelijkheid, waarbij deze school via de gemiddelde schoolgrootte-systematiek in stand kan worden gehouden. [naam school] is namelijk de enige basisschool binnen deze stichting. (…) De bekostiging van voornoemd instituut wordt gevraagd per 1 augustus van het jaar 2015. (…)”
2.2.
In maart 2014 heeft ASKO “Prognose nieuw te stichten Oecumenische basisschool Amsterdam Noord 2015-2036” (hierna: de Prognose) aan de Gemeente overgelegd.
2.3.
Op 13 augustus 2014 heeft de Gemeente aan ASKO het door de gemeenteraad bij besluit van 2 juli 2014 vastgestelde Plan van scholen voor de periode 2015-2018 toegezonden. In de brief is vermeld dat het plan ter goedkeuring aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) is gestuurd en dat indien het verzoek tot opneming in het plan niet is ingewilligd, administratief beroep kan worden ingesteld bij de minister van OCW. In het plan is het volgende vermeld:
“(…) Dit is een verzoek om doorstart van de in 2010 gestarte basisschool [naam school] (30GF) in [plaats] (…) De school zal op 1 augustus 2015 de stichtingsnorm van 322 leerlingen niet hebben bereikt. (…) De regelgeving staat toe dat de procedure voor het Plan van Scholen opnieuw wordt doorlopen. De procedure is zodanig dat de bestaande leerlingen op de school niet in mindering gebracht hoeven te worden op de stichtingsruimte als wordt voldaan aan de voorwaarde dat de eerste en de tweede periode van vijf jaar direct op elkaar aansluiten. Dat de school in de eerste plan-periode de stichtingsnorm niet heeft gehaald is te wijten aan stagnatie van de woningbouwproductie op en rond het voormalige Shell-terrein (Overhoeks). De verwachting is dat de woningbouwproductie de komende jaren alsnog op gang komt. De prognose toont aan dat de school binnen vijf jaar de stichtingsnorm zal bereiken en de daaropvolgende 15 jaar zal behouden. Geadviseerd wordt de door ASKO gewenste school op te nemen op het Plan van Scholen 2015-2018. (…)”
2.4.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft de staatssecretaris van OCW geweigerd het Plan van Scholen 2015-2018 van de Gemeente goed te keuren, voor zover het betreft de daarin opgenomen oecumenische basisschool in stadsdeel Noord. De staatssecretaris heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat voor het vaststellen of een school binnen vijf jaar aan de stichtingsnorm voldoet, 1 oktober van het vijfde schooljaar leidend is. Volgens de staatssecretaris is niet aannemelijk dat de oecumenische basisschool op 1 oktober 2019 de stichtingsnorm van 322 leerlingen zal hebben bereikt.
2.5.
ASKO heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Bij uitspraak van 30 september 2015 heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en – kort gezegd – overwogen dat voor de vraag of een school in het Plan van Scholen moet worden opgenomen van belang is dat vijf jaar vanaf de datum van bekostiging de school zal worden bezocht door ten minste de voor die gemeente geldende stichtingsnorm. Volgens de Afdeling kan de bekostiging van een school slechts aanvangen op 1 augustus van een schooljaar, zodat uiterlijk per 1 augustus vijf jaar later – en dus niet 1 oktober van het vijfde schooljaar – een school aan de stichtingsnorm moet hebben voldaan. In de uitspraak is verder het volgende overwogen: “De stichting heeft bekostiging voor [naam school] aangevraagd met ingang van 1 augustus 2015. Uit de bij de aanvraag overgelegde prognose blijkt dat [naam school] per 1 augustus 2020, en dus binnen vijf jaar, bezocht zal worden door 339 leerlingen. Nu voorts uit die prognose blijkt dat deze school gedurende 15 jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal dat overeenkomt met de voor Amsterdam geldende stichtingsnorm (…), heeft de staatssecretaris ten onrechte goedkeuring onthouden aan het plan van scholen, voor zover [naam school] daarin is opgenomen.(…)” De Afdeling heeft het besluit van 18 december 2014 in zoverre vernietigd en geoordeeld: “(…) Gelet op artikel 79, zevende lid, van de WPO (Wet op het primair onderwijs, vzr.) dient de gemeenteraad de school op te nemen in het na deze uitspraak vast te stellen plan. (…)”
2.6.
Bij brief van 29 januari 2016 heeft ASKO de Gemeente meegedeeld: “Wellicht ten overvloede herinner ik u aan de uitspraak van de Raad van State van 30 september 2015 (…) waarin u wordt opgedragen een oecumenische basisschool onder ons bestuur op te nemen op het plan 2017-2019, start bekostiging 1 augustus 2017. De school zal worden gevestigd in het plangebied [plaats] .”
2.7.
Naar aanleiding van een overleg tussen ASKO en [naam 6] , heeft [naam 6] namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 17 juni 2016 aan ASKO meegedeeld: “(…) Het college van burgemeester en wethouders heeft de door u gewenste tweede basisschool in [plaats] niet opgenomen in het Plan van Scholen 2017-2020. Extern juridisch advies bevestigt ons standpunt dat uit de uitspraak van de Raad van State voor de gemeente geenszins de verplichting volgt om deze school in het plan op te nemen. Uw mening dat de uitspraak handelde over een nieuw te stichten school en niet om de doorstart van [naam school] , delen wij derhalve niet. (…)”
2.8.
Op 26 juli 2016 heeft de Gemeente aan ASKO het door de gemeenteraad bij besluit van 14 juli 2016 vastgestelde Plan van scholen voor de periode 2017-2020 toegezonden. In de brief is vermeld dat het plan ter goedkeuring aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) is gestuurd en dat indien het verzoek tot opneming in het plan niet is ingewilligd, administratief beroep kan worden ingesteld bij de minister van OCW. In het plan is onder “6. Gevolgen uitspraak Raad van State inzake [naam school] ” het volgende vermeld:
“De Stichting Samenwerkend Katholiek/Protestants-christelijk basisonderwijs (SSKPD) (thans de ASKO) verzocht in 2014 om opneming van een nieuwe school. Deze nieuwe school betrof feitelijk de “doorstart” van [naam school] . (…) Indien een school binnen vijf jaar de stichtingsnorm niet haalt, kan het schoolbestuur een bestaande school opnieuw als nieuw te stichten school opvoeren voor het plan van scholen en daarmee de rijksbekostiging, dit heet in de volksmond “doorstart”. Dit is een door het OCW geaccepteerde methode om een reeds gestichte school te behouden. (…) Vanwege de fusie van SSKPD met ASKO begin 2015 heeft [naam school] haar deuren niet hoeven te sluiten, omdat de school na de fusie op grond van het beginsel gemiddelde schoolgrootte (artikel 157, eerste lid van de WPO) in stand kon blijven. Door ASKO is er geen aanvraag gedaan voor een nieuwe / tweede oecumenische basisschool. Het plaatsen van een ‘nieuwe’ school op het Plan van scholen blijft derhalve achterwege.
Mocht in het theoretische geval de aanvraag uit 2014 wel moeten worden gezien als een aanvraag voor een tweede oecumenische basisschool (naast de bestaande oecumenische basisschool [naam school] ), dan zou de plaatsing van de school op het plan van scholen 2017-2020 geweigerd moeten worden, omdat er momenteel geen stichtingsruimte is voor een tweede basisschool van deze richting.”
2.9.
ASKO heeft op 24 augustus 2016 administratief beroep ingesteld bij de minister van OCW tegen het besluit van de gemeenteraad van 26 juli 216 inzake het Plan van Scholen 2017-2020.

3.Het geschil

3.1.
ASKO vordert de Gemeente – op straffe van verbeurte van een dwangsom – op te dragen het plan van scholen 2017-2020 binnen vijf dagen na dit vonnis in gecorrigeerde vorm aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te sturen, inhoudende dat de nieuwe oecumenische basisschool te Amsterdam Noord – niet zijnde [naam school] , maar een nog op te richten andere school – in het plan wordt opgenomen. Verder vordert ASKO de Gemeente te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ASKO stelt dat de Gemeente onrechtmatig handelt door na de uitspraak van de Afdeling geen nieuwe oecumenische basisschool op te nemen in het Plan van Scholen 2017-2020. Volgens ASKO spreekt de Afdeling per abuis en ten onrechte over [naam school] , want het was vanaf de hoorzitting bij de staatssecretaris duidelijk dat het verzoek ging om plaatsing in het Plan van een nieuw te stichten oecumenische school, naast de bestaande [naam school] . Nu de hoogste bestuursrechter over deze kwestie heeft geoordeeld en de Gemeente daaraan geen gevolg heeft gegeven, is volgens ASKO de bestuursrechtelijke weg afgesloten en kan alleen de civiele rechter het onderhavige geschil beoordelen. Verder stelt ASKO een spoedeisend belang te hebben, omdat de Gemeente het Plan van Scholen 2017-2020 inmiddels aan de minister ter goedkeuring heeft voorgelegd en het voor de bekostiging van de school met ingang van 1 augustus 2017 noodzakelijk is dat een gecorrigeerde versie van het Plan (met daarin opgenomen de nieuw te stichten school) vóór 1 januari 2017 aan de minister wordt voorgelegd.
4.2.
De Gemeente betwist dat de aanvraag van ASKO in 2014 betrekking had op een nieuw te stichten tweede oecumenische basisschool in [plaats] . Volgens de Gemeente is gedurende het hele proces uitgegaan van (een doorstart van) [naam school] , ook de Afdeling ging daar vanuit. De Gemeente voert verder aan dat [naam school] , ondanks de uitspraak van de Afdeling, niet in het Plan van Scholen 2017-2020 hoeft te worden opgenomen, omdat [naam school] op grond van het beginsel van gemiddelde schoolgrootte kan blijven bestaan nu die school op basis daarvan al bekostiging via een andere weg krijgt. Daarbij voert de Gemeente aan dat indien ASKO het niet eens is met het Plan van Scholen 2017-2020 niet de civiele rechter, maar de bestuursrechter bevoegd is om daarop te beslissen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeenteraad na de uitspraak van de Afdeling op 14 juli 2016 opnieuw heeft beslist op de aanvraag van ASKO van 14 januari 2014. In het Plan van Scholen 2017-2020 heeft de gemeenteraad immers overwogen dat [naam school] niet in het Plan hoeft te worden opgenomen, omdat [naam school] op grond van de gemiddelde schoolgrootte open kan blijven. Verder moet de gemeenteraad aldus ook geacht worden te hebben beslist op de aanvraag van 14 januari 2014 voor zover die betrekking zou hebben op een ándere te stichten oecumenische basisschool in Amsterdam Noord, waar overigens volgens de Gemeente en voorshands ook volgens de voorzieningenrechter - gelet op de onder r.o. 2.1. geciteerde inhoud van de aanvraag - niet van is gebleken.
4.4.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het besluit van de gemeenteraad, dat op 26 juli 2016 aan ASKO bekend is gemaakt, een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dat daarom de bestuursrechter bevoegd is om over dit besluit te oordelen. Vooralsnog is niet aannemelijk dat de bestuursrechtelijke weg niet kan worden doorlopen. Het gaat om een nieuw Plan van Scholen, namelijk voor de periode 2017-2020, en in het besluit is ook vermeld dat er administratief beroep kan worden ingesteld bij de minister indien ASKO het niet eens is met het vastgestelde plan. ASKO heeft een dergelijk administratief beroep ook, naar zij zegt zekerheidshalve, ingesteld. Daarnaast kan ASKO gelet op het door haar gestelde spoedeisend belang, een voorlopige voorziening vragen bij de Afdeling totdat onherroepelijk op het geschil is beslist. De Afdeling zal zo nodig uitleg kunnen geven over de inhoud van haar beslissing van 30 september 2015. Vooralsnog lijkt de bestuursrechtelijke weg met voldoende waarborgen omkleed. Ook als ASKO meent dat de gemeenteraad op basis van de in maart 2014 overgelegde prognose had moeten weten dat de aanvraag van januari 2014 betrekking had op een tweede nieuw te stichten school en de Gemeente dit ten onrechte niet heeft onderkend, ligt het op de weg van ASKO om dat in de bestuursrechtelijke beroepsprocedure aan te kaarten.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de civielrechtelijke procedure thans niet kan worden gevolgd voor de beoordeling van het door ASKO opgeworpen geschil. ASKO zal in haar vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.6.
ASKO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart ASKO niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt ASKO in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
– € 619,- € 619,- aan griffierecht en
– € 619,- € 816,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.M. Kolkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: EK