ECLI:NL:RBAMS:2016:6505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
13/710145-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met gemeentelijke fractiegelden door middel van valse facturen en oplichting van de Stichting Leefbaar Amsterdam '92

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van fraude met gemeentelijke fractiegelden. De verdachte heeft in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 valse facturen opgemaakt voor werkzaamheden die nooit hebben plaatsgevonden, waardoor hij in totaal ruim € 224.000,- heeft onttrokken aan de Stichting Leefbaar Amsterdam '92. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte valse facturen heeft geantedateerd en deze heeft verzonden naar de Stichting, die hierdoor is opgelicht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de Stichting Leefbaar Amsterdam '92, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vordering onvoldoende was onderbouwd en de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft ook de vordering van een andere benadeelde partij, [persoon 1 jr.], niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte voor het feit waarop de vordering ziet geen straf of maatregel is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710145-12 (Promis)
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.E. van der Werf naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 – al dan niet tezamen en in vereniging – plegen van valsheid in geschrift, door in strijd met de waarheid geantedateerde facturen op te maken voor werkzaamheden die niet hebben plaatsgevonden;
2. het in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 – al dan niet tezamen en in vereniging – gebruik maken van een valse factuur;
3. het in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 – al dan niet tezamen en in vereniging – voorhanden hebben van een valse factuur;
4. het in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 – al dan niet tezamen en in vereniging – oplichten van de Stichting Leefbaar Amsterdam ’92 door deze met valse facturen te bewegen tot afgifte van geldbedragen van in totaal € 224.130,75 en/of verduistering van die geldbedragen uit hoofde van zijn functie gepleegd en/of de diefstal van die geldbedragen door middel van (een) valse sleutel(s);
5. het in de periode van 7 december 2007 tot en met 31 december 2007 verduisteren van een geldbedrag van € 40.000,-.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht – onder verwijzing naar het door hem overgelegde schriftelijke requisitoir – alle ten laste gelegde feiten bewezen te verklaren. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze facturen op de computer van verdachte zijn aangetroffen en blijkens onderzoek zijn geantedateerd. Uit de aangifte volgt dat verdachte geen opdrachten heeft gehad en geen werk heeft verricht voor de Stichting Leefbaar Amsterdam ’92 (hierna ook: ‘de Stichting’), waarbij de officier van justitie ook nog op een aantal getuigenverklaringen heeft gewezen. De facturen zijn dan ook valselijk opgemaakt door verdachte met het oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken. De onder 2 ten laste gelegde valse factuur heeft verdachte overhandigd aan aangever [persoon 1 jr.] (hierna: [persoon 1 jr.] ) om de betaling van dat bedrag te onderbouwen. Voor het voorhanden hebben van de onder 3 ten laste gelegde valse factuur heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat deze tijdens de doorzoeking is aangetroffen in het appartement van verdachte.
De onder 4 ten laste gelegde oplichting door middel van die valse facturen en diefstal met valse sleutel kan in de visie van de officier van justitie eveneens worden bewezen; de overschrijvingskaarten moeten als valse sleutel worden aangemerkt, nu niet vast is komen te staan dat de betalingsopdrachten door [persoon 1 jr.] zijn ondertekend.
Ten slotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook het onder 5 ten laste gelegde feit bewezen kan worden, gelet op de getuigenverklaring van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en het steunbewijs bestaande uit de verklaring van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), inhoudende dat daadwerkelijk een niet-betaalde bestelling is gedaan van circa € 40.000,-.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de door hem ter zitting overgelegde pleitnota – verzocht verdachte van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde primair vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs. De verklaringen van aangever zijn ongeloofwaardig en dienen derhalve van het bewijs te worden uitgesloten. Verdachte heeft gewoon gewerkt voor de door hem gedeclareerde facturen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van deze feiten, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die zich eigenmachtig geld heeft toegeëigend. Het tegenovergestelde lijkt juist het geval, namelijk dat aangever de bedragen naar verdachte heeft overgemaakt.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Ook voor dit feit dient de verklaring van aangever te worden uitgesloten van het bewijs, nu hij ongeloofwaardig en inconsistent verklaart, terwijl het nadere bewijsmateriaal dat hij had beloofd aan te leveren, niets toevoegt. Daarnaast heeft alleen aangever verklaard dat hij aan verdachte € 40.000,- heeft betaald om meubels af te rekenen. Getuige [persoon 2] verklaart dit niet. Meubelfabrikant [persoon 3] verklaart dat alleen van horen zeggen van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank beide feiten niet wettig en overtuigend bewezen en wel om de volgende reden. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir aangegeven dat hij de onder 2 ten laste gelegde factuur apart ten laste heeft gelegd, omdat verdachte deze valse factuur heeft overhandigd aan aangever om de betaling te onderbouwen, waarmee hij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse factuur. Dit zou volgens de aangifte eind 2008 hebben plaatsgevonden. Als pleegperiode is ten laste gelegd 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006. Het gebruik van de factuur als bedoeld door de officier van justitie valt dus buiten de ten laste gelegde periode, om welke reden vrijspraak volgt van het onder 2 ten laste gelegde.
Eenzelfde redenering geldt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft verzocht het voorhanden hebben van deze factuur bewezen te verklaren, nu deze is aangetroffen tijdens de huiszoeking bij verdachte. Bij dit feit is dezelfde pleegperiode als onder 2 in de tenlastelegging opgenomen, terwijl de huiszoeking in de woning van verdachte op 25 november 2013 plaatsvond. Het voorhanden hebben als bedoeld door de officier van justitie heeft dan ook niet in de pleegperiode plaatsgevonden. Verdachte wordt om die reden ook van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken.
Van het onder 4 tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Onder 4 is als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegd verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan Stichting Leefbaar Amsterdam ’92 , die verdachte onder zich had uit hoofde van een persoonlijke dienstbetrekking of beroep of als beheerder van de stichting. Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank verduistering niet bewezen, nu op basis van het dossier niet is vast komen te staan dat verdachte geldbedragen van de Stichting onder zich had. Als al zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte de administratie van de Stichting onder zich had, dan nog kan niet worden bewezen dat verdachte ook de ten laste gelegde geldbedragen onder zich had, noch vanuit een persoonlijke dienstbetrekking of beroep, noch als beheerder van de Stichting. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Onder 4 is als derde cumulatief/alternatief ten laste gelegd diefstal met valse sleutel van deze geldbedragen, te weten doordat verdachte de heer [persoon 6 sr.] ., de oprichter van de Stichting Leefbaar Amsterdam ’92 , handtekeningen onder blanco overschrijvingskaarten zou hebben laten zetten, dan wel doordat verdachte zelf valse of vervalste handtekeningen zou hebben gezet op overschrijvingskaarten en deze vervolgens naar de bank heeft verzonden.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Op basis van het onderhavige dossier kan niet worden vastgesteld wie de overschrijvingskaarten heeft ingevuld en ondertekend. Ook aangever [persoon 1 jr.] is niet duidelijk geworden door wie de overschrijvingskaarten zijn ingevuld en ondertekend. Hij verklaart dat de handtekening wel op zijn handtekening lijkt, maar dat hij de handtekening niet heeft gezet. Nu wettig bewijs voor een van de twee in de tenlastelegging omschreven scenario’s ontbreekt, zal de rechtbank verdachte van deze beschuldiging vrijspreken.
Van het onder 5 ten laste gelegde
Met de raadsman acht de rechtbank niet bewezen wat onder 5 is ten laste gelegd wegens gebrek aan bewijs. De verklaring van aangever, inhoudende dat hij aan verdachte € 40.000,- heeft betaald om meubels af te rekenen, staat lijnrecht tegenover de ontkennende verklaring van verdachte. Getuige [persoon 2] , die volgens aangever bij de overhandiging van de € 40.000,- aanwezig zou zijn geweest, verklaart weliswaar gezien te hebben dat dit geld door aangever aan verdachte overhandigd is, maar niet dat dit geldbedrag bestemd zou zijn geweest om meubels af te rekenen. Bovendien verklaart hij dat hij verdachte zou hebben horen zeggen dat hij het bedrag zou terugbetalen, hetgeen niet logisch is indien dit geld aan de meubelfabrikant zou moeten worden doorbetaald. Derhalve vindt de aangifte onvoldoende ondersteuning in deze getuigenverklaring.
Aan de op schrift gestelde verklaring van de meubelfabrikant [persoon 3] kan evenmin steunbewijs worden ontleend, nu [persoon 3] uitsluitend verklaart over mededelingen van aangever dat verdachte een rekening zou voldoen. Enig ander bewijs ontbreekt. De door aangever toegezegde e-mailberichten die zijn verhaal zouden ondersteunen, zijn nooit gevolgd. Verdachte zal dan ook van het onder 5 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Beroep op bewijsuitsluiting
Weliswaar heeft de rechtbank geconstateerd dat de verklaringen van aangever op onderdelen inconsistenties bevatten, echter deze zijn niet dusdanig en op dermate essentiële punten dat de rechtbank zijn verklaringen niet bruikbaar acht voor het bewijs. Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de verklaringen van aangever in het geheel bezien voldoende consistent en betrouwbaar. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Dat neemt niet weg dat de rechtbank bij het gebruik van de verklaringen wel behoedzaamheid heeft betracht.
4.3.3
Het oordeel over de overige ten laste gelegde feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij alle in de tenlastelegging onder 1 genoemde facturen zelf heeft opgemaakt en verzonden aan de Stichting Leefbaar Amsterdam ’92 . Hij heeft daarmee ruim € 224.000,- gefactureerd. Naast de facturen op naam van zijn eigen bedrijven heeft hij ook facturen gemaakt op naam van “ [naam eenmanszaak 1] ”, een eenmanszaak van [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ), terwijl hij wist dat zij met de daarin genoemde werkzaamheden niets van doen had. [2] [3] De bedrijven van verdachte op naam waarvan facturen werden verzonden, betreffen de volgende:
  • [naam B.V.] : Verdachte is enig aandeelhouder en directeur. Deze besloten vennootschap heeft als vestigingsadres het woonadres van verdachte.
  • [naam eenmanszaak 2] : Een eenmanszaak van verdachte die ook handelt onder de naam [naam bedrijf] , welk bedrijf als vestigingsadres het woonadres van verdachte heeft.
Op de laptop van verdachte zijn alle onder 1 genoemde facturen aangetroffen. Alle op de facturen genoemde bedragen komen overeen met van de rekening van de Stichting afgeboekte bedragen. Blijkens de bestandsgegevens zijn veel van de op de laptop aangetroffen facturen aangemaakt op dezelfde data. De facturen zijn telkens aangemaakt op een latere datum (als genoemd in de tenlastelegging) dan de op de betreffende facturen vermelde factuurdatum. Ook blijkt dat in één geval een betaling wordt gedaan, vóórdat de bijbehorende factuur (van hetzelfde bedrag als het overgeboekte bedrag) was aangemaakt op de computer van verdachte. In de andere gevallen vinden de betalingen plaats binnen zeer korte tijd na het aanmaken van de facturen op de computer van verdachte, te weten vaak binnen twee weken na het aanmaken. [5]
Corresponderend met deze facturen zijn in de periode januari 2006 tot en met 17 juli 2006 bedragen afgeschreven van de rekening van de Stichting. Het betreft in totaal € 224.130,74 en is opgebouwd uit de volgende bedragen:
  • een totaalbedrag van € 66.221,72 aan [naam B.V.] ;
  • een totaalbedrag van € 31.371,97 aan [persoon 4] ;
  • een totaalbedrag van € 32.729,26 aan [naam eenmanszaak 2] ;
  • een bedrag van € 33.790,05 aan [naam bedrijf] en
  • een totaalbedrag van € 60.017,74 aan [naam eenmanszaak 1] .
Deze overschrijvingen konden enkel geschieden, doordat op 16 maart 2006 een bedrag van
€ 227.143,54 wordt overgeboekt van de spaarrekening naar de bijbehorende betaalrekening van de Stichting. Dertien van de veertien overboekingen (cumulatief € 215.128,39 van de
€ 224.130,74) vinden plaats binnen een korte periode van vier maanden na de onttrekking aan de spaarrekening van de Stichting. [7] Het geld dat aan [persoon 4] wordt overgemaakt, wordt vervolgens grotendeels overgemaakt naar de rekening van [naam B.V.] [8] en het geld dat naar [naam eenmanszaak 1] wordt overgeboekt, wordt grotendeels naar [naam B.V.] en naar [naam eenmanszaak 2] overgemaakt. [9]
Namens de vereffenaar van de Stichting is aangifte gedaan van oplichting. Uit die aangifte en aanvullende verklaringen volgt dat de Stichting geen opdrachten tot werkzaamheden aan verdachte heeft gegeven die zouden kunnen leiden tot dergelijke betalingen. In de administratie van de Stichting is geen enkele factuur aangetroffen die één van de betalingen kan rechtvaardigen. [10] [persoon 4] , die destijds administratieve werkzaamheden verrichtte voor verdachte, verklaart als getuige dat zij niet weet in hoeverre verdachte betrokken was bij de Stichting. [11] Getuige [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ), met wie verdachte regelmatig samenwerkte en die naar eigen zeggen veel gezien heeft van de activiteiten van verdachte, verklaart dat verdachte ‘wel eens iets heeft gedaan’ voor de Stichting en dat hij niet precies weet of verdachte nog iets anders heeft gedaan dan vragen opstellen voor de Stichting. [persoon 5] heeft nooit gemerkt dat verdachte grote hoeveelheden geld aan het rondboeken was, volgens hem was het allemaal armoe troef. [12]
De belangrijkste vragen waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld zijn de volgende:
  • Heeft verdachte de in de tenlastelegging genoemde facturen geantedateerd?
  • Heeft verdachte bij de Stichting facturen ingediend, terwijl hij daarvoor niet (de op de factuur omschreven) werkzaamheden heeft verricht?
  • Heeft verdachte de Stichting door het verstrekken van valse dan wel vervalste facturen bewogen tot de afgifte van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen?
4.3.4
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Zoals hiervoor overwogen heeft verdachte verklaard dat alle facturen door hem zijn opgemaakt. Alle facturen zijn zeer snel na het aanmaken betaald. Eén factuur wordt zelfs betaald vanaf de rekening van de Stichting, nog voordat deze factuur is aangemaakt op de computer van verdachte. De data die op de facturen zijn vermeld, betreffen meermalen data die in een verder verleden liggen dan de aanmaakdata van de documenten. Ondanks vragen van de rechtbank hierover, heeft verdachte hiervoor geen verklaring gegeven, anders dan (niet onderbouwd) te stellen dat er misschien iets mis was met zijn computer. Daarvan is echter niets gebleken. De rechtbank concludeert uit deze feiten en omstandigheden dat de door verdachte gemaakte facturen zijn geantedateerd. Tevens heeft verdachte gefactureerd op de eenmanszaak van [persoon 4] , die in het geheel geen werkzaamheden heeft uitgevoerd, hetgeen verdachte ook ter terechtzitting heeft verklaard. Dit levert reeds valsheid in geschrift op, zoals onder 1 is ten laste gelegd.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte wel daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht als opgegeven in de door verdachte opgemaakte facturen. In zes maanden tijd vloeit ruim € 224.000,- van de rekening van de Stichting naar verdachte via allerhande verschillende rekeningen. Op vragen van de rechtbank wat verdachte voor concrete werkzaamheden heeft verricht in deze korte tijdsspanne, waardoor een dergelijk bedrag aan verdachte toekwam, heeft verdachte geantwoord dat hij onder meer vragen heeft opgesteld en de telefoon heeft beantwoord. Enige nadere concretisering van zijn werkzaamheden heeft verdachte, ook na daar meerdere keren uitdrukkelijk naar te zijn gevraagd, niet kunnen geven. Mede gelet op de aanzienlijke bedragen die verdachte factureerde, had het op zijn weg gelegen om de gestelde werkzaamheden op enigerlei wijze te onderbouwen. Dit geldt temeer nu uit de verklaring van [persoon 4] volgt dat zij niet weet in hoeverre verdachte betrokken was bij de Stichting en uit de verklaring van [persoon 5] niet meer of anders volgt dan dat verdachte ‘wel eens iets heeft gedaan’ voor de Stichting en dat hij niet precies weet of verdachte nog iets anders heeft gedaan dan vragen opstellen. Indien verdachte dusdanig intensief voor de Stichting zou hebben gewerkt, is het ondenkbaar dat zij daar niets vanaf wisten, althans daarover niets kunnen verklaren. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de factuur als opgenomen in de tenlastelegging onder 1C dat verdachte in de maand februari 2006 180 uur aan werkzaamheden heeft gedeclareerd. Uit al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte niet de werkzaamheden heeft verricht, noch qua omvang noch qua inhoud, die hij in de facturen heeft vermeld.
De rechtbank sluit niet uit dat verdachte enige werkzaamheden voor de Stichting heeft verricht, maar dat die werkzaamheden vergoed zouden worden en wel tot een bedrag van ruim € 224.000,-, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Daarmee concludeert de rechtbank dat de valsheid van de facturen ook zit in het feit dat verdachte niet de werkzaamheden heeft verricht als opgegeven in de facturen. Het onder 1 ten laste gelegde wordt derhalve bewezen verklaard.
Ten aanzien van het onder 4 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
In het verlengde daarvan wordt de oplichting van de Stichting door middel van valse facturen, als ten laste gelegd onder 4, eveneens bewezen verklaard. De facturen die verdachte heeft opgemaakt en naar eigen zeggen heeft verstuurd, waren vals en de daarop gedeclareerde bedragen zijn door de Stichting betaald. Verdachte heeft dan ook de Stichting door het opmaken en verzenden van de valse facturen, bewogen tot afgifte van de daarop genoemde geldbedragen. Daarbij brengt de rechtbank een bedrag van € 10.808,77 in mindering op het naar mevrouw [persoon 4] overgemaakte bedrag van € 31.371,97, aangezien de daarbij behorende factuur van latere datum is dan het overboeken van het geldbedrag – waardoor niet is komen vast te staan dat de Stichting door deze factuur is bewogen tot afgifte van dit geldbedrag.
De rechtbank heeft in ogenschouw genomen dat het bedrag van € 33.790,05, als genoemd in de tenlastelegging onder 1E en onder 4, is overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] , welke rekening ten name van [verdachte] , verdachte privé dus, is gesteld. [13] Op de computer van verdachte is een factuur aangetroffen van [naam bedrijf] behorend bij dit bedrag, waarop hetzelfde rekeningnummer is aangegeven (pagina 510 van het dossier). Nu [naam bedrijf] een eenmanszaak van verdachte was, en verdachte heeft verklaard dat hij deze factuur heeft opgemaakt en verzonden, en het precieze bedrag wordt overgemaakt op de factuur genoemde rekening, acht de rechtbank bewezen dat vanuit de Stichting € 33.790,05 is overgemaakt aan [naam bedrijf] , als genoemd in de tenlastelegging onder 4.
Door wie en op welke wijze de betalingsopdrachten namens de Stichting zijn gegeven, kan op basis van de inhoud van het dossier niet worden vastgesteld. Aangever heeft aanvankelijk gesteld dat zijn (in 2008 overleden) vader destijds op verzoek van verdachte een heel boekje met blanco overschrijvingskaarten heeft ondertekend. Als aangever in een later verhoor wordt geconfronteerd met de overschrijvingskaarten waarmee de betalingsopdrachten zijn gedaan, ziet aangever daarop zijn eigen handtekening. Hij stelt vervolgens dat deze handtekening niet door hem is gezet maar moet zijn nagemaakt. Een en ander laat diverse scenario’s open, inclusief de mogelijkheid dat [persoon 1 jr.] en/of zijn vader op enigerlei wijze betrokkenheid heeft/hebben gehad bij de frauduleuze betalingen. Wat daar ook van zij, feit blijft dat de rechtspersoon is opgelicht en ernstig is benadeeld door de handelwijze van verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 in Nederland, meermalen valse geschriften, te weten:
A. een factuur gericht aan "Leefbaar Amsterdam t.a.v. de penningmeester De [persoon 1 jr.] " voor "voor u uitgebrachte Campagnevoorstellen 2006", declaratie [nummer 1] d.d. 17 oktober 2005 voor een bedrag van EUR 9.508,10 (p. 492) en
B. een factuur gericht aan "Leefbaar Amsterdam t.a.v. de penningmeester De [persoon 1 jr.] " voor "Secretariele werkzaamheden 4de kwartaal 2005", declaratie [nummer 2] d.d. 30 december 2005 voor een bedrag van EUR 9.002,35 (p. 495) en
C. een factuur gericht aan "Leefbaar Amsterdam t.a.v. de fractievoorzitter de [persoon 1 jr.] " voor "Secretariele werkzaamheden januari en februari 2006", [nummer 3] d.d. 2 maart 2006 voor een bedrag van EUR 16.563,02 (p. 498) en
D. een factuur van [naam B.V.] gericht aan "Leefbaar Amsterdam t.a.v. de penningmeester De [persoon 1 jr.] " voor "Doorbelasting nagekomen kosten", declaratie [nummer 4] d.d. 20 april 2006 voor een bedrag van EUR 1.937,32 (p. 508) en
E. een factuur van [naam bedrijf] gericht aan "Leefbaar Amsterdam t.a.v. de fractievoorzitter De [persoon 1 jr.] " voor "Voor u verzorgde huis aan huisleaflet", declaratie [nummer 5] d.d. 5 april 2006 voor een bedrag van EUR 33.790,05 (p. 510) en
F. een factuur van [naam eenmanszaak 2] gericht aan "Fractie Leefbaar Amsterdam t.a.v [persoon 1 jr.] ", factuurnummer [nummer 6] d.d.16 april 2006 voor een bedrag van EUR 12.337,92 (p. 517) en
G. een factuur gericht aan "Leefbaar Amsterdam t.a.v. de penningmeester de [persoon 1 jr.] " voor "Afsluitende nota verkiezingsprogramma 2006", declaratie [nummer 7] d.d. 29 maart 2006 voor een bedrag van EUR 10.800,44 (p. 2134)
zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens in strijd met de waarheid op deze geschriften vermeld dat
ad A: er werkzaamheden waren verricht voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 9.508,10, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 14 maart 2006, dan de datum op de factuur, te weten 17 oktober 2005 en
ad B: er werkzaamheden waren verricht voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 9.002,35, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 3 januari 2006 dan de datum op de factuur, te weten 30 december 2005 en
ad C: er werkzaamheden waren verricht voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 16.563,02, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 14 maart 2006 dan de datum op de factuur, te weten 2 maart 2006 en
ad D: er werkzaamheden waren verricht door het bedrijf [naam B.V.] voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 1.937,32, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 2 mei 2006, dan de datum op de factuur, te weten 20 april 2006 en
ad E: er werkzaamheden waren verricht door het bedrijf [naam bedrijf] voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 33.790,05, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 2 mei 2006 dan de datum op de factuur, te weten 5 april 2006 en
ad F: er werkzaamheden waren verricht door het bedrijf [naam eenmanszaak 2] voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 12.337,92, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 2 mei 2006, dan de datum op de factuur, te weten 16 april 2006 en
ad G: er werkzaamheden waren verricht voor de stichting Leefbaar Amsterdam voor een bedrag van EUR 10.800,44, terwijl deze werkzaamheden in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en de factuur is opgemaakt op een latere datum, te weten 3 april 2006, dan de datum op de factuur, te weten 29 maart 2006
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
4.
in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 17 juli 2006 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen een rechtspersoon, te weten Stichting Leefbaar Amsterdam '92 heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen, te weten:
- een totaalbedrag van EUR 66.221,72 betaald aan [naam B.V.] en
- een totaalbedrag van EUR 31.371,97 betaald aan mevrouw [persoon 4] en
- een totaalbedrag van EUR 32.729,26, betaald aan [naam eenmanszaak 2] en
- een bedrag van EUR 33.790,05, betaald aan [naam bedrijf] en
- een totaalbedrag van EUR 60.017,74 betaald aan [naam eenmanszaak 1] ,
hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid:
- valse facturen opgemaakt op naam van de bedrijven [naam B.V.] en [naam eenmanszaak 2] en [naam bedrijf] en [naam eenmanszaak 1] voor werkzaamheden die nooit hebben plaatsgevonden en
- deze facturen geantedateerd door de facturen op een latere datum op te maken dan de data die op de facturen vermeld staan en
- deze facturen verzonden naar en/of verstrekt aan de Stichting Leefbaar Amsterdam '92,
waardoor die stichting werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden, waarvoor hij een strafkorting van vijf procent heeft toegepast. De vorderingen van de benadeelde partijen dienen in zijn geheel te worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het valselijk opmaken van facturen (feiten 1 tot en met 3), omdat deze door verdachte aan andere bedrijven zijn toegeschreven en doordat antedatering zou hebben plaatsgevonden, dit van minder grote ernst is dan dat verdachte facturen zou hebben verzonden, terwijl daarvoor geen werk zou zijn verricht. Daarmee moet in de straftoemeting rekening worden gehouden. De redelijke termijn is met zes maanden overschreden, waarvoor aftrek in de strafmaat dient plaats te vinden zoals door de officier van justitie verwoord. De vorderingen van de benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, gelet op de bepleite algehele vrijspraak. Daarnaast blijkt uit de vordering van de Stichting niet dat [persoon 1 jr.] nog immer als vereffenaar van de Stichting is aangesteld.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft valse facturen opgemaakt door deze te antedateren en werkzaamheden in rekening te brengen, die hij niet heeft verricht. Daarmee heeft verdachte valsheid in geschrift gepleegd en de Stichting opgelicht. Door deze oplichting heeft hij ruim € 224.000,- afhandig gemaakt van de Stichting. Dit betrof gemeenschapsgeld. Deze financiële bijdrage werd beschikbaar gesteld door de gemeente Amsterdam als een tegemoetkoming in de kosten van de gemeentelijke politieke partijen.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging acht op de afspraken, zoals deze ten aanzien van een aantal delictgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de toepassing van de daarin opgenomen fraude-oriëntatiepunten is uitgegaan van een “benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,-”, waarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden staat. Nu het totale geldbedrag dat door verdachte door middel van oplichting is verkregen aan de bovenkant van dit oriëntatiepunt zit, gaat de rechtbank in beginsel uit van een gevangenisstraf van 12 maanden.
Daarbij heeft de rechtbank, naast de hoogte van het fraudebedrag, acht geslagen op de volgende strafverzwarende factoren. Het geld dat verdachte via oplichting heeft ontvangen, betrof gemeenschapsgeld. Door te frauderen met partijgelden heeft verdachte het vertrouwen van de burger in de politiek in het geding gebracht. Als laatste houdt de rechtbank rekening met het ontbreken van ieder inzicht bij verdachte in de laakbaarheid van zijn handelen.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 augustus 2016 niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Redelijke termijn
Op 25 november 2013 is verdachte aangehouden en bij de politie als verdachte gehoord. Vanaf dat moment heeft verdachte redelijkerwijs kunnen verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is dan ook op die dag begonnen. In beginsel dient binnen twee jaar in eerste aanleg een vonnis te volgen. Dat is in deze zaak niet het geval, nu op 5 oktober 2016 uitspraak wordt gedaan. Dit levert derhalve een overschrijding op van tien maanden. Een deel van de overschrijding van de redelijke termijn is te wijten aan de verdediging, nu de onderzoekswensen pas vier maanden nadat dit was verzocht, werden ingediend. Derhalve gaat de rechtbank met de officier van justitie en raadsman uit van een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden, waar volgens vaste jurisprudentie een strafkorting van vijf procent op dient te worden toegepast. Uitgaande van een gevangenisstraf van 12 maanden, zou dit neerkomen op ongeveer tweeëneenhalve week aftrek. Nu de rechtbank het belang van een voorwaardelijk strafdeel inziet, omdat bij verdachte ieder inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen ontbreekt, zal de rechtbank in plaats van deze strafkorting een deel van de straf, te weten twee maanden, in voorwaardelijke vorm opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij Stichting Leefbaar Amsterdam ‘92
De benadeelde partij Stichting Leefbaar Amsterdam ’92 vordert € 224.130,74 aan materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Het door de gemeente aan de Stichting verstrekte geldbedrag betreft een voorschot, waarbij de rechtbank op basis van het onderliggende strafdossier niet kan vaststellen welk deel van het voorschot moet worden terugbetaald en derhalve hoeveel nadeel daadwerkelijk door de Stichting is geleden. Daarbij neigt de rechtbank tot extra voorzichtigheid, nu het gaat om gemeenschapsgeld. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1 jr.]
De benadeelde partij [persoon 1 jr.] vordert € 40.000,- aan materiële schadevergoeding.
(gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering ziet (te weten het onder 5 ten laste gelegde) geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de Stichting Leefbaar Amsterdam ‘92 niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart [persoon 1 jr.] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Bucx, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal inclusief bijlage(n), in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 21 september 2016, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting.
3.Pv bevindingen, p. 315 e.v.
4.Pv bevindingen, p. 481 e.v. en pv van bevindingen, p. 287 e.v.
5.Pv bevindingen, p. 481 e.v.
6.Pv van aangifte, p. 76 e.v., pv bevindingen p. 278 e.v. en meerdere geschriften, te vinden op p. 1703-1708.
7.Pv bevindingen, p. 339 e.v. (meer precies p. 345 en 346).
8.Pv bevindingen, p. 399 e.v.
9.Pv bevindingen, p. 403 e.v.
10.Pv van aangifte, p. 76 e.v. en pv bevindingen p. 278 e.v.
11.Pv van verhoor getuige [persoon 4] bij de rechter-commissaris, ongenummerd.
12.Pv verhoor getuige [persoon 5] , p. 265 e.v. (meer precies p. 268).
13.Zo blijkt uit het rekeningafschrift van de Stichting op pagina 507 van het dossier.