In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1959, die beschuldigd werd van doodslag op zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 december 2015, na een woordenwisseling met het slachtoffer, haar heeft gewurgd. De verdachte heeft verklaard dat hij boos was en dat de situatie escaleerde toen het slachtoffer hem aanviel. Na de wurging heeft de verdachte het lichaam van het slachtoffer verplaatst en geprobeerd het te verbergen. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en het sectierapport als bewijs gebruikt. De officier van justitie heeft vrijspraak van moord geëist, maar bewezenverklaring van doodslag. De verdediging heeft psychische overmacht ingeroepen, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in de Pro Justitia rapportages. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.