[naam 1] verklaarde op 5 april 2013 onder andere:
"Ik ben samen met de heer [eiser 1] eigenaar van [bedrijf 1] Vastgoed. Volgens mij ben ik geen bestuurder van deze vennootschap.
U houdt mij een aantal passages voor uit het webartikel van Het Parool waarin wordt verhaald van de slepende ruzie en de bedreiging van [eiser 1] en zijn vrouw. Dit artikel is 100% onjuist. Binnen de samenwerking met mijn zakenpartner de heer [eiser 1] zijn er geen slepende conflicten. Als ik een slepend conflict zou moeten omschrijven als een dreigend conflict, dan is daar op geen enkele wijze sprake van. Er zijn wel eens de normale zakelijke geschillen die iedereen zakelijk ook heeft, maar daar blijft het bij. Als de heer [eiser 1] en/of zijn vrouw zouden zijn bedreigd, zou ik dat moeten weten. Ik ken hem al ongeveer sinds zijn veertiende levensjaar en ik heb er nooit iets over gehoord of gezien of meegemaakt.
Als u mij vraagt of ik zelf zakelijke conflicten heb waar bedreigingen uit zouden kunnen voortvloeien, dan is mijn antwoord nee. Niet in Nederland en niet daarbuiten. […]
Op het moment van de aanslag zat ik in Houston in de Verenigde Staten. Ik ben de volgende ochtend gebeld door twee journalisten, […]van het Financieele Dagblad en […] van De Telegraaf. Ik heb met hen afgesproken ze later terug te bellen. Ik ben niet door andere journalisten gebeld. Ik heb ook geen voicemailberichten of sms-berichten van de heer [naam 3] of van Het Parool ontvangen. Mijn telefoon heeft wel die functionaliteiten. Mijn telefoon heeft gelet op de hectische omstandigheden voortdurend aan gestaan.
U vraagt mij of het klopt dat het pand met kogels is doorzeefd zoals in het webartikel van Het Parool van 5 november 2012 staat. Nee, dat is absoluut onjuist. Ik heb de zaak die door het OM Yellow Stone werd genoemd op de voet gevolgd. Uit het technisch rechercherapport blijkt dat er een fragmentatiegranaat van Joegoslavische makelij tot ontploffing is gebracht en dat de deeltjes zich in de ruimte, te weten de kamer van de heer [eiser 1] , hebben verspreid. Zolang ik het pand in eigendom heb, dat is sinds 1995, is het nimmer beschoten. […]
U vraagt mij wanneer ik voor het eerst hoorde over de juiste toedracht. […] Ik hoorde op 17 januari 2012 van politieman [naam 11] dat in de zaak Yellow Stone een hele groep was opgepakt inclusief een van onze huurders. Pas toen werd mij duidelijk wat er had gespeeld. Ik heb later van de politie het dossier gekregen. Ik heb dat zorgvuldig bestudeerd tijdens mijn vakantie. In maart 2012 had ik een uitgebreid gesprek met mr. [naam 8] . Hij leidde het strafrechtelijk onderzoek. Bij dat gesprek waren ook de heer [eiser 1] […]. De heer [naam 8] heeft ons uitgebreid ingelicht over het onderzoek en de resultaten daarvan. Men wist al na enkele maanden de exacte toedracht, maar het onderzoek heeft veel langer geduurd. Ik heb de heer [naam 8] tijdens dat gesprek die lange duur verweten, gelet op de impact voor ons hadden de resultaten veel sneller bekend gemaakt kunnen worden. Wij zijn ook nooit gehoord hetgeen ik vreemd vind. Ik vind dat vreemd gelet op de informatie die Het Parool had en in haar webartikel naar buiten heeft gebracht. Ik verwijt het OM dat zij die informatie aan Het Parool hebben verstrekt. Tijdens het gesprek heb ik dat verwijt geuit aan de heer [naam 8] . Hij heeft daarna nader onderzoek laten verrichten rond eventueel lekken van deze informatie. Ik heb later een schriftelijk bericht van hem gekregen dat het onderzoek had uitgewezen dat er geen informatie over ons door politie of justitie aan Het Parool is verstrekt. Hij wist ook niets over doodsbedreigingen aan mij of de heer [eiser 1] . […]
U vraagt mij of ik enig vermoeden heb gehad op dat moment wie zo’n aanslag zou kunnen hebben gepleegd. Nee. Ik had geen enkel idee. Ik heb daar die avond en daarna ook over gesproken met de heer [eiser 1] en mijn vrouw. Ook zij hadden geen flauw benul. Direct na terugkomst uit de Verenigde Staten heb ik geprobeerd met de politie contact te leggen. Dat ging zeer moeizaam. Wij zaten met vragen: wie, waar, waarom en wat kan je nog meer verwachten. De politie wilde eigenlijk niet met ons spreken. Achteraf is me uit het dossier duidelijker geworden waarom. Pas na vier tot zes weken hadden we een gesprek met de politiemensen [naam 1] en [naam 11] , rechercheurs van de [straat] . Later hoorde ik dat ze van de financiële recherche waren. Wat ons bevreemde was dat de politie niet onze verklaringen op wilde nemen. Ten behoeve van dat gesprek hebben de heer [eiser 1] , ik en onze medewerkers een lijstje gemaakt van personen die mogelijk in aanmerking komen. Dit waren in mijn visie geen verdachten, totaal niet. Ik geef u voorbeelden. Op dat lijstje stond iemand die jaren daarvoor mijn auto had gestolen en tegen wie ik als benadeelde partij een vordering had ingediend. Ook stond er op dat lijstje een huurder die eerder op verzoek van ons bedrijf ontruimd was. In verlammende onzekerheid ga je van alles fantaseren over wie er wat mee te maken zou kunnen hebben en omdat we juist geen conflicten hadden. [naam 10] stond ook op dat lijstje. Ik heb nimmer vastgoedtransacties met hem gedaan. Ik heb hem wel eens geld geleend voor de doorstart van een bedrijf dat hij niet heeft terugbetaald. Ik heb dat toen via een advocaat teruggevorderd, dat geld is uiteindelijk ook teruggekomen. [naam 10] […] U vraagt mij of hij mij wel eens heeft bedreigd. Met zijn grote mond uit hij wel eens bedreigende taal, maar ik heb mij nooit bedreigd gevoeld. Toen de veroordeling ten uitvoer gelegd zou worden, lang voor de aanslag, stond hij opeens bij mij thuis voor de deur en zei mij dat ik wat zou meemaken als ik dat door zou laten gaan, of zoiets. Mijn vrouw was toen ook thuis. [naam 10] zegt heel veel tegen anderen, maar vooral niet tegen mij. Hij kwam in die tijd wel vaker bij mij thuis.
U vraagt mij of ik ooit met Het Parool contact heb opgenomen naar aanleiding van de onjuiste berichtgeving op 14 juni 2010. Ik ben weken daarna, wanneer precies weet ik niet meer, een journalist van Het Parool tegengekomen. Ik dacht van de economische sectie, zijn naam weet ik niet meer. Ik heb hem verteld hoe onterecht ik het bericht vond. Hij deelde mij mee dat hij contact met [naam 3] zou opnemen. Ik heb daar niks meer over gehoord.
U vraagt mij of ik weet of de heer [eiser 1] , dan wel mijn vrouw, dan wel mijn vriend, dan wel anderen die avond van de aanslag met de politie hebben gesproken over een mogelijke betrokkenheid van [naam 10] . Nee, dat weet ik niet.
U vraagt mij waarom wij niet eerder dan één jaar en negen maanden na plaatsing van het webartikel contact met Het Parool hebben opgenomen. Vanwege het simpele feit dat we geen bewijs hadden. Het gesprek met de heer [naam 8] vond pas later plaats."