ECLI:NL:RBAMS:2016:6197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
13/654131-14, 15/750060-12 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd tegen twee slachtoffers in Amsterdam

Op 27 september 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 januari 2014 openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee Russische slachtoffers in het uitgaansgebied van Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met vijf medeverdachten, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie waarbij de slachtoffers ernstig letsel opliepen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, en geconcludeerd dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld welke specifieke geweldshandeling door hem was gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan een van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654131-14, 15/750060-12 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 27 september 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 en 13 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. G.A. Jansen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2014 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kloveniersburgwal en/of de 's-Gravenlandse Veer, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] , welk geweld bestond uit:
- het eenmaal of meermalen (met kracht) duwen tegen en/of trekken aan het lichaam en/of de kleding van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
- het omver trappen en/of schoppen, althans haken en/of laten struikelen, van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) stompen en/of slaan in/op/tegen het gezicht / hoofd en/of het lichaam van die [persoon 1] en/of [persoon 2] (zulks terwijl die [persoon 1] en/of [persoon 2] op de grond lag/lagen) en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) met (geschoeide) voet(en) schoppen en/of trappen in/op/tegen het gezicht / het hoofd en/of het lichaam van die [persoon 1] en/of [persoon 2] (zulks terwijl die [persoon 1] en/of [persoon 2] op de grond lag/lagen) en/of
- het met een scooter rijden tegen/op/over de benen en/of het hoofd, althans het lichaam van die [persoon 1] (zulks terwijl die [persoon 1] bewusteloos op de grond lag);
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2014 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of interne bloeding bij de hersenen en/of een schuurtje in de oogkas), heeft toegebracht, door met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- die [persoon 1] eenmaal of meermalen (met kracht) met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het gezicht / hoofd te schoppen en/of te trappen (zulks terwijl die [persoon 1] op de grond lag)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 januari 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [persoon 1] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- eenmaal of meermalen (met kracht) tegen/aan het lichaam en/of de kleding van die [persoon 1] heeft geduwd en/of getrokken en/of
- die [persoon 1] omver heeft getrapt en/of geschopt, althans die [persoon 1] heeft gehaakt en/of laten struikelen en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht / hoofd en/of het lichaam van die [persoon 1] heeft gestompt en/of geslagen (zulks terwijl die [persoon 1] op de grond lag) en/of
- het eenmaal of meermalen (met kracht) met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het gezicht / het hoofd en/of het lichaam van die [persoon 1] heeft geschopt en/of getrapt (zulks terwijl die [persoon 1] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het dossier bevat voldoende bewijs om te concluderen dat verdachte deel uitmaakte van de groep van zes personen die op de plaats delict aanwezig was.
Bewezen kan worden, het onder 1 ten laste gelegde, dat verdachte, samen met zijn vijf medeverdachten, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2] . De agressie van de groep tegen de beide slachtoffers is begonnen op de Halvemaansbrug. De slachtoffers werden vervolgens uit elkaar gedreven, waarna de groepsleden zich op hen uitleefden. Verdachte heeft aan dit geweld een significante en wezenlijke bijdrage geleverd. De gehele groep kan verantwoordelijk worden gehouden voor het openlijke geweld tegen beide slachtoffers.
Het dossier bevat aanwijzingen om te onderscheiden wie welke geweldshandelingen heeft verricht, echter zijn deze onvoldoende sluitend om in individuele gevallen tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de onder 2 ten laste gelegde zware mishandeling van [persoon 1] , dan wel de poging daartoe. Verdachte zal daarom van feit 2 primair en subsidiair moeten worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat er geen bewijs is dat verdachte de bewuste nacht ter plaatse is geweest. De camerabeelden zijn van matige kwaliteit en het is niet mogelijk om eenduidig vast te stellen dat verdachte hierop zichtbaar is. De anonieme meldingen, waarbij verdachte vanaf de beelden herkend zou zijn, zijn niet verifieerbaar. Anders dan bij enkele van de medeverdachten, bevat het dossier ten aanzien van verdachte geen proces-verbaal van herkenning door verbalisanten.
De schoenen en tas die in de woning van verdachte in beslag zijn genomen, zijn onvoldoende specifiek om op basis daarvan tot de conclusie te kunnen komen dat verdachte NN1 is. De aangetroffen schoenen komen ook niet overeen met de schoenen die op de beelden te zien zijn. Die schoenen zijn wit, terwijl de neuzen van de aangetroffen schoenen dit niet zijn
Ook de zendmastgegevens van de telefoon van verdachte kunnen niet bijdragen aan het bewijs dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ter plaatse was, nu deze gegevens immers van enige uren daarvoor dateren.
De door verdachte gevoerde telefoongesprekken naar aanleiding van de media-aandacht en de aanhouding van [persoon 3] zijn misschien opvallend maar eigen betrokkenheid van verdachte bij het feit kan hieruit niet worden afgeleid.
Aldus dient vrijspraak te volgen voor het onder 1 en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Zo de rechtbank niettemin van oordeel is dat verdachte, als NN1, ter plaatse is geweest, dan is hij blijkens de camerabeelden in ieder geval niet betrokken geweest bij het geweld tegen [persoon 2] . Dit geweld vond buiten het gezichtsveld van NN1 plaats en stond los van het geweld tegen [persoon 1] . Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van het onder 1 ten laste gelegde openlijk geweld tegen [persoon 2] .
Uit de afgelegde getuigenverklaringen volgt dat hij evenmin degene is geweest die met de scooter over [persoon 1] is heengereden. Dit geweld moet als een zelfstandige handeling worden aangemerkt, die plaatsvond op het moment dat NN1 het geweld tegen [persoon 1] al beëindigd had. Ook voor dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde openlijk geweld tegen [persoon 1] dient daarom vrijspraak te volgen.
Het letsel bij [persoon 1] kan niet als ‘zwaar lichamelijk letsel’ worden gekwalificeerd. Bovendien staat het causaal verband tussen de trap die NN1 [persoon 1] heeft gegeven en het bij [persoon 1] geconstateerde letsel niet vast, nu dit letsel evengoed ontstaan kan zijn door de scooter die over hem heen is gereden, voor welk laatste geweld verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Er bestaat te veel onduidelijkheid over de aard en de intensiteit van de trap met de zachte sneaker, om tot bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling te kunnen komen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Geweldpleging tegen [persoon 1] en [persoon 2]
Op 25 januari 2014 rond 02:45 uur liepen de slachtoffers [persoon 1] en [persoon 2] vanaf de ’s-Gravelandseveer naar de Halvemaansbrug te Amsterdam. Op het moment dat zij het fietspad overstaken kwam hen een scooter tegemoet, met daarop twee mannen, die in het voorbijrijden [persoon 1] raakte. Een tweede scooter met daarop eveneens twee mannen, die achter de eerste scooter reed, tikte vervolgens [persoon 2] aan.
Nadat de slachtoffers een opmerking over het rijgedrag hadden gemaakt, stopten de beide scooters op de hoek van de ’s-Gravelandseveer en de Kloveniersburgwal. De opzittenden van de scooters begonnen te schreeuwen en te schelden. De slachtoffers liepen naar hen toe, waarna één van de mannen op de scooter [persoon 1] aanviel. [persoon 2] wilde tussenbeide komen maar werd zelf aangevallen. Het gevecht verplaatste zich naar de Kloveniersburgwal, buiten beeld van de camera’s. Eén van de mannen zette ondertussen zijn witte scooter aan de kant, waarna hij weer in de richting van de anderen rende. Kort daarop kwam vanaf de Halvemaansbrug nog een man aanrennen en kwam eveneens een derde scooter ter plaatse. Ook deze scooter werd op de hoek ’s-Gravelandseveer / Kloveniersburgwal neergezet.
[persoon 2] rende vervolgens vanaf de Kloveniersburgwal de hoek om naar de ’s-Gravelandseveer. Hij werd achtervolgd door drie mannen. Eén van deze mannen bracht [persoon 2] naar de grond, waarna [persoon 2] door alle drie de mannen werd mishandeld. Vervolgens voegde een vierde man zich bij de groep. Het viertal maakte schoppende bewegingen in de richting van [persoon 2] .
Tegelijkertijd werd [persoon 1] op de Kloveniersburgwal door twee andere mannen uit de groep belaagd, waarbij hij door één van hen naar de grond werd gebracht. [persoon 1] is vervolgens hard tegen zijn hoofd geschopt, waardoor hij bewusteloos is geraakt. Omstanders zijn [persoon 1] te hulp geschoten, waarna de twee mannen terug renden in de richting van de scooters. Vrijwel direct daarop kwamen vanuit de richting waar de scooters geparkeerd stonden, drie scooters aanrijden. De laatste van de drie scooters maakte een stuurbeweging en reed over de benen van [persoon 1] heen. Vervolgens reden de drie scooters gezamenlijk weg richting de Nieuwmarkt.
[persoon 1] en [persoon 2] hebben beiden forse verwondingen opgelopen.
Groep van zes mannen
Op camerabeelden van de politie, kort voor het tijdstip van het ten laste gelegde, is een groep van zes personen te zien die zich baldadig ophoudt in de Reguliersbreestraat. Deze mannen zijn door de politie aangeduid als NN1 t/m NN6. NN3 rent van de groep weg. De overige vijf mannen lopen naar grillroom [naam 1] in de Halvemaansteeg, waar NN4 eten bestelt. Op een politiecamera op de Amstel is te zien dat NN3 zich even later in de Halvemaansteeg weer bij de groep voegt. De groep beweegt zich vervolgens in de richting van de Halvemaansbrug, waarbij NN6 op korte afstand voor de groep uitloopt en als eerste de rijbaan van de Amstel oversteekt. Op het moment dat de overige vijf mannen oversteken, geven NN1 en NN3 een vrouw op een fiets een duw.
NN1 pakt een scooter en rijdt vervolgens in de richting van de Halvemaansbrug. Een zilverkleurige Mercedes taxi slaat direct daarop vanaf de Amstel links af de Halvemaansbrug op richting de Kloveniersburgwal. Vervolgens zijn alle zes mannen korte tijd uit beeld. De Mercedes taxi is enkele seconden later op de camerabeelden van Hotel [naam 2] te zien, onmiddellijk gevolgd door een scooter. Dit is tevens het moment waarop de confrontatie met de slachtoffers begint. De beelden van de politiecamera op de Amstel en die van Hotel [naam 2] sluiten dan ook vrijwel naadloos op elkaar aan. De confrontatie heeft aldus plaatsgevonden zeer kort nadat de groep van zes mannen de Halvemaansbrug lopend dan wel met de scooter is opgegaan.
Hoewel de beelden van de camera’s van Hotel [naam 2] en van de woning aan de Kloveniersburgwal van aanmerkelijk mindere kwaliteit zijn dan de politiecamera’s en de camera van grillroom [naam 1] , heeft de politie niettemin kunnen vaststellen dat de personen die hierop te zien zijn een sterke gelijkenis vertonen met de hiervoor omschreven groep van zes mannen, waarbij de politie zich baseert op door hen specifiek aangeduide kenmerken, waaronder de zak met eten die eerder uit grillroom [naam 1] is meegenomen. De rechtbank stelt dan ook vast dat het geweld tegen [persoon 1] en [persoon 2] is gepleegd door de eerder omgeschreven groep in de Reguliersbreestraat en de Halvemaansteeg.
Verdachte is NN1
Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoon van verdachte in de nacht van 24 op 25 januari 2014, rond middernacht, een zendmast aanstraalde op het Damrak, zodat kan worden aangenomen dat verdachte die nacht in het centrum van Amsterdam was. Uit een pintransactie met zijn bankpas blijkt dat verdachte om 3:18 uur bij een tankstation in Amsterdam-Noord was. Om 3.21 uur had hij telefonisch contact met [medeverdachte 1] .
Ook de telefoons van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] straalden in deze nacht zendmasten aan in de omgeving van de plaats delict.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gealarmeerd waren door op 7 mei 2014 uitgezonden items op AT5 en RTV Noord-Holland over het ten laste gelegde. Verdachte zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij natuurlijk wel weet wie 1 en 2 zijn. [medeverdachte 2] spreekt er over dat ze een ‘daggie of 365’ op vakantie gaan. [medeverdachte 3] zegt dat hij ondergedoken heeft gezeten. Verdachte heeft een last minute vlucht naar Spanje genomen omdat hij dacht dat hij ‘geveegd’ zou worden.
Ook met een man genaamd [persoon 4] heeft hij op 15 mei 2014 over deze reis naar Spanje gesproken. Verdachte zei onder andere tegen deze [persoon 4] dat hij dacht ‘ik word geveegd of niet’ en ‘als het bekend zou zijn, dan zou ik wel gepakt worden’.
In een telefoongesprek van 24 mei 2015 tussen verdachte en een onbekend gebleven vrouw zegt verdachte dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] niet vastzitten maar [persoon 5] en [medeverdachte 3] wel. Verdachte is zelf drie dagen naar Spanje gegaan.
Bij de aanhouding van de verdachte zijn sportschoenen en een tasje inbeslaggenomen die grote gelijkenis vertonen met de sportschoenen en het tasje van NN1. De neuzen van de aangetroffen schoenen wijken niet zodanig af wat betreft de kleur van de schoenen op de beelden dat tot een andere conclusie moet worden gekomen. Verdachte heeft voor deze bevindingen waaruit zijn betrokkenheid blijkt geen verklaring gegeven.
Openlijk geweld tegen beide slachtoffers
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2] .
Uit de verklaringen van de getuigen en op grond van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte, als NN1, achter [persoon 1] is aangerend en hem naar de grond heeft gebracht. Vervolgens is [persoon 1] door verdachte en/of NN2 in het gezicht geschopt. Daarmee heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld geleverd.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat alle zes verdachten verantwoordelijk moeten worden gehouden voor zowel het geweld tegen [persoon 1] als dat tegen [persoon 2] . Op het moment dat de agressie van de vier personen op de twee scooters begon, waren [persoon 1] en [persoon 2] in elkaars gezelschap. Beide slachtoffers zijn door de vier mannen belaagd en in eerste instantie richting de Kloveniersburgwal gedreven. De bestuurder van de derde scooter en de andere man hebben zich bij de vechtenden gevoegd. Dat [persoon 2] vervolgens door vier van de mannen om de hoek op de ’s-Gravelandseveer is belaagd en [persoon 1] door de twee anderen op de Kloveniersburgwal, is een min of meer toevallige gang van zaken die als een al dan niet bewuste rolverdeling bij het molesteren van de twee slachtoffers moet worden gezien. Dat het geweld tegen [persoon 1] en tegen [persoon 2] niet als twee van elkaar te onderscheiden incidenten kunnen worden aangemerkt blijkt eens te meer nu de persoon die met de scooter over de benen van [persoon 1] is gereden, één van de vier mannen moet zijn geweest die even daarvoor [persoon 2] op de ’s-Gravelandseveer hadden belaagd.
Met scooter rijden over benen [persoon 1]
De rechtbank is van oordeel dat ook het rijden met de scooter over de benen van [persoon 1] onderdeel uitmaakt van het door verdachte en zijn medeverdachten gepleegde openlijk geweld. Nadat omstanders tussenbeide waren gekomen zijn verdachte en zijn medeverdachten op drie scooters er vandoor gegaan. Een bestuurder van één van de scooters is daarbij bewust over de benen van [persoon 1] , die bewusteloos op de grond lag, heengereden. Dit alles gebeurde slechts zeer korte tijd na het eerdere geweld tegen [persoon 1] . Vervolgens zijn de drie scooters met de zes verdachten in colonne richting Nieuwmarkt gereden. Het rijden over de benen van [persoon 1] moet dan ook worden gezien als een onderdeel van de gezamenlijke geweldsexplosie van verdachte en zijn medeverdachten tegen [persoon 1] en [persoon 2] .
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [persoon 1] , dan wel de poging daartoe. Onvoldoende is komen vast te staan welke geweldshandelingen door welke verdachte zijn gepleegd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 25 januari 2014 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Kloveniersburgwal en de ‘s-Gravelandseveer, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon 1] en [persoon 2] , welk geweld bestond uit:
- het met kracht duwen tegen het lichaam van die [persoon 1] en
- het omver trappen van die [persoon 1] en
- het met kracht stompen tegen het lichaam van die [persoon 1] en [persoon 2] en
- het met kracht met geschoeide voeten schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die [persoon 1] en [persoon 2] , zulks terwijl die [persoon 1] en [persoon 2] op de grond lagen en
- het met een scooter rijden over de benen van die [persoon 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1] dient hoofdelijk te worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, aan immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële kosten, als ook de rechtsbijstandskosten, zijn niet met stukken onderbouwd, zodat de vordering ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling dient toegewezen te worden, nu verdachte binnen de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft begaan.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is een taakstraf de juiste strafmodaliteit. De eis van de officier van justitie is echter aan de hoge kant.
De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft lang op zich laten wachten. In de tussentijd heeft verdachte zijn leven opgebouwd. Hij heeft een vaste baan en een inkomen. Na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis in 2014 heeft verdachte geen nieuwe strafbare feiten meer gepleegd. Door het opleggen van een gevangenisstraf zal deze positieve ontwikkeling worden doorbroken.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen twee willekeurige voorbijgangers op straat. De vriendengroep waarvan verdachte deel uitmaakte hield zich kort daarvoor baldadig op in het uitgaansgebied rond het Rembrandtplein, terwijl twee leden van de groep enkele minuten voor het bewezen verklaarde een vrouw op een fiets zonder enige aanleiding een duw gaven. Verdachte en zijn vrienden waren kennelijk uit op een confrontatie, waarbij een klein verkeersincident werd aangegrepen om volledig los te gaan op de twee latere slachtoffers. De geweldsexplosie die volgde is ronduit schokkend te noemen. De slachtoffers werden uiteen gedreven en naar de grond gewerkt, waarna vervolgens met kracht op het lichaam en het hoofd van beide slachtoffers is ingetrapt. Beide slachtoffers zijn daarbij bewusteloos geraakt. Omstanders die te hulp schoten werden uitgescholden en bedreigd door de groep. Verdachte en de andere vijf daders zijn er vervolgens op hun scooters vandoor gegaan, waarbij opzettelijk over de benen van het bewusteloze slachtoffer is heengereden.
Als gevolg van het redeloze geweld van verdachte en zijn mededaders hebben de beide slachtoffers fors letsel opgelopen. Bij [persoon 1] is een gebroken neus, een kleine bloeding in het hoofd en een hersenschudding vastgesteld. Het is waarschijnlijk dat uitsluitend door het ingrijpen door omstanders [persoon 1] geen ernstiger letsel heeft opgelopen. Het gebeuren heeft een grote impact op de slachtoffers gehad. Ook voor de omstanders is het gebeurde schokkend geweest. Verdachte heeft met zijn handelen er toe bijgedragen dat mensen zich op straat en in het uitgaansleven minder veilig voelen.
De intensiteit van het toegepaste geweld, de ernst van de verwondingen, de impact op de slachtoffers en het belang om de veiligheid in uitgaansgebieden te handhaven, maakt dat een forse reactie moet volgen. In beginsel is slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. In aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en LOVS-afspraken, zoals die gelden binnen de rechtbank Amsterdam, neemt de rechtbank een gevangenisstraf van vier maanden als uitgangspunt.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen argumenten om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het feit en heeft geen inzicht gegeven in zijn beweegreden om zich die bewuste nacht zo agressief te gedragen.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 juni 2016 komt naar voren dat verdachte op 12 februari 2013 is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hem op 16 april 2014 een strafbeschikking is opgelegd voor overtreding van de APV. De rechtbank heeft deze documentatie niet betrokken bij de strafoplegging.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met de onderhavige zaak op 26 mei 2014 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) een aanvang heeft genomen. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats op 12 en 13 september 2016, terwijl thans op 27 september 2016 vonnis wordt gewezen. Verdachte bevindt zich voor deze zaak niet in detentie, zodat de strafzaak binnen 24 maanden had moeten zijn afgedaan. De rechtbank constateert derhalve een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 5 maanden. De lange duur van de vervolging is niet aan de verdediging te wijten, terwijl ook de ingewikkeldheid van de zaak de overschrijding niet rechtvaardigt.
De geconstateerde overschrijding maakt dat de rechtbank de in beginsel passende gevangenisstraf van 4 maanden zal verminderen tot 3 maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert in totaal € 20.627,- aan schadevergoeding, onder te verdelen in € 627,- aan materiële schadevergoeding en € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding (verlengde autohuur en kosten van rechtsbijstand) niet-ontvankelijk verklaren. Door de benadeelde partij zijn geen rekeningen of specificaties overgelegd op basis waarvan de rechtbank de hoogte van deze schade kan vaststellen. De behandeling van de vordering levert voor dit deel dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. Op basis van de door de benadeelde partij overgelegde vordering en hetgeen uit de vordering en de bijgevoegde medische stukken naar voren komt, zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 10 juni 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/750060-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 februari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 uren jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[persoon 1], gedeeltelijk toe tot
€ 1.500,-(vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan de Staat te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2013, zijnde een
werkstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
50 (vijftig uren), met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2016.